Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1894
(1894)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |||||
Buitengewone Prijskamp. A.
| |||||
Verslag van den heer Th. Coopman, eersten verslaggever.Twee antwoorden werden ingezonden: een met kenspreuk Uit Taalmin! een ander met kenspreuk: Vlaamsch en Vrij! | |||||
Nr 1.
| |||||
Nederlandsche.Nederduitsch letterkundig Woordenboek, door P. Weiland. Kunstwoordenboek, door P. Weiland. | |||||
[pagina 136]
| |||||
| |||||
Engelsche.Technological Dictionary English-German-French, by prof. Dr Frank, Dr of the polytechnical School of Hannover. | |||||
Duitsche.Neues Wörterbuch der französischen und deutschen Sprache, von A. Molé. | |||||
Fransche.Nouveau Dictionnaire Universel des Arts et Métiers, dictionnoire technologique, par MM. Francoeur, Robiquet, Payen et Pelouze. Edition augmentée par Mr Drapiez. Het bevreemdt mij, dat de Schrijver geen enkel Hoogduitsch of Engelsch werk, hetwelk in het bijzonder over het smidsvak handelt, heeft ingezien. Daar zijn er nogal eenige! En vooral geen Noordnederlandsch! - Deze laatste leemte | |||||
[pagina 137]
| |||||
kan hij, als 't noodig is, zonder veel moeite aanvullen, vooraleer hij zijn werk aan den drukker toevertrouwt: hij leze b.v.: ‘De Smid, practisch handboek voor bouwmeesters en werkbazen, voor bouw- en ambachtscholen. Naar 't Duitsch voor Nederlanders bewerkt, 2 deelen gr.-8o, met 37 uitslaande platen, door F. Fink.’ Hoe het zij, ik verklaar volmondig, dat, voor eene eerste proeve op dit gebied in Zuid-Nederland, Uit Taalmin! mijne verwachting heeft overtroffen. Wel beweer ik niet dat het volledig is; want het ambacht van den Smid is immers zeer uitgebreid; maar met genoegen heb ik vastgesteld dat nagenoeg al de vakwoorden, die voorkomen in de hierboven aangewezen handboekjes van Roret en van de Nijverheidsboekerij, zijn aangeteekend. En dit is, vooralsnu, voldoende: in den leergang van technologie aan l'École du génie civil, te Gent, worden er niet veel meer aangeleerd dan degene, welke in die werken opgegeven zijn. De uitleg der woorden, met opgave van de Fransche, Duitsche en Engelsche benamingen, is kort en over het algemeen zeer duidelijk. Uit Taalmin! bevat meer dan één goed gevormd echt Dietsch en door onze smeden gebruikt woord, dat men te vergeefs zoeken zou in de beste woordenboeken, en dat verdient daarin opgenomen te worden. De 490 gegeven schetsen of penteekeningen strekken den schrijver tot lof. Zij bewijzen, dat hij | |||||
[pagina 138]
| |||||
het behandeld onderwerp terdege kent, een vakman is of althans, te oordeelen naar zekere kleine, maar gewichtige bijzonderheden, door eenen zaakkundige met raad en daad geholpen werd. Die schetsen zijn net en nauwkeurig, met veel zorg geteekend en uitgewerkt; zij volledigen op voortreffelijke en aanschouwelijke wijze den zin der woorden, zoodat het boek beantwoordt aan het doel, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, met het uitschrijven van prijsvragen over Kunst- en Vakwoordenlijsten, beoogt. Voor den ambachtsman zal het eene degelijke handleiding wezen; een welkome gids voor baas en bouwmeester, en vooral voor den leeraar; en als deze nu maar geleidelijk afbreken wil met den Franschen sleur, kan hij, met behulp van Uit Taalmin! in zijne Vlaamsche leerlingen eene levendige zucht naar de kennis en het gebruik van het Nederlandsch Kunst- en Vakwoord wekken. Valt er op de aangeboden verzameling, welke den Steller vrij wat werk heeft gekost, in 't geheel niets aan te merken in minder gunstigen zin? Eene woordenlijst als deze kan evenmin als het lijvigste woordenboek op volledigheid bogen en moet om die reden, vooral nu, enkel als eene eerste proeve in Vlaamsch-België verspreid worden, om iedereen, taal- of vakgeleerde, die het niet op zich durfde nemen zulke lijst aan te vatten en op te maken, toch de gelegenheid te verschaffen ze haarfijn te onderzoeken en aldus het zijne bij te brengen tot terechtwijzing van mogelijke onnauwkeurigheden of tot aanvulling van vermoedelijke leemten. | |||||
[pagina 139]
| |||||
Met dat doel, ware, mijns achtens, als inleiding, een verzoek van den Schrijver, gericht tot alle welmeenende zaakkundigen, welke den eersten druk van zijn boek zullen doorbladeren, hoogst nuttig Daar ik overtuigd ben, dat hij mijnen wenk zal begrijpen en alhoewel ik, evenals vele mijner waarde Vlaamsche strijdgenooten. al niet veel meer van het edel smidsambacht ken dan het volarms mokeren op al het uitheemsche, dat onze Moedertaal verarmt en bedreigt, op al het onrecht, dat ons volk verduren moet, veroorloof ik mij hem eenige aanteekeningen aan te bieden. Hij beschouwe ze vooral niet als eene afkeuring van zijn werk; maar neme er van wat hem oorbaar toeschijnt.
