Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1893
(1893)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezing.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de talen zoo oud zijn als het menschdomGa naar voetnoot(1). Nochtans kan men bespeuren, dat vele woorden der thans hier bekende talen van andere reeds vroeger bestaande woorden zijn gevormd, en dat men, tot de verste ontleding dezer afgeleide woorden doordringende, eindelijk komt op wortels, die handelingen uitdrukken, op stammen van werkwoorden. Deze, de werkwoorden, zijn dus de voornaamste der hier besprokene talen. Een werkwoord alleen, in de gebiedende wijze gebruikt, is genoeg om een geheel gedacht of eenen volledigen zin uit te drukken. B.v.: Ga, kom; va, viens; vade, veniGa naar voetnoot(2). En zonder werkwoord kan men geen volledig gedacht uiten, tenzij in verkortingen, als: Wee de overwonnelingen! Malheur aux vaincus! Vae victis! De meeste volzinnen houden echter meer in dan een werkwoord; doch, hoe volledig een enkelvoudige zin ook weze, altoos kan men al de woorden, waaruit hij bestaat, tot vier klassen brengen: a) eene zelfstandige zaak wordt genoemd of aangeduid (onderwerp der rede - sujet); b) van dit onderwerp wordt het bestaan of de handeling uit- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedrukt (gezegde van het oordeel - prédicat); c) nu kan verder dit onderwerp door bijgevoegde woorden nader bepaald worden (bijvoegsels - attributs); d) ook het gezegde kan door bepalingen volledigd worden (toevoegsels of aanvulsels - compléments). - Niets anders is er in eenen enkelen zin te plaatsen, hoe lang of hoe uitgebreid ook men dien voorstelt en in welke der bekende talen men dien denken moge. Vandaar dus de volgende vier klassen van woorden:
Beschouwen wij nu deze woordklassen van naderbij en onderzoeken wij, welk voordeel in deze rangschikking gelegen is. Tevens zullen wij gelegenheid hebben om de juistheid der benamingen te toetsen. I. De zelfstandige woorden, zegden wij, noemen de dingen of duiden ze enkel aan: het zijn de naamwoorden (noms) en de voornaamwoorden (pronoms). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij hebben een eigen geslacht en getal en ondergaan eene hun eigene verbuiging, ja, zooals wij 't vroeger reeds aanmerkten, de persoonlijke voornaamwoorden ondergaan die buiging in den stam des woords zelven: Ik, mij; je, moi, me; ego, me. De zelfstandige woorden maken de voorname bestanddeelen uit van den volzin; zij kunnen daarin voorkomen als onderwerp (sujet), gelegde (prédicat), voorwerp (complément direct), doelwoord (complément indirect), omstandigheidsbepaling (complement circonstanciel). Wij achten het overbodig hiervan voorbeelden te geven. De naamwoorden en voornaamwoorden worden dus heel te recht zelfstandige woorden (substantifs) geheeten: 1o omdat zij de bestaande dingen, de zelfstandigheden (les substances) noemen of aanduiden; 2o omdat zij de voorname bestanddeelen, de zelfstandigheden, van den zin uitmaken. II. De bijvoeglijke woorden (adjectifs) zijn al die woorden, welke bij de zelfstandige woorden kunnen gevoegd worden, om de hoedanigheid, het getal, den rang of de wijze van zijn der zelfstandigheden uit te drukken. Ze worden dus in verschillende soorten onderverdeeld: in hoedanigheidswoorden (qualificatifs), telwoorden (numéraux), bezitswoorden (possessifs), aanwijzingswoorden (démonstratifs), vraagwoorden (interrogatifs), onbepaalde woorden (indéfinis). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lidwoorden (articles) der meeste. Europeesche talen hooren insgelijks tot de bijvoeglijke woorden; deze duiden enkel aan, of de zaken, waarvan men spreekt, al of niet bepaald voorkomen. De bijvoeglijke woorden hebben geen eigen geslacht, getal noch naamval; ze schikken zich naar de zelfstandige woorden, waartoe ze behooren. Anders gezegd: De bijvoeglijke woorden komen in geslacht, getal en naamval overeen met de zelfstandige woorden, waartoe ze behoorenGa naar voetnoot(1). Iedereen kan dit in verschillende talen aan voorbeelden waarnemen. Hoe rijker en verscheidener de buigingsuitgangen in eene taal gebleven zijn, hoe schooner deze overeenkomst uitstraalt, hoe meer vrijheid er ook is in de verplaatsing der zindeelen onder elkander zonder verwarring te brengen in de denkbeelden. Zoo kan men in 't Latijn altoos en in 't Nederlandsch dikwijlsGa naar voetnoot(2) het onderwerp met het voorwerp of de bepaling verwisselen, zonder den zin te storen. Men zegt even goed: ‘Pastor bonus animam suam dat pro ovibus suis’, als: Animam suam pro ovibus suis dat pastor bonus, of: Pro ovibus suis pastor bonus suam dat animam. Zoo ook in 't Nederlandsch: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De goede herder geeft zijn leven voor zijne schapen, of: Zijn leven geeft de goede herder voor zijne schapen, of nog: Voor zijne schapen geeft de goede herder zijn leven. - In 't Fransch, waar de verbuiging schier gansch verdwenen is, kan zulke omzetting niet geschieden. Alle bijvoeglijke woorden, de lidwoorden alleen uitgenomen, kunnen zelfstandig gebruikt worden; dit is het geval, wanneer het zelfstandig begrip niet afzonderlijk is uitgedrukt, maar in het bijvoeglijk woord ligt opgesloten; b.v.: De rijken, de eersten, de mijnen, dezenGa naar voetnoot(1), enz. Alleen, wanneer ze zelfstandig gebruikt zijn, kunnen de bijvoeglijke woorden al de betrekkingen der zelfstandige woorden in den zin vervullen; b.v.: Hij heeft de machtigen van den troon gezet en de ootmoedigen verheven. Il a détrôné les puissants et relevé les humbles. Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles. Is het noodig op de juistheid der benaming bijvoeglijk (adjectif) te wijzen? Wij denken neen, aangezien die term in vele spraakkunsten en in verschillende talen reeds is aangenomen. III. Het werkwoord (verbe) drukt het bestaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of de handeling der dingen uit. In den volzin is het werkwoord het voornaamste bestanddeel, gezegde of koppelwoord (prédicat ou copule), zonder hetwelk er geen volledige zin bestaan kan. Het werkwoord ondergaat eene dubbele buiging: 1o de vormverandering - in stam of uitgang, soms zelfs door voorklamping of verdubbeling van den stamGa naar voetnoot(1) - om aan te duiden op welke wijze of in welken tijd de handeling beschouwd of voorgesteld wordtGa naar voetnoot(2); 2o de uitgangsvervorming, om de overeenkomst met het onderwerp uit te drukken in persoon en getal. Hoe rijker en verscheidener deze laatste buiging is, hoe schooner en hoe duidelijker de taal, en hoe meer vrijheid veroorloofd in de plaatsing van het werkwoord ten opzichte van zijn onderwerp. In het Latijn, b.v., is de persoonsverbuiging zoo volkomen, dat de persoonlijke voornaamwoorden meestal worden weggelaten zonder eenig gevaar van verwarring of onduidelijkheid. Deze rijke buigingsvormen der werkwoorden, gevoegd bij de schier even rijke verbuiging der zelfstandige en bijvoeglijke woorden, laten ook in den Latijnschen volzin eene schier willekeurige plaatsing der woorden toe. - Onze moedertaal en het Hoog- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duitsch, die nog vele hunner buigingsvormen behouden hebben, komen hierin het Latijn zeer dicht nabij. Werkwoorden ook kunnen zelfstandig