| |
Vierde prijsvraag.
Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVIIIe eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling.
Verslag van den heer Fr. de Potter, eersten verslaggever.
Dit onderwerp, voor de tweede maal door de Academie als prijsvraag gesteld, lokte in den wedstrijd voor 1892 slechts één, onvoldoend bevonden, antwoord uit. Ditmaal ontving de Academie twee verhandelingen: eene van geringen omvang (ongeveer 64 bldz. druks), de andere uitgewerkt tot een lijvigen foliant...
Nr I, met de kenspreuk: In den ouden tijd, bevat de volgende hoofdstukken:
1. | Een huis in de XVIIIe eeuw. (Beschrijf van meubels en andere voorwerpen.) |
2. | Van den morgen tot den avond. (Een
|
| |
| |
| kijkje in de werkplaats, eene verzameling van oude Vlaamsche spreekwoorden met betrekking tot de levenswijze of doelende op oude gebruiken. Gewone gebruiken in huis, bij verschillige gelegenheden. |
3. | In den hoek van den haard. (Tijdkorting met raadselgeven en vertellen van sprookjes.) |
4. | Zon- en heiligdagen. (Godsdienstige gebruiken in de familie.) |
5. | Het familieboek. (Uittrekselen, die het belang van het oude familieboek doen uitschijnen, en de vroom- en hartelijkheid, welke vroeger de mededeelingen aan de familieleden kenschetsen.) |
6. | Een kijkje in de school. (Hierin eenige lezenswaardige bijzonderheden over het onderwijsstelsel in de vorige eeuw.) |
7. | In het gilde. (Beknopte aanduiding eeniger gebruiken bij schuttersgilden.) |
8. | In het wethuis. (Maatregelen door de overheid genomen ter handhaving van orde, zedelijkheid en tucht.) |
9. | Feest. (Inhaling van eenen bisschop en van eenen Oostenrijkschen prins.) |
10. | Donkere dagen. (Terugblik op de staatkundige gebeurtenissen van ons land op het einde der XVIIIe eeuw.) |
Het valt niet te ontkennen dat de meeste dezer hoofdstukken een niet gering belang aanbieden en zeer lezenswaardige bladzijden behelzen. Heeft de mededinger de door hem zelven opgesomde punten naar eisch behandeld en een werk geleverd
| |
| |
dat het huiselijk leven, de zeden en gewoonten onzer voorouders in helder licht stelt?
Het getal hoofdstukken vergelijkende met het cijfer der bladzijden, waar geheel de verhandeling uit bestaat, zou men wel eenigszins verwonderd mogen zijn indien wij bovenstaande vraag bevestigend beantwoordden. De schrijver van het opstel Nr I heeft zeker vele moeite gedaan om bouwstoffen te verzamelen, en 't mag gezegd worden dat de keus dier stoffen, over het algemeen, weinig te wenschen laat. Men bemerkt dadelijk, dat de schrijver het opzoeken en vergaren gewoon is; maar den kleinen schat van aanteekeningen heeft hij niet weten te verwerken tot een even aantrekkelijk als leerrijk boek. Alles is nauwelijks met den vinger aangeraakt, niets ontleed, niets wijsgeerig overwogen, niets grondig besproken.
De Academie heeft stellig meer gevraagd dan eene bloote opgave van feiten en van zegswijzen, meer dan eene korte aanhaling van teksten. - Om deze reden kan het opstel Nr I mij niet bevredigen.
Nummer 2 is eene goedgeschrevene verhandeling, rijk aan bijzonderheden van allen aard, vooral met betrekking tot de nijverheid en den koophandel der Scheldestad. Ongetwijfeld heeft de Schrijver, wien het niet mangelt aan geduld om bronnen op te sporen en bouwstoffen te verzamelen, vele maanden besteed aan zijn werk, dat
| |
| |
onder velerlei opzicht zeer lezenswaardig is. Echter, niettegenstaande den lof, dien ik hem gaarne wil toezwaaien, ben ik niet weinig in verlegenheid opzichtens het voorstel, aan de Academie te doen. Hoe groote verdienste Nr 2, op zich zelf genomen, ook bezitte, hoe ernstig dit uitgebreid opstel ook moge wezen, aarzel ik de bekroning te vragen, daar de schrijver eene andere quaestie heeft beantwoord dan degene, door de Academie uitgeschreven.
Wat werd er, inderdaad, bij de 4e prijsvraag der letterkundige wedstrijden voor 1892 gevraagd en voor 1893 herhaald?
Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVIIIe eeuw.
Welnu, de titel van Nr 2 luidt:
Antwerpen in de XVIIIe eeuw, vóór den inval der Franschen.
Zeker kon, ook onder deze hoofding, de vraag der Academie beantwoord worden, doch dan had de Schrijver, onzes inziens, zich moeten bepalen bij hetgeen hoofdzakelijk nopens den huiskring en het familieleven, evenals over de zeden des volks, was aan te stippen, en een merkelijk deel van zijn opstel achterwege laten.
Tot bewijs dat het antwoord verre buiten de gestelde palen is uitgebreid, zonder daardoor het voorgestelde doel eenigermate dichter bij te komen, diene de opgave van den inhoud der zes hoofdstukken, waaruit het werk is samengesteld:
| |
| |
| |
I. Antwerpen in gewone tijden.
Algemeen overzicht. Bevolking. - Uitzicht van stad. straten en huizen. - Geldelijke toestand der stadskas. - Geld bij de burgers. - Meubelen. - Rookmeesters en schouwvagers. - Huiselijke vermaken. - Kinderschrikken. Eeuwelingen. - Kleeding, kleedingstoffen en kleinoodiën. - Rouw en begrafenis. - Betwiste huwelijken. - Echtscheidingen. - Bezigheden van het Magistraat. (Van bl. 1 tot 46.)
| |
II. Antwerpen op werk- en feestdag.
Dagloon van veld- en stadswerklieden. - Bakkers en maalders: instelling volgens de leer van het communism. - Beenhouwers. - De klokluider. - Het armwezen. - Tooneel en tentoonstellingen. - Reuzencompanie. - Jaarschriften. - Luchtballons. - St.-Jobsbegankenis. - Vertooningen in de Guldenpoort en het Kolveniershof. - Misbruik van sterken drank. - Brandewijnstokers. (Van bl. 47 tot 98.)
| |
III. Antwerpen op nijverheids- en handelsgebied.
IJdele plannen. - Te paard naar Parijs. - De eerste vuurboot bij Saftingen. - Eerste scheepvaartlijn op Indië. - Betwisting tusschen de schippers. - Bouw eener zoutziederij. - Twist over het maken van lakmoes. - Eene fabriek van blauwsel, loodwit, Spaansche zeep en meubelpapier. - Tweede scheepvaartlijn op Indië. - Kosten van inrichting, aard der aangebrachte koopwaar,
| |
| |
rijke hulpsommen. - Marmittenoorlog. - Ondergang der tweede companie: hare schulden, en schuldeischers. - Twee bankroeten: de Haan en de Proli. - Toestand. - Handel in tabak. - De eerste pijpenmaker. (Van bl. 99 tot 132.)
| |
IV. Antwerpen op verstandelijk gebied.
Toezicht over de scholen. - Inwendige schikking. - Bekwaamheid van eenen handelsreiziger. - De gilde der schoolmeesters in hare dagelijksche bezigheden. - Eene enkele catechismusles in de Fransche taal. - Een schoolmeester gegeeseld, gebrandmerkt en gebannen. - Een genootschap voor cijferkunde ontbonden. - Examen. - Letterkunde. - Toestand der Fransche taal. - Flinke verdediging onzer moedertaal. - Twist over het drukken van een boek. - Twee jodenscholen. - Werkscholen. - Verdelging van het onderwijs door de Fransche republiek. (Van bl. 133 tot 174)
| |
V. Antwerpen in geneeskundige en rechterlijke zaken.
Inrichting van den openbaren geneesdienst. - Vervoer naar het gasthuis. - Oordeel over de influenza. - Verbod tegen de pokinenting. - Kwakzalverij. - Geneesmiddelen van allen aard. - Het geval van den beenhouwer Gobbaerts. - Klacht tegen eenen apotheker. - Mismeesterd! - Reizende geneesheeren. - Laatste straatremedie vóór de intrede der Franschen. - Gevecht tusschen schippers en beenhouwers. Verschijning voor de schepenenbank. - Erfenisdiefte gestraft. - Tuch- | |
| |
tiging van jonge lieden. - Valschmunters. - Wapenbehandeling. - Zelfmoordenaars en tweegevechten. - Moord op de Veemarkt. - Eerste en laatste diefstal der XVIIIe eeuw. - Het schavot. (Van bl. 175 tot 218.)
| |
VI. Antwerpen in godsdienstzaken.
Een godslasteraar gestraft. - Waarzeggers en toovenaars. - Jubelfeesten. - Een kerkdiefstal. - Kerkbrand. - Twist met eenen kapelaan, eene kloostermoeder, twee kapelmeesters en eenen beeldbreker. - Egyptenaars, protestanten, Joden en Lutheranen. - Eerste inbreuk op onze aloude gebruiken. - Jozef de Tweede aan 't werk. - Plunderingen door het volk. - Bijzonderheden over Mathias Dieltiens. - Inval der Franschen. - Misdadigers losgelaten. - Stadsschuld in 1800. Van bl. 219 tot 257.)
| |
Bijlagen. (Van bl. 258 tot 305.)
Deze opgave alleen is voldoende om te bewijzen dat Huiselijk leven, zeden en gewoonten - een algemeene toestand niet als hoofd-, maar als bijzaak door den schrijver zijn beschouwd; dat bijzondere, buitengewone voorvallen bij hem de voorkeur hebben gehad. Het was hem vooral te doen de gemeente, niet de familie, te doen herleven; een tafereel op te hangen van den handel en de nijverheid, eene wezenlijke stadsmonographie. Hij heeft uit de groote menigte van bouwstoffen, welke in het archief van Antwerpen bij de hand liggen, niet datgene gekozen, wat meer bepaald het gegeven
| |
| |
onderwerp kon dienstig zijn; er is daar weinig of niets over het gewone volksleven, over de volksvermaken en kinderspelen, niets over de betrekkingen tusschen de verschillige maatschappelijke standen; zelfs, wat de geschiedenis der gemeente betreft, heeft de Schrijver zich niet altijd tot het volstrekt noodige weten te beperken.
Zoo vindt men, op bl. 12-13, overtollige uitweidingen over de Antwerpsche eeuwelingen; op bl. 23-25bis, weinig belangwekkende bijzonderheden nopens het uitoefenen der neringen, welke beter op hunne plaats zouden zijn in eene verhandeling over nijverheid; op bl. 25bis-29, mededeelingen aangaande den invoer van kostbaarheden te Antwerpen; op bl. 32-44, het verhaal van liefdeshistoriën die nog elken dag plaats hebben, thans, echter, zonder tusschenkomst van burgemeester en schepenen; op bl. 48-59, uitweidingen over molenaars en bakkers, met processen. In het kapittel Nijverheid en Handel deelt de schrijver weer bijzonderheden mede, welke belangrijk kunnen geacht worden voor eene geschiedenis dezer takken van bedrijvigheid, maar die vreemd zijn aan het familieleven. Zelfs wordt hier een groot uitslaand plan medegedeeld van eene... zoutziederij, en de lezer krijgt er te weten hoe nijverheden en handelsvereenigingen in voege kwamen. Verder zijn daar: rekeningen der Asiatische Compagnie van Triest en de namen van al de tabakhandelaars te Antwerpen in 1704 en in 1793...
| |
| |
Ook het kapittel Onderwijs behelst veel, dat gemist kan worden: men vindt er oplossingen van reken-quaestiën!
In Geneeskunst en Gerecht komen doctorsrekeningen voor, waar twisten over ontstaan, en geschillen tusschen doctors en apothekers.
Eindelijk onder de Bijlagen geeft de schrijver:
De lijst der belanghebbenden in den handel der keizerlijke compagnie Triest;
Rapport de ma commission d'inspecteur dans l'Inde, présenté à MM. les commissaires préposés à la Compagnie Asiatique de Trieste.
Loopende rekening der boedelredders tegen Borrekens en Cie, in zake der keizerlijke Compagnie van Triest (15 bl. in-folio, klein schrift).
Lijst der schoolmeesters van Antwerpen, 1700-1795 (15 bl. in-folio, op 2 kolommen).
Lijst der veroordeelden voor moord in de XVIIIe eeuw, enz.
Dergelijke, mijns oordeels gansch nuttelooze uitbreiding van de stof had tot gevolg, dat de Schrijver een lijvigen foliant inzond (omtrent 450 bl. druks der Academische uitgaven), Niet dit groote getal bladzijden verschrikt mij, maar wel de afwijking van het onderwerp, zoodat, werd de bekroning van Nr 2 gevraagd, de Academie daardoor een voorgaande zou stellen hetwelk later, mijns inziens, zou kunnen aanleiding geven tot moeilijkheden.
Besluit de vergadering echter, de groote moeite, door den schrijver besteed, en de onloochenbare
| |
| |
verdiensten van het opstel, onder historisch oogpunt, in aanmerking nemende - tot het toekennen eener belooning, dan dring ik er op aan, dat het stuk niet worde gedrukt gelijk het is aangeboden, maar enkel het gedeelte, hetwelk met het gegeven onderwerp in verband staat.