Met de Duitsche, Engelsche en Fransche woorden moet men voorzichtig te werk gaan; want in twee of meertalige woordenboeken, treft men doorgaans eene heele reeks uitdrukkingen aan, zonder de omstandige beschrijving van elk woord of de aanwijzing der gevallen waarin elk woord van toepassing is, zoodat bijgevolg, als men voor die talen geen vakman raadpleegt, de keus van het woord verkeerd kan uitvallen. Zoo geeft de verzameling op: ‘Braseeren, w.w.; ook Hardsoldeeren enz. Fr.: braser; Eng.: to solder; Hgd.: löthen.’
Het Engelsch to solder wordt gebruikt in alge- | |||||
[pagina 140]
| |||||
meenen zin (Fr.: souder); maar, in dit geval, moet het zijn: to braze (zie Webster's condensed dictionary of the English language). Voor braseeren vestig ik zijne aandacht op het Nederlandsche woord wellen.
Afval... Het Engelsche waste heb ik tot heden enkel gebruikt gezien voor afval van spinstoffen. In de spoorwegboekhouding beteekent het: ‘déchets de coton pour le graissage et le nettoyage’. Ook waste = Hgd.: Abfall, bij het smelten van metalen.
‘Deurkruk, v. nw. Fr.: béquille.’ M.i. ware voor de afbeelding nr 81 beter de Nederlandsche benaming deurknop, Fr.: crosse.
Afsnijdsel, Fr.: cisaille. Cisaille(s) komt meer overeen met snippers, metaalsnippers. Het niet gegeven woord Rognure(s) (in den handel: rognures de métaux communs) = afsnijdsels, afknipsels, luidt in 't Engelsch shreds (of plate).
Stokbeitel, Fr.: ciseaux à manche. - Is het niet tranche à manche?
‘Braam: de braam van gegoten, gevijld of gekapt metaal.’ - Best; maar het Hgd.: Formnaht, Gussnaht zal bijgevolg niet juist zijn, aangezien dit alleen op het vormen of gieten slaat. | |||||
[pagina 141]
| |||||
Opstuiken, Fr.: renfler. - Ik meen dat refouler meer gebezigd wordt. Olie. - Koolzaadolie (voor alle gewoon werk, drillen enz.) is, als ik het goed voorheb, in het Hgd. niet alleen Rüböl. - Rüböl is de min of meer algemeene benaming van huile de colza, de navette ou de rabette (raapolie). Bij ‘Afteekenen, ww.: de afmetingen van een werk op het plaatijzer teekenen, Fr.: marquer; Eng.: to mark; Hgd.: abzeichnen’, mis ik ongaarne het Nederlandsche, ook in sommige gewesten van Vlaamsch-België gebruikte woord afschrijven. De uitleg kan volledigd worden als volgt: ‘de klinknagelgaten afteekenen, d.i. op het stuk een merk zetten waar elk gat moet geboord of geponsd worden’. In deze beteekenis, ontbreekt het Fr.: tracer.
Bij alaamzak, vermelden het Fr., bekend als sac à outils.
Alkohol, in Noord-Nederland spiritus en spiritus-lamp voor alkohol-lamp.
Anker. Voor de bouwwerken zijn de onderscheidene soorten van ankers niet opgegeven. Ook meen ik de vraag te mogen stellen of het anker van de schets nr 9 geen sleutelanker is? En of het niet wenschelijk ware ankersleutel in de beteekenis van sleutel van dat anker, op te nemen? Die sleutel heet in 't Fr.: bourdon. En zou er geen bijzondere naam | |||||
[pagina 142]
| |||||
bestaan voor het anker van de 10e schets? In 't Fransch: ancre ornée. Ik heb het soms sieranker hooren noemen; doch dit was wellicht maar eene vertaling. Voor het ontbrekende Fransche ancre à pistolet ken ik geene Nederlandsche benaming. Het is eigenlijk, naar ik meen, een hoekanker; maar om elke verwarring te vermijden ware krukanker misschien het gepaste woord.
Appel. - In Noord-Nederland, knop, en dit woord zou ik verkiezen voor de schetsen 14bis en 17.
Arduindook. - Is dat niet wat men in 't Fr. noemt: doguet de scellement?
Asschenbak. - Waarom niet Aschbak? - Men zegt toch Aschgat, Aschhoop, Aschhok, Aschkolk, Aschkuil, Aschkar enz.
Balk, Fr.: poutrelle. In N.-Ndl., zegt men ligger, ijzeren ligger, en dit woord verdient, in menig geval, de voorkeur.
Balkon. De uitlegging van dit woord kan aanleiding geven tot misverstand; zij is niet zeer duidelijk.
Bankvijs. - Ik zou er graag bankschroef bij vermeld zien. Vijs is ja Zuidnederlandsch; schroef Noordnederlandsch; maar schroef is ook in Limburg en in andere Belgische gewesten niet onbekend.
De Bolvijlstaak (schets nr 30bis) zal zeer waarschijnlijk, in N.-Nederl., kogelbankschroef heeten; want het woord kogel treft men ook aan in ‘de | |||||
[pagina 143]
| |||||
Amerikaansche lamp met kogelbeweging’; verder in kogelverbinding = joint sphérique ou à boulet = ball-and-socket joint. De evenwijdige vijlstaak (schets 30bis) komt mij te Fransch voor: ‘parallèle’.
Afslagbeitel kan goed zijn; maar in de spoorwegwerkplaatsen, te Mechelen, heb ik kapbeitel gehoord.
Belmetaal - Klokspijs. Heet dat in 't Fransch ook niet bronze phosphoreux?
Beslag wordt insgelijks en dikwerf gebezigd voor belegsel, Fr.: armature. Men treft het aan in poutre armée = beslagen balk, en het komt mij eenigszins gewaagd voor beslag alleen te vermelden voor wielen, te meer daar, in Zuid en Noord, het (ontbrekende) wielband gekend is en gebruikt wordt.
Betemperen. Ik meen temperen te mogen verkiezen. In de voornoemde Hoofdwerkplaatsen van Mechelen, ook te Antwerpen, heb ik het harden, naar het Engelsch to harden en het Hoogduitsch härten, hooren noemen.
Blaasgat. Daarvoor staat het Fr.: tuyère; maar is tuyère eigenlijk niet de blaasbalgpijp, die den wind van den blaasbalg naar het blaasgat voert?
Blakerhandhaaf is m.i. nogal gezocht. - Dergelijke woorden krijgt men ons volk in den mond niet. Al naar het past, zou Blakerknop of handvat of greep beter wortel schieten. | |||||
[pagina 144]
| |||||
Blik. Bij den uitleg mag men voegen, dat het woord blik ook gebezigd wordt, niet alleen voor ijzer, maar ook voor koper, zink enz. Zoo: cuivre de doublage = scheepskoper, ook, en nauwkeuriger, koperblik.
Boschkolen = Houtskolen is juist; maar bakkerskolen, als synoniem, is minder juist, alhoewel Kramers en anderen het geven. Met Boschkolen maakt men o.a. de zoogenaamde houtplaten (tôles polies au bois), iets wat stellig niet geschieden kan met bakkerskolen. Ik zou dus ook voor braises = boschkool, liever zien aangeteekend: charbon de bois.
Houtbout voor tirefond, noem ik een flink woord. Zaak is te weten of het in Zuid-Nederland gebezigd wordt. - In 't Noorden houdt men aan het Fr.: tirefond.
Bouterolle is Fransch en moet plaats maken voor dopijzer.
Brandels is Zuidnederlandsch; bijvoegen: haardijzer, algemeen Nederlandsch.
Breekijzer. Hier mocht wel vermeld zijn, dat men dit in 't Belgisch Fransch noemt brequage.
Broos, van ijzer, heet in 't Fr.: cassant.
Buissleutel. - Ook stovesleutel, zegt Schrijver. - Het is kachelsleutel. In 't Fransch heb ik nooit gehoord clef de tuyau, wèl clef de poèle. | |||||
[pagina 145]
| |||||
Dag. De uitlegging is niet duidelijk genoeg. Ik voeg daarom eenige woorden in het opstel van den Schrijver. ‘Vele sloten hebben twee schoven en heeten dan dag- en nachtsloten (Fr.: serrure double of serrure à double tour). Het eene schof dient enkel om de deur toe te houden en wordt alleen door eene kruk bewogen; men noemt het “de dag” of “het dagslot” (sch. 77); het andere schof wordt door middel van eenen sleutel bewogen en dient om allen in- en uitgang te beletten aan hem, die geenen sleutel heeft: het heet “de nacht” of “het nachtslot” (sch. 78). De deur is in het dagslot: la porte est fermée à simple tour. De deur is in het nachtslot: la porte est fermée à double tour.’
Dommekracht. In 't Fr. cric à vis, ja. - De Schrijver vergete echter niet dat er verscheidene soorten van crics zijn: le cric épicycloïdal, le cric ‘tom-pouce’, enz. Benevens de vermelde andere Nederlandsche of gewestelijke woorden, mag de Schrijver ook zetten: winde, net als in 't Duitsch. Ik heb het, in December 1893, aangeteekend te Oostende en te Tienen, uit den mond van werklieden. Het wordt overigens in Noord-Nederland algemeen gebruikt.
Fokkezwart. In 't Noorden eenvoudig ‘zwartsel’. Om de kachels te poetsen, wrijft men ze eerst met zwartsel in en daarna met potlood. | |||||
[pagina 146]
| |||||
Fornoois. Ik ken die spelling niet; wel forneis en fornuis.
Grijze kolen. Hgd. Glanzkohle. Ook Glanskolen in Noord-Nederland.
Gerebd is Gentsch, Brugsch enz., gewestelijk. Geribd is beter en Nederlandsch.
Glassponde - Ook raamijzer. Het Fransch fer à battée ontbreekt.
Haak. - Klare haken is goed; maar in N.-Nederl. zegt men geschuurde of wit geschuurde haken. - Het Fransch crochets polis is niet vermeld.
Hecht (vijlhecht enz.) is den Verzamelaar ongetwijfeld ontsnapt. Ik ben overtuigd dat hij het verschil tusschen hecht, steel en handhaaf goed vat en het voldoende zal zijn daar zijne aandacht op te vestigen.
Hou(t) vast is in het Fransch ook: clou à patte.
Houvast (van grendel of schuif) zal insgelijks wel de Stuit heeten.
IJns = ijzeren omgebogen handvatsel voor ketels, emmers enz. - Die spelling ken ik niet. Bij Kiliaan Eynse, Heynse. In Oost- en West-Vlaanderen: einze, heinze, heize; in Haspengouw: eis. Nederlandsch: Hengsel.
IJzer. Dit opstel schijnt me niet drukvaardig toe. Het moet bijgewerkt worden met de Engelsche | |||||
[pagina 147]
| |||||
en Duitsche benamingen. Ontbreken o.a.: L-ijzer, dubbel T-ijzer, winkelijzer, hoekijzer, haakijzer, hoefijzer, staafijzer enz.
Emeridoek heb ik weleens te Brugge, Gent en ook elders gehoord. Ik weet niet of men dat insgelijks ijzerdoek heet. Smergeldoek (zie het Hhd.: Schmirgeltuch) is Nederlandsch. Men zegt ook Amarildoek. Maar ijzerdoek is, in elk geval, insgelijks fijn en dicht geweven ijzerdraad = in 't Fr.: treillis en fil de fer, toile métallique en fer.
IJzerslakken ontbreekt.
Invetten is goed; maar insmeeren mocht er bij staan.
Klaarvijlen. Zegt men insgelijks niet witvijlen?
Kram. De kram van schets 202 noemt men ook: anneau à pointes, in Noord-Nederland Hoef.
Noot (de - van eene scharnier) heet ook lede. Fr. charnière of noeud (fiche à 5 noeuds).
Pomparm. - Het algemeen gekende en gebruikte zwengel ontbreekt.
Aanpassen voor ajuster is m.i. het ware woord niet. Ik beveel den schrijver het meermaals gehoorde paswerken (ajusteur = paswerker) aan.
Het aanbeeld (ik verkies, met Van Dale, de schrijfwijze aan-, in plaats van aambeeld) met twee speerhaken aan elken kant, in 't Fr.: bigorne double, is niet vermeld. | |||||
[pagina 148]
| |||||
Nog zou ik, als onvermeld gebleven, kunnen opnoemen: Tapleger, Taphanger = coussinets d'essieu, Stander = pookstander, Plat (een plat op den wielband), Krulmoer = écrou à ailes, Schuif (kachelschuif), Doorsneépasser = compas de diamètre, moker, beugel, flens enz., enz.; doch al somde ik er tienmaal meer op, het zou de waarde van hetgeen de Verzamelaar gaf, niet verminderen in het opzicht van hoeveelheid en degelijkheid. Echter ware het wenschelijk, dat Schrijver de spelling van het geheel eens grondig overzag, zich daarbij voegde naar de spelling van De Vries en Te Winkel, (J.-H. Van Dale's Nieuw Woordenboek der Nederlandsche TaalGa naar voetnoot(1), b.v.), en zich maar voor zooveel met de volksuitspraak inliet als het volstrekt noodig is. Aan woordensmederij heeft Steller zich niet bezondigd. Hij zal het met mij eens zijn, dat eene hoofdvoorwaarde voor elke Kunst- en Vakwoordenlijst hierin bestaat, dat zij eerst en vooral eene zoo volledig mogelijke en keurige verzameling zij van de algemeen gebruikte uitdrukkingen, die zóo voorgesteld en toegelicht zijn, dat zij voor het vakonderwijs heel het Vlaamsche of ja heel het Dietsche land door gebezigd kunnen worden. Het is dus | |||||
[pagina 149]
| |||||
zaak, dat men aan den algemeenen term de hoofdplaats inruime en daarnevens, als er een is, de volksbenaming of het gewestwoord vermelde. Niets belet, desgevallende, dit woord a.b.c.-wijze in te deelen en in kleinere letter te drukken, met verwijzing naar den hoofdterm. Ik bedoel die gewestwoorden, welke wij als eene wezenlijke taalverrijking mogen beschouwen. Zij zijn, in menig opzicht, van het grootste belang èn voor de taal èn voor het vak; want niet zelden bezit een stuk gereedschap of eene wijze van bewerking, overal elders onder een gemeenschappelijken naam bekend, in eenige streek of gemeente (die men in dat geval noemt), een eigenaardigen naam, omdat het voorwerp of het voortbrengsel zich door meer of minder eigenaardigheid van vorm of maaksel kenmerkt; zoodat met het woord ook het voorwerp in ruimeren kring verspreid kan geraken. Ik vestig daarop in 't bijzonder de aandacht van den Schrijver, voor het geval dat hij er wilde in toestemmen zijne lijst eenigszins te overzien. Ten slotte meen ik hem te gemogen gelukwenschen: hij ondernam eene gansch niet gemakkelijke taak en toch beantwoordt zijn werk aan al de eischen der prijsvraag, aan sommige op voortreffelijke wijze. | |||||
[pagina 150]
| |||||
Nr 2.
| |||||
[pagina 151]
| |||||
brandscha. ‘Zie 't Manneken uit de Mane, Volksalmanak van Vlanderen’, 1885, bl. 76. ‘Loquela’, IV, 89.
Dakveister, de, = dakveister met op- en neerslag in gegoten ijzer. Kortrijk. in 't Fr.: châssis à tabatière en fonte.
Hoefijzer, het, z. ‘Rond den Heerd’, 1882, bl. 54, sponde a.
Koûsmed, den = smid die niet vele te doene en heeft, omdieswille dat het maar 'ne flauwbakker en is, en wiens vuursteê bijgevolg dikwijls koud ligt. geh. Leerne. Martelare, den, = een die maar half zijn werk en kan doen. ‘En ja, ge verstaat; dat is lijk als men zegt: g'hebt apostels en g'hebt martelaars; g'hebt smeds en g'hebt sjouwers. Als hij op nen winkel wrocht hij en hadde maar twee frank daags. geh. Brugge. ‘Loquela’, XI, 5.
Zeesie; de, uitspraak ee gelijk in twee = zeissen. geh. Poperinghe. ‘Loquela’, I, 13.
De Steller heeft oogenschijnlijk de eischen of het doel van eene Kunst- en Vakwoordenlijst niet | |||||
[pagina 152]
| |||||
gevat: hem was het m.i. doodeenvoudig te doen om ‘woorden’, die hij, op West-Vlaamsche wijze, ‘gesant’ en verklaard heeft, wel is waar niet zonder kennis van het ambacht, van den kleinsteedschen en plattelandschen smid, die alle karweitjes aan- en waarneemt; - doch zonder maat of keus of regel, en vooral zonder eenige voorlichting of voorafgaande behoorlijke studie van het vak en dezes omvang en tallooze onderdeelen. Ook meen ik niet te moeten wijzen op taal en stijl, om te mogen besluiten dat nr 2 niet in aanmerking kan komen. Dit belet niet, dat ik den Steller dank betuig voor den aangeboden arbeid; want eenige zijner West-Vlaamsche woorden zouden, als toelichting en vollediging, nevens sommige woorden eigen aan andere Vlaamsche streken, niet onwelkom zijn in de degelijke Kunst- en Vakwoordenlijst nr 1. Betreffende het al of niet wenschelijke van ‘gewestelijke’ Kunst- en Vakwoordenlijsten, verzoek ik den Verzamelaar mijn verslag B over de ‘zevende vraag’ te willen inzien. | |||||
Besluit:Ik stel aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor:
| |||||
[pagina 153]
| |||||
en 3o het onder hare bekroonde werken op te nemen.