gebruikt worden en vervullen dan in den zin de bediening der zelfstandige woorden; b.v.: Gebied mij tot u te komen: uw zeggen is doen. Commandez-moi de venir à vous; votre dire, c'est faire. Jube me venire ad te: dicere tuum est facere. De werkwoorden hebben ook twee vormen, welke dikwijls als bijvoeglijke woorden voorkomen; deze vormen zijn gekend onder den naam van deelwoorden: Het spelende kind; mijne beminde ouders. L'enfant jouant; mes parents bien aimés. Puer ludens; parentes amati.Ga naar voetnoot(1) IV. De bepalingswoorden dienen hoofdzakelijk om eene bepaling van omstandigheid (wijze, tijd, plaats, graad, enz.) bij de handeling uit te drukken. Er zijn woorden, welke zulk eene bepaling door zich zelven geven; deze zijn de bijwoorden (adverbes): Hier, morgen, enz. Andere, meestal kleine woordjes, vormen maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulke omstandigheidsbepaling bij middel van een zelfstandig woord, dat ermede verbonden is. Het zijn de voorzetsels (prépositions): Met den vader, bij hem, voor u, enz. Dit onderscheid, eens wel opgemerkt, maakt het den studenten onmogelijk nog ooit een bijwoord met een voorzetsel te verwarren. Sommige bijwoorden kunnen ook eenen hoogeren of minderen graad, de ontkenning of bevestiging eener hoedanigheid of omstandigheid aanduiden; anders gezegd: sommige bijwoorden kunnen ter bepaling dienen van hoedanigheidswoorden of andere bijwoorden. Al de bepalingswoorden zijn onverbuigbaar, behalve een klein getal bijwoorden, die, evenals de hoedanigheidswoorden, de vergrootingsvormen kunnen aannemen. In den volzin vormen de bijwoorden op hun eigen en de voorzetsels met behulp der zelfstandige woorden, bepalingen van omstandigheid (compléments circonstanciels). Het is dus klaar, dat de naam bepalingswoord (complétif) de bediening dezer woordsoorten volkomen weergeeft. Bijwoorden ook kunnen zelfstandig gebruikt worden, b.v.: Ik weet niet, of ik een morgen hebben zal. Je ne sais si j'aurai un demain. Nescio an cras habiturus sim.
In eenen enkelvoudigen zin kunnen geene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere dan de hierboven besprokene vier klassen van woorden voorkomenGa naar voetnoot(1). Maar in onze beschaafde talen worden de enkelvoudige zinnen met elkander verbonden, en vormen aldus samengestelde volzinnen, en soms zeer welluidende, wel afgeronde perioden. Deze verbinding der zinnen geschiedt door eene klas van woorden, welke wij, om hunne bediening uit te drukken, verbindingswoorden heeten (conjonctifs). De verbindingswoorden duiden de betrekking aan van eenen ondergeschikten zin met een zelfstandig bestanddeel des hoofdzins; of zij drukken de verhouding uit tusschen gelijk- of ongelijksoortige zinnen. Vandaar twee soorten van verbindingswoorden: de betrekkingswoorden (les relatifs) en de voegwoorden (les conjonctions). De betrekkingswoorden, die van nature vragende voornaamwoorden of bijvoeglijke woorden zijn, worden verbogen en komen in geslacht en getal overeen met het zelfstandig woord, waarheen zij verwijzen. De voegwoorden zijn onverbuigbaar. Sommige verbinden zinnen van gelijke waarde en zijn dus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nevenschikkend; andere verbinden bijzinnen met hunnen hoofdzin, en zijn dus onderschikkend. De nevengeschikte zinnen (propositions coordonnées) zijn aaneenschakelend, tegenstellend of oorzakelijk verbonden (coordination copulative, adversative ou causale). De bij- of ondergeschikte zinnen vervullen ten opzichte van hunnen hoofdzin verschillende bedieningen: Soms zijn zij onderwerp, voorwerp of gezegde van het werkwoord des hoofdzins; zij bekleeden alsdan de plaaats van een zelfstandig woord, en heeten daarom zelfstandige bijzinnen (propositions subordonnées substantives). Soms dienen zij ter bepaling van een zelfstandig woord des hoofdzins (in dit geval zijn zij hieraan verbonden door een betrekkingswoord). Zulke bijzinnen vervullen de bediening van een bijvoeglijk woord en worden derhalve bijvoeglijke bijzinnen geheeten (propositions subordonnées adjectives). Deze noemt men ook hoedanigheidszinnen. Eindelijk zijn er vele bijzinnen, die eene omstandigheidsbepaling van het gezegde des hoofdzins uitdrukken; zij doen de bediening der bepalingswoorden, en heeten daarom bepalingsbijzinnen of omstandigheidszinnen (propositions subordonnées complétives). Men ziet, dat hier de benamingen der drie hoofdklassen van woorden weer heel gepast worden aangewend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meeste, ja schier alle Fransche spraakkunsten zijn zeer duister in de leer over den volzin. Eene der beste die wij kennen, die van F. Collard, neemt zooveel onderscheidingen aan, dat de leerlingen er niet wijs uit worden. Zooals wij de bijzinnen hierboven beschouwen, is alles klaar en duidelijk; er is geene verwarring mogelijk. Wij zijn gelukkig hier te kunnen melden, dat onze betreurde collega, de grondige taalgeleerde Dr Roersch, in zijne Fransche spraakleer, den samengestelden zin ook aldus heeft ingezien en ontleedGa naar voetnoot(1). Ja, hij heeft zelfs de bijzinnen genoemd met de namen, die wij hebben aangegeven; alleen de derde soort heet hij: propositions subordonnées adverbiales, bijwoordelijke bijzinnen, zooals ze in het Nederlandsch ook meestal worden geheeten. Dit verschijnsel in genoemde Fransche spraakleer doet ons de gegronde hoop koesteren, dat de tijd wellicht niet verre meer verwijderd is, waarop ons stelsel der woordenrangschikking bij ons lageren middelbaar onderwijs zal gevolgd worden.
Behalve de vijf reeds besprokene woordklassen, die alle in de rede hunne bijzondere bediening hebben en met elkaar in verband staan, is er nog eene zesde klas van woordjes, die hoegenaamd geen verband hebben met de overige rededeelen. Zij drukken enkel een gevoel of eene klanknabootsing | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit en heeten gewoonlijk tusschenwerpsels (interjections). Wij zouden ze liefst gevoelswoorden (affectifs) noemen, om beter hunne innerlijke beteekenis aan te duiden. Ook de gevoelswoorden zijn onverbuigbaar en hebben derhalve geene overeenkomst met eenige andere woordsoort. Wij hebben dus de volgende tabel der rededeelen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voordeelen van dit stelsel.Men heeft reeds kunnen bemerken, dat ons stelsel geheel en al berust op het gezond oordeel, dat het in alles redekundig of logiek isGa naar voetnoot(1). De benamingen onzer woordklassen zijn gegrond: 1o op de innerlijke beteekenis der woorden, 2o op hunne waarde of bediening in de uitdrukking der gedachten, anders gezegd, in den volzin. Hierdoor wordt het begrijpen der benamingen veel gemakkelijker en het onthouden valt lichter, omdat men begrijpt. In alle welgegeven onderwijs, doch in het taalonderwijs vooral, moet het verstand het geheugen altoos ter zijde staan. Wat men in zake van spraakkunst eens wel begrepen heeft, kan men niet licht meer vergeten. Met onze benamingen worden verscheidene regels ook veel eenvoudiger: waar anderen van naamwoorden en voornaamwoorden spreken, gebruiken wij één enkelen naam: zelfstandig woord. Nog meer: in vele spraakkunsten geeft men eene heele reeks woordsoorten op, die kunnen voorkomen als onderwerp, als voorwerp of als doelwoord. Wij zeggen: Het onderwerp, het voorwerp en het doel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord worden uitgedrukt door een zelfstandig woord of een zelfstandig gebruikt woordGa naar voetnoot(1) - en alles is gezegd. Wat de verbuigingen betreft, die der zelfstandige woorden moeten natuurlijk geleerd worden, en hoe rijker en verscheidener in eene taal de buigingsvormen zijn, hoe meer moeite en tijd men aan die studie moet besteden; doch, door vergelijking der vormen met elkander, en meer nog, door het aanwenden der naamvallen in volledige zinnen, kan men die taak voor de studenten merkelijk verlichten. De verbuiging der bijvoeglijke woorden echter, in hoeveel soorten ook onderverdeeld, is maar éénmaal te leeren, aangezien zij bij al die ondersoorten dezelfde is,Ga naar voetnoot(2) en in talen, waar de buiging der bijvoeglijke vormen schier geheel is afgesleten en verloren, zooals in het FranschGa naar voetnoot(3), moet men enkel acht nemen op de uitzonderingen der meervoudsvorming en andere onregelmatigheden van dien aard. Met het huidige stelsel integendeel - wij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenen, zooals men tot hiertoe in de meeste scholen geleerd heeft - wat al tijd verspilt men niet aan de afzonderlijk te leeren verbuigingen der lidwoorden, hoe lanigheidswoorden, bezitswoorden, aanwijzingswoorden, onbepaalde bijvoeglijke woorden, vragende bijvoeglijke woorden, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden, zelfstandig gebruikte bijvoeglijke woorden en wat weet ik al, en dan wanen de leerlingen, dat zij telkens wat nieuws voorhebben; zij zien niet in - dewijl men het hun nooit heeft aangetoond - dat die buiging, voor hetzelfde geslacht en getal, altoos dezelfde is, wanneer een woord bijvoeglijk bij een naamwoord staat - dat ze dan altoos in geslacht, getal en naamval overeenkomt met het naamwoord; ze zien niet in, dat de buiging der bijvoeglijke woorden, zelfstandig gebruikt, volkomen dezelfde is als die der zwak verbogene naamwoordenGa naar voetnoot(1). Is deze gekend, dan moet de andere niet meer worden aangeleerd; men moet ze enkel toepassen. Wat al tijd zal men dus bij de buiging der bijvoeglijke woorden niet kunnen uitsparen! En is dit reeds zoo bij de studie onzer moedertaal, dan zullen de studenten, die drij of vier talen aanleeren, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook drij- of viermaal zooveel tijd winnen. Want, let wel, al de hooger uiteengezette begrippen zijn toepasselijk op alle talen, die in onze middelbare onderwijsgestichten worden beoefend. Zijn die begrippen wel verstaan in de moedertaal, dan moeten ze enkel op de vreemde talen worden overgebracht, zonder nieuwe studie der grondbeginselen. Wat al uren zal men dus niet vinden om den aard en de innerlijke beteekenis der taal zelve te bestudeeren, om de woordafleiding, de homoniemen en de synoniemen te beoefenen, om meer opstellen te vervaardigen, letterkundige ontledingen te maken, enz. En bij dit alles zullen de denkbeelden der spraakkunst in de geesten veel klaarder, dus veel dienstbaarder wezen. De kennis der talen is overigens maar een middel om tot de kennis van andere wetenschappen te gerakenGa naar voetnoot(1). Hoe minder tijd men dus tot verkrijging van dit middel besteden moet, hoe meer tijd er overblijft voor het aanleeren dier wetenschappen, en iedereen weet, hoe zeer onze programma's tegenwoordig overladen zijn. Wij wenschen dus uit den grond onzes harten, dat het hier ontwikkelde stelsel in de gestichten van middelbaar onderwijs beproefd worde. Alleen het gedacht van nuttig te wezen heeft ons aangezet om deze regelen te schrijven. |
|