Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1895

[p. 344]

Jaarlijksche openbare zitting, 20 Juni 1895.

Aanwezig, de heeren Dr. C.-J. Hansen, bestuurder, E. Gailliard, onder-bestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris;

de. heeren Claeys, jhr de Pauw, Gezelle, Hiel, Willems, Daems, Mathot, Micheels, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Bols, de Flou, werkende leden;

de heer F. van der Haeghen, binnenlandsch eerelid.

De heeren Alberdingk Thijm, van Droogenbroeck en jhr. de Maere, werkende leden, alsmede de heer G. Segers, briefwisselend lid, laten weten dat zij, tot hun spijt, niet kunnen aanwezig zijn.

Verder zijn tegenwoordig: de heeren G. Cooreman, J. Lammens, Th. Léger, senators, een aantal leeraren, letterkundigen en andere voorstanders der Nederlandsche literatuur.

Te 2 1/4 uren opent de heer Bestuurder de zitting.

Hij zegt, namens de Academie, dank aan de aanwezigen voor hunne belangstelling in de Academie, en maakt bekend dat de heeren Fr. Schollaert, minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, Vercruysse, senator, Ligy en van Cleemputte, volksvertegenwoordigers, A. Verhaegen, lid der Bestendige Afvaardiging van Oost-Vlaanderen, Lod. de Reu, provinciaal griffier, door ambtsplichten

[p. 345]

belet zijn de hun toegezondene uitnoodiging te beantwoorden.

De heer Bestuurder leest daarop de volgende redevoering: