Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1893
(1893)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Bibliographische aanteekening.De zeer Eerw. Heer kanunnik Muyldermans biedt, door mijne bemiddeling, de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar ten geschenke van zijn laatst verschenen werk, getiteld: Verzameling der meest voorkomende moeilijkheden, gallicismen en germanismen in onze taal. Bijdragen tot taal- en stijlzuivering. (Mechelen, van Velsen, 1893). Het dubbel motto op den titel zegt duidelijk, welke gevoelens den verzamelaar bij zijn werk bezielden, evenals welk doel hij beoogde. Het eerste, van Dr A. de Jager, luidt: ‘Niemand, die belang stelt in het bewaren van de zuiverheid zijner moedertaal, zal het ongepast vinden te wijzen op verbasteringen, die op haar gebied zich vertoonen, en als bij insluiping dreigen zich voorgoed te vestigen.’ Het tweede is aan ons hooggeacht medelid Professor J. Micheels ontleend en bevat den al te dikwijls geschonden hoofdregel: ‘Eene taal moet in hare wetten geëerbiedigd worden, zoo niet is zij geene literarische taal meer.’ In zijn Voorbericht vergelijkt zich de schrijver aan ‘den hovenier, die de vergiftige planten uittrekt, u die toont, en u goêlijk vermaant tegen het gevaar, dat er steekt in hunne bladeren en bloemen. Zult gij - gaat hij voort - het inzicht van dien man kwalijk opnemen? Neen! Zult gij zijnen arbeid teenemaal afkeuren, omdat zijn oog | |
[pagina 214]
| |
hem hier of daar bedroog, omdat zijne hand somtijds misgreep, en een schadeloos plantje in den bussel onkruid bond? Neen! gij zult zoo iets onvermijdbaar vinden, en, om het vele goeds van het volbrachte werk, zult gij hem het min goede zoo streng niet aanwrijven...’ Heel wel, zoolang zoo'n hovenier omzichtig en bezadigd te werk gaat. Daar loopen er echter soms wel, die, zoo maar grifweg, veroordeelen, uitrukken en bij den onkruidshoop werpen, wat hun niet aanstaat, of wat niet strookt met hunne eenmaal opgevatte theorieën van woordvorming, samenstelling, taaleigenschap enz.; terwijl daarentegen anderen diezelfde arme veroordeelden en verworpelingen als goed kruid, ja, soms als keurplanten, verzorgen, aankweeken en verdedigen. Trouwens, zoo gaat het ook wel, in het stoffelijk gebied, met de eigenlijke planten. Er is dus in die zaak omzichtigheid noodig. Onze hovenier echter behoort niet tot de klas dier ongenadigen voor alles, wat niet hunne goedkeuring verwerft. Uiterst zelden oppert hij zijn eigen gevoelen; meestal laat hij anderen, en dan nog wel de meest gezaghebbenden, spreken. Waar iets onvoorwaardelijk als onkruid veroordeeld wordt, is het, in 't algemeen genomen, op de beste gronden; buitendat, waar er voor en tegen kan ingebracht worden, geeft de Eerw. Heer Muyldermans zoo het eene als het andere. De man is, ja, zoo bezadigd, dat hij op het | |
[pagina 215]
| |
einde van zijn Voorbericht de volgende regelen schrijft, die wij hier te liever aanhalen, omdat zij beter dan wat wij er ook konden over zeggen, den toon opgeven, die gansch zijn boek overheerscht, en tevens eene les bevatten, die soms wel wordt over 't hoofd gezien door hen, die het ‘Medice, cura te ipsum!’ al te licht tot hoog antwoord in den mond hebben: ‘Een enkel woordje nog op eene laatste opwerping, die de eene ons al wat bitsiger dan de andere doen zal: “Wat wilt ge u met taalzuivering bemoeien? Zuiver eerst uwe eigene schriften!” - Dit verwijt is zeker gegrond, en wij zullen ons daar ook niet tegen verzetten; maar zie eens na, hoe onze verzamemeling opgesteld werd: Vermits gij u zelven aan ons rechterschap niet moet onderwerpen, en zelfs onze kunde verdenken moogt, hebben wij doorgaans het gezag van meer bevoegde taalkundigen ingeroepen, om het deze goed- en het gene af te keuren. Daarenboven zeiden wij het hooger reeds: wij wilden enkel het onkruid en de giftige planten verzamelen, die wij op het veld der taal ontmoettenGa naar voetnoot(1); wij wilden op eenige moeilijkheden de aandacht vestigen, en dát, dat kan u en iedereen dienstig zijn: men is immers nooit te oud om te leeren. - En sluipen er nu ook taalfouten in | |
[pagina 216]
| |
onze schriften, och ja, dat valt niet te loochenen. Wij moeten ons dus beteren gelijk anderen, en wij zullen dat ook. Laten wij elkander inlichten over hetgeen de eerbied voor de taal van onzentwege vereischt, over hetgeen hare wetten ons streng opleggen: dát ten minste zal tot bate strekken.’ En nog verder voegt de schrijver er bij: ‘Wij willen hen helpen, die de studie der moedertaal ter herte nemen en hare eer met hare rechten verdedigen; wij willen hun eerbied en liefde voor de moedertaal inboezemen, even gelijk wij uit eerbied en liefde voor dat erf der vaderen handelen.’ Die woorden zijn waarheid; die drijfveer en dat doel stralen helglinsterend door in de ruim vierhonderd bladzijden van de Verzameling. Ook, zonder elk bijzonder oordeel te kunnen of te willen onderteekenen, beveel ik het boek ten zeerste aan niet alleen bij mijne hooggeachte medeleden der koninkl. Vlaamsche Academie, maar bij al wie het wel meent met de gouden spraak onzer vaderen. S. Daems.
De heer J van Droogenbroeck beaamt ten volle den lof, door den heer Daems over het nieuwe werk des heeren Muyldermans uitgebracht. Het boek zou in alle onderwijsgestichten dienen verspreid te worden, niet alleen omdat het de taal leert kennen, maar ook leert liefhebben. | |
[pagina 217]
| |
Dagorde.De heer Coopman brengt verslag uit over de zitting van de Commissie, belast met het voorstellen van prijsvragen. Uit de voorgestelde onderwerpen kiest de Academie de volgende: | |
Eerste vraag.
| |
Tweede vraag.
| |
Derde vraag.
| |
Vierde vraag.
| |
[pagina 218]
| |
Vijfde vraag
|
|