Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1893
(1893)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIets uit den taalstrijd te Antwerpen op 't einde der achttiende eeuw,
| |
[pagina 29]
| |
maar ook buiten het bestuur des lands te dringen? Even vijandig aan het Dietsch waren de vorsten van het Huis van Spanje; doch nooit werd de toestand ondragelijker dan onder de Duitsche vorsten uit het Huis der Habsburgers. De wind, welke in de tweede helft der achttiende eeuw over gansch Europa uit Frankrijk woei, verstikte hier, meer dan elders, niet alleen de volkstaal, maar daarbij alle eigenaardigheid, oorspronkelijkheid en zelfleven. Het Hot onzer landvoogden te Brussel was eene lilliputaansche afspiegeling van het Hof van Versailles, in taal, smaak, zeden, en soms ook wel - in zedeloosheid. Onze ridderadel, alhoewel meerendeels van Dietschen oorsprong, verleerde meer en meer de taal der voorvaderen, verloor alle besef van eigenwaarde en volksdommelijkheid, verstiet alle oude overleveringen en gebruiken en deed zijne zonen opvoeden door Fransche pedagogen, in de heerschende gedachtenrichting der Voltairiaansche school; zoodat deze weldra als vreemdelingen leefden in hun eigen vaderland. Zoo handelden de huizen van Ligne, van Merode, van Arenberg, van Ursel, om slechts de uitmuntendste te noemen. Deze dwaze, om geen erger woord te bezigen, deze dwaze handelwijze ontaardde van lieverlede gansch ons volk. Door slaafsche naäping des hofadels sloop meer en meer deze franschdolheid al onze groote steden binnen. In Antwerpen, die stad steeds bij uitstek zoo getrouw aan de moedertaal, had men reeds op het einde der zeventiende eeuw behoefte | |
[pagina 30]
| |
gevoeld om zoogezegde scholen à la mode - geene onaardige uitdrukking om Fransche scholen te beteekenen - voor meisjes te openen, toen kloosterzusters, Urselinnen, ‘sonder jactantie gesproecken, zeer wel hervaeren in de fransche taele’ dag- en kostscholen inrichtten en weldra bijna al de meisjes uit de hoogere en middelstanden tot zich trokkenGa naar voetnoot(1). Het werd mode de moedertaal te minachten en het scheen tot de uiterlijke kenteekenen eener fijne beschaving te behooren, uitsluitend Fransch te spreken. Doch waarom hier langer op uitweiden? men heeft elders reeds breedvoerig dezen deerlijken toestand in de twee laatste eeuwen aangetoondGa naar voetnoot(2). In laaste helft der achttiende eeuw werd bij de regeering, en waar 't maar immer zijn kon, de Dietsche taal meer en meer ter zijde geschoven, en in het hertogdom Brabant, vooral in de hoofdsteden, al te dikwils van ambtswege de voorkeur gegeven aan het ambtelijk gebruik van het Fransch, eene taal toen aan burgers- en volksklassen even vreemd, ja veel vreemder dan het Latijn. | |
[pagina 31]
| |
Doch zulke stelselmatige en verregaande verkrachting van rechten, voorrechten en gebruiken bleef gelukkig niet altijd zonder wederspraak. Aldus teekende in 1791 de Breede Raad van Antwerpen - de vergadering van de verschillende stemgerechtigde lichamen der gemeente - verzet aan tegen het voorleggen aan zijne beraadslaging van stukken, in de Fransche taal opgesteld:
‘De goede mannen van den ambagte - zoo schreven onze burgers aan de stedelijke wethouders - representerende het derde deser stads dry leden, praelecture gehad hebbende van de requeste door de twee eerste staeten van desen lande aen Syne ExellentieGa naar voetnoot(1) gepresenteerd in dato 5 Mey 1791, ende by brieven van het magistraet versonden ende op gisteren door den stadsbode Wouters, wegens myn voors. heeren van 't magistraet behandigt, zeggen dat hun seer aengenaem zoude zyn, dat alle reprensentatien, die door de twee eerste staeten aen den souvereynen prince van desen lande ofte deszelfs gemagtigden gedaen werden ende tot informatie ende directie des agterleden gedaen werden, aen hun door de heeren van 't magistraet spoediger en in den Breeden Raed in de moederlyke tael gedaen werden. Uyt onze vergadering, 19 Mey 1791. (Getrokken uit de verzameling van Setter, d. VIII, 383, Sted. archief van Antwerpen).