Brussel, 7 Maart 1894. | |||||
Verslag van den heer K. de Gheldere, tweeden verslaggever.Ik voeg mij geheel en gansch bij de beoordeeling van den achtbaren heer Coopman, aangaande de weerde van de twee ingezonden antwoorden op de prijsvraag. Ik zal mij veroorloven eenige aanteekeningen nevens de zijne te stellen op antw. ‘Uit taalmin’. Braseeren. Wellen is in W.-VI. gebruikelijk, en staat opgegeven in antwoord ‘Vlaamsch en Vrij!’ Alkohol. Hier kennen de smids of andere ambachtslieden het woord ‘Alcool’ niet; zij zeggen altijd Spiritus. Asschenbak. Waarom niet Aschbak? vraagt de achtb. heer Coopman. Omdat Aschbak een onhebbelijk woord is. Zulke wanluidende woorden kunnen over de lippen van 't volk niet. ‘Asschen’ is het meervoud van Assche, en Asschenbak is Bac aux Cendres, gelijk Asschen-Woensdag le Mercredi des Cendres is. ‘Waar de Grammatici ook een handje in gehad hebben, dat is de afkapping van den uitgang der substantiva die in ons Nederlandsch daarheen loopen als honden zonder | |||||
[pagina 154]
| |||||
staart’, zegt Halbertsma... ‘Men moet veel geschreven en in het openbaar hebben gesproken, om te weten welk een heirleger van monosyllaba door dezen dommen streek in het aanzijn werden geroepen, tot eenen waren vloek voor den zang en de welluidendheid der rede.’ Enz (Aant. op Maerlant. Inleiding blz. 24.) Balkon. Zóó zegt het volk in nabootsing onzer Franschsprekende Vlamingen. Ware de vorm Balkoen niet verkieslijker? Vergelijk baroen, fatsoen, latoen enz. Jupiter riep van zijnen balkoen: wij hebben in de helle geen kwezels van doen! zegt het oude liedje. Afteekenen. Afschrijven wordt in W.-Vl. bijna altijd gebruikt voor afteekenen. Afslagbeitel. Kapbeitel: is dat de westvlaamsche Kantbeitel niet (zie De Bo)? Beslag. Wielband wordt in Wvl. niet gebezigd. Altijd, beslag of hoepel van de wielen. Temperen. Harden (uitspr. harten) wordt in Wvl. ook gebruikt. Blakerhandhaaf. Nog al gezocht, zegt M. Coopman terecht. Al zulke fabrikaatwoorden (evenwijdige dit of dat, buigtuig, schroefboortuig, enz.) zijn voor de spraakmakende gemeente dood geboren. Boschkolen en bakkerskolen zijn beide wel houtskolen, maar verschillig van herkomst, en het volk maakt daar onderscheid in. Houtbout wordt hier gebezigd, maar tirefond ook. | |||||
[pagina 155]
| |||||
Dommekracht. De schrijver geeft Duitsche winde op, alhier ook gebezigd. Het woord winde, dat M. Coopman afgehoord heeft, wierd waarschijnlijk slechts als verkorting gebezigd, want eene winde is niet altijd eene Duitsche winde. Hier zeggen ze meest Dommekracht, maar ook somtijds Duitsche winde. Pomparm. De W.-Vl. gebruiken het beeldrijk woord duwer (le presseur), dat ook wel zou mogen gemeld worden. Krulmoer en Doorsneepasser, die M. Coopman als onvermeld gebleven aanteekent, zijn aangehaald bij de w. moer en passer Maar unster (unsel, Kiliaen) - braamdraad of doorndraad - vuurstaan of heerdstaan - klemhaak (sergeant, serre-joint) - hoepel en hoepeltang (zie De Bo) zijn in de pen gebleven, geloof ik. Zouden de volgende woorden, en diergelijke, die m.i. geen vakwoorden van het smidsambacht zijn, niet beter weggelaten worden? schouwvager; laag; ladder; rul en ruw; scheef, scheel en schuinsch; scherp; halszeel en schouderband; begeven enz. Schroefdraad fr. pas de vis, filet. De schoefdraad is de filet, en de schroefgang is de pas de vis; twee verschillige zaken. Schroefboortuig. Waarom niet eenvoudig schroefboor? (zie Kramers). Polyststaal. Wij hebben daarvoor een Vlaamsch woord Boenijzer (zie De Bo). | |||||
