Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1893
(1893)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOp Sint-Amandsberg.
| |
[pagina 63]
| |
Hier zag hij d' avond zinken;
Hier ligt zijn zegekrans;
En ginds, waar, uit dees verte,
Mijn oog terug op ziet,
Ginds zong het moederherte
Het bange wiegelied.
Hoor hoe de winden fluiten!
Hoe dol de stormvlaag woedt!
Ach! is 't orkaan daarbuiten,
Kind, uw geboorte groet?
Dit landwee ongemeten
Dat door ons beemden schreit?
Die wraak- en woedekreten
Der ongebondenheid?
Uw leven is ontloken
Bij ongenadig licht,
Terwijl ons heil gebroken,
Ons hoop bedolven ligt.
Wat zal er, kind, geworden
Van haardsteê, volk en land
Door wilde roovershorden
Gestort in wee en schand?
Hun vrijheidskreet is lasteren
Van 't vaderlijk geloof;
Hun weldaad, zielverbasteren
En woest gepleegde roof.
Geen schijnbeeld van beschermenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 64]
| |
Helpt in den stervensnood
Wen onze steden kermen
In de angsten van den dood.
's Volks rechten zijn geweken;
's Volks tale zwijgt en zwicht.
Wie roept wat is bezweken
Ooit weer in levenslicht?...
Doch, wat 't geweld doe sneven,
De wieg is hoop en moed...
Mijn kind, ik wijd uw leven
Aan 't volk en aan zijn erflijk goed.
De biezen korf, geborgen
In 't riet van d' oeverkant,
Vertrouwd aan hooger zorgen,
Gered door hooger hand,
Behield voor Isrels nieuwen morgen
Der vrijheid Godsgezant.’
II.
De jaren spoedden henen
In wisselenden gang...
Ons licht had uitgeschenen
In nacht van wee en dwang.
De grond droeg diep de sporen
Des vreemdlings ingedrukt.
Een natie ging verloren;
Een stam was uitgerukt.
| |
[pagina 65]
| |
‘Beschaving, wetten, zeden,
Sinds half eene eeuw, zijn Fransch.
Wat onze vaadren deden
Wie dankt, wie roemt het thans?
Wie is 't, bij feestverzamelen,
Die Vlaamsch te spreken dorst?...
Fransch leert het wichtje stamelen
Nog aan de moederborst...’Ga naar voetnoot(1)
Een volk van grootsch verleden,
Om kracht en geest geroemd,
Zag dus met taal en zeden
Ten doode zich gedoemd.
Hij dan, hij heeft gestreden
Voor 't oude volksgebied.
Hij heeft de leer beleden:
‘De volkren sterven niet.’
Zijn voetstoot deed gelederen
Verrijzen uit den grond.
Uit allerdiepst vernederen
Zich opwaarts beurend, stond,
Met vlammende gemoederen,
De hoofden hoog en fier,
Een strijdbaar tal van broederen
Geschaard om zijn banier.
| |
[pagina 66]
| |
Wanneer de krijgsbazuinen,
't Verwonnen recht tot schand,
Herschallen langs de puinen
Van 't uitgeplunderd land,
Heil hem die 't nieuwe leven
Haalt uit de laatste vonk
Nog sprankelend gebleven
In wat bezweek en zonk!
Hem groet, bij 't morgengloren
Dat in het oosten lacht,
Het levend volk, herboren
Uit zijne geesteskracht.
Hem wuift met eerepalmen
De jonge dichtrenstoet,
En Vlaandrens zegegalmen
Zijn eens zijn huldegroet.
| |
* * *Ik heb mijn vers geschreven
Op 't steenen tafelblad
Des grafs, dat van zijn leven
De heilge rest bevat.
Bij overlast van jaren
Verbrokkelt eens tot puin
Dit viertal grafpilaren
Gehouwen uit arduin;
Maar wat zijn handen bouwden
Op grondvest van graniet,
| |
[pagina 67]
| |
Blijft eeuwig recht gehouden -
De volkren sterven niet!
De heer bestuurder verleent het woord aan den heer Hiel, die de lezing van een dichtstuk ter eere van J.-F. Willems had aangekondigd: |
|