Men vergete niet, dat aan den Schrijver der verleden jaar ingezondene verhandeling de opmerking werd gemaakt dat hij te veel had medegedeeld wat niet gevraagd was. Ik geloof niet, dat de Academie wijs zou handelen moest zij nù haar zegel hechten aan hetgeen zij eerst heeft afgekeurd.
| |
Verslag van den heer C.-J. Hansen,
Tweeden verslaggever.
Ik sluit mij aan, wat nr 1 betreft, bij het oordeel van mijnen geachten collega.
Wat aangaat nummer 2,deze verhandeling beantwoordt waarlijk niet aan de prijsvraag onzer Academie Doch als geschiedkundige bijdragen,in behoorlijke taal en goeden stijl geschreven, kan ik haar niet anders dan belangwekkend en verdienstelijk noemen. Daarom stel ik insgelijks voor, den Schrijver voor zijne vlijtige opzoekingen en wis niet ongewichtige vondsten te beloonen, door, met zijne toestemming, een gedeelte dezer bijdragen uit te geven, mits hem eene eervolle melding met den gedenkpenning toe te kennen.
| |
| |
| |
Verslag van den heer L Mathot
Derden verslaggever.
Na het uitgebreide verslag van den heer de Potter over de ingezondene verhandelingen, wil ik slechts een enkel woord voegen bij zijne oordeelvelling.
Wat de verhandeling No 1 betreft, kan ik, zonder voorbehouding, de besluitselen mijner achtbare collegas onderschrijven. Deze bijdrage, alhoewel niet zonder verdiensten, schijnt mij al te onvolledig om te mogen bekroond worden.
Ik betreur ten zeerste de tweede verhandeling, onder kenspreuk: ‘Men mag zijne oude schoenen wegwerpen, zijne oude zeden niet’, slechts oppervlakkig te hebben kunnen overlezen. Een tiental dagen - het handschrift werd mij eerst den 2 Mei jl. ter hand gesteld - zijn onvoldoende, om een lijvig historisch boekdeel aandachtig te overzien, te wikken, te wegen en te beoordeelen.
Men hoeft echter slechts het handschrift te doorbladeren, om te zien, dat men hier met een ernstig werk te doen heeft, getuigende van vlijt en belezenheid.
De Schrijver heeft zich misschien niet nauwgezet aan de prijsvraag gehouden; in plaats van zich te beperken tot de tweede helft der achttiende eeuw, de gansche eeuw doorloopen, - maar wie zou hem daarvoor willen lastig vallen, vooral indien hetgene medegedeeld wordt, nieuw en belangrijk is?
| |
| |
Nieuw en belangrijk schijnen mij het meerendeel der aangevoerde stukken; bijna allen zijn ontleend aan nog onuitgegeven geschiedbronnen, berustende in het stedelijk archief van Antwerpen.
Zooals men weet bezit de stad Antwerpen een tamelijk rijk archief. Wie zich met de studie onzer vaderlandsche geschiedenis bezig houdt, weet insgelijks dat het tot over vijf-en-twintig jaar eene geslotene schatkamer was. Toen waren die oude papieren en handvesten schier ongenaakbaar. Voor de deur der archiefkamers lag een wakend Cerberus, meenende dat, als archivaris, zijne taak daarin bestond elk nieuwsgierig oog van zijne schatten te verwijderen. Als een vrek wilde hij alléen van zijnen schat genieten, of liever nog, zonder er zelfs van te genieten, hem onder het muffe stof begraven houden. Zou men hedendaags nog geene voorbeelden van deze zonderlinge doenwijze kunnen aanhalen?
De wisselvalligheden der politiek brachten in 1864 een voornaam koopman, J.-C. van Put, aan het hoofd der stedelijke regeering. Deze burgemeester was niet slechts een ervaren groothandelaar, maar ook een humanist, een bevorderaar van kunst en wetenschap. Door zijn toedoen werden de stedelijke archieven meer toegankelijk gemaakt, en aan het opzicht toevertrouwd van onzen kundigen bestuurder den heer P. Génard. Dan werd alles nauwkeurig onderzocht, gerangschikt en analytische tafels van de daar berustende stukken en handvesten opgemaakt. Heden
| |
| |
mag men zeggen, dat men in het Antwerpsch archief kan lezen als in een open boek, en deze ordelijke inrichting hebben de opzoekingen van den opsteller der besprokene verhandeling veel vergemakkelijkt en hem zulken ruimen voorraad van bouwstoffen aangevoerd.
Tusschen de nog weinig gekende en nog gedeeltelijk gesloten bescheiden vindt men een dertig duizendtal dossiers van zaken, vóór de Schepenenbank en het rechterlijk Hof opgeroepen. In deze belangrijke bron heeft de opsteller der Verhandeling ruimschoots geput, en geene bescheiden zijn misschien leerrijker voor de kennis der gewoonten, gebruiken en zeden onzer voorvaderen.