[pagina 156]
| |||||
Paslood. Smids (en ook metsers) gebruiken nog het schietlood, een houten klompje waardoor eene lange koord kan glijden, die aan het uiteinde voorzien is van een lood. Gebruikt om te zien of iets valrecht in den haak staat. Leugenzwee. Schrijver verzendt naar zwee, maar leugenzwee vind ik daar niet (zie De Bo). Komfoor. Voor dat bastaardwoord hebben de W.-Vl. een Vl. w. Lauwer (zie De Bo). Meldensweerd. Ik heb de chaufferettes, in de spoorwegwagens gebruikt, nog lauwbuizen hooren noemen, en dat is een knap woord uit den mond van 't volk. Panne van eene stoof. Ik vestig de aandacht van schrijver op de woorden hulle, plaat en schijf. Kalkoen van een peerdijzer (zie De Bo). Kapitelstok. Aan de ketens om honden, peerden enz. te binden, is aan het hoofdeinde een veerhaak (uitspr. vleerhaak), en aan 't ander einde een Kapitelstok, kleine ijzeren roede om door den ring van de keten te steken. Opdoen, ook opreeden (zie De Bo). Maar dat is eigenlijk ook geen vakwoord van 't smidsambacht. Verkrachten, ook verwringen. Keten. In Veurnambacht noemt men Eerketen, eene keten met lange schakels, waar de voorste peerden aan trekken, als men met meer dan twee peerden het land beploegt (zie De Bo eeren en eerploeg). Leegaard. Volks: teert. Zoo spreekt het volk | |||||
[pagina 157]
| |||||
dat woord uit in 't zuiden van Wvl., gelijk ze zeggen weirken, de keirke enz. Maar het is terd, metath. van tred. Hier wordt de leegaard eene wippe genoemd. Tin. Wierd het fijn tin, waar eertijds de versierde schotels mee gemaakt wierden, geen rozetin genoemd? Boomschaar. Zoo heet ook de schaar om boomen te snoeien, le sécateur. Vensterslot. Hier noemt men dat tuig altijd Venstersluiting of de sluiting (van de of het venster.) Eenzijdig slot - tweezijdig slot - uitwendig slot - geheimslot schijnen mij altemaal zuivere boekenwoorden, die niet leven in den mond van 't volk. Koudbeitel. Volks. koebertel. Hier zegt men koudbeetel. Broek ook Band. Hier sluitband, een zeer schoon woord. Besproeier. Hier kwispel of waterborstel. Buigtuig. Waarschijnlijk een ongesproken woord (?) Hier Plooimachien. Draaispank. Hier draaimassche. Duimhaak. Hier steenhaak. De gondshaak verschilt hier van den steenhaak. De gondshaak is voor hout gebezigd en wordt er in geslegen of gedraaid. Volgens De Bo nochtans is duimhaak en gondshaak hetzelfde. Duwer van een klinkslot. Hier de lippe. | |||||
[pagina 158]
| |||||
Elleboog. Gewone haakelleboog = zwee elleboog. Heerdplaat, schouwijzer, vuurijzer. Hoefhamer = beslaghamer. Kersrood (hitte) = kriekrood. Borst is hier het geblonken rond voorstuk der kookstoven, Kookstoof. Hier heb ik eene ménagère eene tafelstoof nog hooren noemen. Metaalzaag. Hier ijzerzaag. Metaal is een onbepaald begrip voor 't volk. Muurboor. Hier steenboor. Enz. Schrijver van ‘Uit taalmin’ neme van mijne aanteekeningen wat hem oorbaar schijnt. Hem geluk wenschende over zijn kundig gewrocht, eindig ik met hem te verzoeken de streken aan te halen alwaar gebezigd worden sommige min gekende woorden, zooals: slang, wachter, broek, sloof, slagbel enz.
Couckelaere, 30 Maart 1894. | |||||
Verslag van den heer L. Mathot, derden verslaggever.Na het zoo volledig verslag van den achtbaren heer Coopman en de grondige aanmerkingen van Dr. de Gheldere kan ik kort zijn. Ik voeg mij volgaarne bij mijne achtbare collega's, | |||||
[pagina 159]
| |||||
om het prijsschrift met kenspreuk ‘Uit Taalmin’ een zeer verdienstelijk werk te noemen. De vakwoorden zijn doorgaans juist aangehaald, het zijn geene kunstmatige fabriekwoorden, en, op weinige uitzonderingen na, te Antwerpen, in het smedersambacht, nog dagelijks gehoord. De uitleg is meestal klaai, duidelijk, bondig; de afbeeldingen, welke den tekst opluisteren, zijn uitmuntend geteekend. Zelf onbevoegd in het ambacht, heb ik het noodig geacht het werk aan het oordeel van verscheidene kundige vakmannen te onderwerpen; allen spraken er met lof over. Indien de schrijver van deze woordenlijst zijn opstel nog eens aandachtig wilde overlezen, het volledigen, verbeteren in den zin als door de vorige verslaggevers werd aangeduid, zou de Academie een uitmuntend leerboek kunnen uitgeven. Het is meer dan tijd zulke uitgaaf te ondernemen. Vele onzer Vlaamsche vakwoorden zijn reeds in onze werkhuizen door Fransche basterdwoorden verdrongen. De mekaniekmakers vooral hebben eene reeks onhebbelijke, onverstaanbare vakwoorden, door den omgang met Waalsche en Brusselsche werkers, in het smedersambacht ingevoerd. Terloops een handvol aanmerkingen. Alkohol of alkool is bij onze smeders altijd in Antwerpen spiritus (spirituslamp, enz.) genoemd. Aschbak is, zonder uitzondering, in de gesproken taal Aschenbak. Betemperen wordt zelden gehoord; meestal temperen of harden. | |||||
[pagina 160]
| |||||
Houtskolen is een woord niet in den mond van het volk: wel Boschkolen, of liever in de gewesttaal: boskool of buskool. Zooals de heer Coopman terecht aanmerkt, Boschkool en Bakkerskool zijn niet synoniem en kunnen bij de smeders tot dezelfde werkzaamheden niet aangewend worden. Fornoois heet insgelijks Forneis ten onzent. Gerebd wordt altijd geribt geschreven en uitgesproken. IJns wordt in Antwerpen en omstreken nooit gehoord, maar wel eis. Emeripapier wordt in den smederswinkel niet gebezigd: uitsluitend schuurpapier. Wachter, eene draaiende windbuis boven eene schouw, noemt men te Antwerpen een Gek. Ik zou dergelijke aanmerkingen kunnen verlengen, maar m.i. volstaat het er de aandacht van den schrijver der prijsvraag op te vestigen. Met zijne drukproeven aan eenige bekwame meesters van werkhuizen in de voornaamste steden te onderwerpen, zou men tot vollediging van de woordenlijst en tot eene gezaghebbende juiste verklaring der woorden geraken. Zelfs het tweede ingezonden prijsschrift: ‘Vlaamsch en Vrij’, hoe onvolledig ook, zou nuttig kunnen geraadpleegd worden. Sommige gewestwoorden verdienen, door gepastheid, klaarte en bondigheid, in de algemeene woordenlijst van het ambacht opgenomen te worden. Maar in toevoeging en verbetering van de | |||||
[pagina 161]
| |||||
ingezonde woordenlijst, zou m.i. met veel behoedzaamheid moeten te werk worden gegaan. Zoo o.a. merkt een der vorige verslaggevers op dat nevens het woord brasseeren, wellen vergeten werd. Heel waar, en te Antwerpen is in alle werkhuizen wellen nog van dagelijksch gebruik, doch zijne bediedenis is niet dezelfde als brasseeren. Door wellen verstaat men, althans ten onzent, het bijeenvoegen, bij middel van vuur en hamer, van twee stukken of staven ijzer, in dier voege dat zij, zoo dooreen gesmeed, tot één enkel onafscheidbaar stuk doorwerkt en samengevoegd worden, terwijl door brasseeren ook wel hardsoldeeren verstaan wordt: de aaneenlassching, aaneensoldeering, door middel van borax en koper, van twee stukken ijzer of staal. Wellen wordt gebruikt voor het aaneensmeden van groote en zware stukken; brasseeren voor het aaneenlasschen van kleinere en fijnere stukken. Doch, het schijnt mij overbodig over dit alles langer uit te weiden, en het zal volstaan er de aandacht op te vestigen. Ten slotte voeg ik mij bij de vorige verslaggevers om aan de vergadering voor te stellen, aan het werk ‘Uit Taalmin’ den uitgeloofden prijs toe te kennen.
Antwerpen, den 15 Mei 1894. |
|