Men vergeve ons deze wat al te lange uitweiding, maar zij scheen ons noodzakelijk om, naar behooren, de verdiensten van het opstel, welk wij te beoordeelen hebben, te waardeeren.
Misschien, zooals de eerste Beoordeelaar beweert, heeft de Schrijver wat al te kwistig gebruik gemaakt van den rijken voorraad, die voor de hand lag; misschien kon men wel iets overtolligs, min belangrijks weglaten, zonder aan het degelijke van het werk te schaden; doch zou het mij spijten werd er te veel doorgeschrapt. Het meerendeel der stukken maken ons beter bekend met het leven en streven onzer voorvaderen, dan lange bespiegelingen en beschouwingen.
Ja zelfs de liefdehistoriekens, waarvan de achtbare heer de Potter spreekt, schijnen mij belang- | |
| |
wekkend en geven ons een waar denkbeeld van het vaderlijk, patriarchale bestuur onzer wethouders in de verloopene eeuwen. Of is het heden zoo alledaagsch, dat welgestelde burgers bij de Schepenen komen klagen over hunnen zoon, die een huwelijk wil aangaan met eene slechte deerne, welke zelfs ‘niet naaien en stoppen kan’, ofwel dat eene minderjarige dochter voor de schepenbank opgeroepen worde, om te verklaren, of zij een jongeling tot haren verloofde uitverkoren heeft, ja of neen?
De onderlinge geschillen tusschen neringen en ambachten toonen ons aan, hoezeer deze vroegere heilzame corporatiën van hunne oorspronkelijke instelling verloopen en ontaard waren, meer en meer streefden naar eene zelfzuchtige aristocratie, in zooverre dat de meesterschap in een ambacht erfelijk was geworden. Deze inrichting der ambachten en neringen strekte toen somtijds meer tot belemmering dan bescherming van handel en nijverheid en kweekte armoede en landlooperij onder onze bevolking aan.
De opkomst, bloei en val der Aziatische handelsmaatschappij, alhoewel zoo belangrijk in onze geschiedenis der achttiende eeuw, kon wel wat beknopter hier behandeld worden, en de langdradige bijdragen elders eene geschiktere plaats vinden. Sommige tafereeltjes, beschouwingen en uitweidingen, overal niet even historisch juist, konden insgelijks gemist worden. Doch wellicht werd de Schrijver op het dwaalspoor gebracht door eene verkeerdelijke uilegging van vroegere verslagen over
| |
| |
dezelfde prijsvraag, en meende dat, als na te volgen voorbeeld, hij verwezen werd naar sommige dusgenaamde romantisch-historische volksboeken.
Mij schijnt het toch, dat indien de historische roman meermaals mag beschouwd worden als eene woekerplant op den literarischen akker, vooral de romantische historie, eene mengeling van valschheid en waarheid, verspreidster van vooroordeel en dwaalleer, moet worden verworpen.
Zou het wel de zending zijn onzer Academie dergelijke miswassen, onder de benaming van volksboeken, tusschen het volk te verspreiden: eene bonte mengeling van valschheid en waarheid?
Maar waarom hier langer bij stilstaan? - Al wat mijne achtbare collegas en ik gezegd hebben, schijnt mij reeds voldoende om te bewijzen, dat wij hier met een verdienstelijk werk te doen hebben, getuigende van studie en schrijverstalent.
Zouden wij dergelijke pogingen niet moeten aanmoedigen, al ware het werk dan ook onvolledig, al moest wat geschaafd, verbeterd, uitgevaagd worden? Het is wellicht gemakkelijker te besnoeien dan aan te vullen.
Zouden wij den schrijver der verhandeling den prijs niet mogen toekennen, en later, na besnoeiing of weglating van min belangrijke en min doelmatige feiten en uitweidingen, over het drukken van dit boek eene beslissing nemen? Meermaals hebben wij reeds dien weg gevolgd.
| |
| |
Het zou ontmoedigend zijn, een verdienstelijk werk, dat ruim twee jaar aan opzoeken en opstellen heeft vereischt, geene medaille van fr. 600 waardig te oordeelen, al ware het in zijn geheel genomen nog geen meesterwerk.
Ik durf dus in volle vertrouwen aan de geleerde vergadering voorstellen: aan de verhandeling: Men mag zijne oude schoenen wegwerpen, enz. den prijs toe te kennen; en na gedeeltelijke omwerking en verbetering van het geschiedwerk over de uitgave er van door de Academie te laten beslissen.
|
|