Sedert ettelijke jaren immers waren de beraadslagingen der twee eerste leden der Staten van Brabant - adel en geestelijkheid evenals vertoogschriften, briefwisseling met het Hof, met de afvaardiging der Staten, met het magistraat der hoofdsteden, doorgaans in de Fransche taal. Nauwelijks werd | |
[pagina 32]
| |
de landtaal nog gebezigd buiten den bestuurlijken omgang met de burgerij in de Vlaamschsprekende gewesten. De bezetting des lands door de Fransche legers in 1792-93, en de harde dwingelandij, die gedurende negen lange maanden op de schouders der Belgen drukte, genas onze voorouders niet van hunne franschdolheid, wel integendeel: de omgang met den vreemdeling verspreidde meer en meer de taal des overweldigers. Na de uitdrijving der Fransche legers bleef men de landtaal kleinachten, voornamelijk in de Brabantsche Hoofdsteden, en begon men in 's lands regeering nog min scherp dan vroeger toe te zien op het officiëel gebruik der moedertaal, in zoo ver dat men zou mogen beweren dat, hadde hetzelfde regeeringstelsel nog eenige jaren voortgeduurd, het even noodlottig ware geweest voor de landtaal als de Fransche overheersching. Dat toen reeds eene zeer oppervlakkige kennis der Vlaamsche taal voldoende scheen ter uitoefening van een hoog rechterlijk ambt, in eene Vlaamsche stadzooals Antwerpen, blijkt klaar uit de volgende kenschetsende gebeurtenis. Ten jare 1793 was, door het ontslag van den markgraaf Cuylen, het ambt van schoutet van Antwerpen opengevallen. Het was een zeer aanzienlijk ambt: in het hertogdom Brabant kwam deze rechterlijke officier, in hierarchische volgorde, onmiddellijk na den Meier van Leuven en den Amman van Brussel. De schoutet was tevens markgraaf | |
[pagina 33]
| |
van het Land van RijenGa naar voetnoot(1), een aanzienlijk gedeelte van het markiezaat van Antwerpen, en in deze hoedanigheid waren hem verscheidene schouten van kleine steden en vlekken onderhoorigGa naar voetnoot(2). Niet alleen was hij een hoog rechterlijk ambtenaar in lijfstraffelijke zaken, maar hij oefende daarbij een wezenlijk toezicht uit, namens den vorst, over het stedelijk bestuur. ‘D'officie des schouteths - luiden de Costuymen van Antwerpen - is int maken van eenige statuyten oft geboden, en zyne opinie met Burghemeesteren en Schepenen te geven, de publicatie daer aff te doen, ende in ordonnantiën van den ambachte, oock zynen zeghel daer aen te hangen, alle misdaedigen binnen dese stadt ende vryheydt te soecken, te vangen, te betichten ende t'synder vonnissen te doen comdemneren, ende alle vonnissen in criminele saecken gewesen, ter executien te stellen.Ga naar voetnoot(3)’ Zijne bevoegdheid strekte zich dus veel verder uit dan degene onzer procureurs des konings bij crimineele rechtbanken. Hij handelde in boet- en | |
[pagina 34]
| |
lijfstraffelijke zaken, had hooger toezicht over bestuurlijke verordeningen en reglementen der ambachten; ja zijne bemoeiingen in het stedelijk bestuur strekten zich somtijds in zulke mate uit, dat de stadssecretaris De Moy terecht aanmerkt dat de markgraaf somtijds zijn gezag zoo ver wist ‘uyt te werken, dat het gelyk stond met het gezag van eenen absoluten gouverneur’Ga naar voetnoot(1). Maar, zooals het doorgaans onder het oude regeeringstelsel gebeurde, de rechten en plichten van den markgraaf-schoutet waren zoo onduidelijk omschreven en afgebakend, dat de uitoefening van dit ambt gedurig aanleiding gaf tot krakeel met het stedelijk Magistraat. In latere tijden werden feitelijk de bevoegdheid en bemoeiingen des schoutets merkelijk ingekrompen; niettemin tot aan de Fransche overheersching bleef het een der aanzienlijkste ambten in het hertogdom. Op weinig uitzonderingen na werd de bediening waargenomen door uitstekende mannen van onzen burgeradel. Het ambt werd door den vorst vergeven, na voorafgaandelijke raadpleging der wethouders der stad. Hoe het gebeurde is moeilijk om zeggen, want daaromtrent vind ik geene aanteekening in het stedelijk archief, maar niettegenstaande den aandrang van het Magistraat bleef, in 1793, het ambt een ruimen tijd onbezetGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 35]
| |
Vond men den geschikten man niet, was de bezoldiging misschien te gering in de toenmalige tijdsomstandigheden, om bekwame mannen uit te lokken deze bediening te aanvaarden? Men zou geneigd zijn het laatste te gelooven: in zijnen brief van 2 Juli 1793 drong het Magistraat sterk bij de hoogere Regeering aan, opdat aan het ambt van schoutet de waardigheid van admiraal der Schelde werde toegevoegd. Admiraal der Schelde! een luidklinkende naam en eene zonderlinge bediening voor een rechterlijk ambtenaar. Vóór de sluiting der Schelde was zulk admiraal gelast met de tucht op den Scheldestroom van Antwerpen tot aan de monding, en ook om de oorlogsvloot, in de haven geankerd, te bewaken; - maar sinds de vloot verdwenen was en de vaart op de Schelde voor de zeeschepen gestremd, bleef toch het ambt als eene winstgevende, maar nuttelooze bediening behouden. Na de bankbreuk, uit hoofde der staatsgebeurtenissen, van baron de Proli - de laatste admiraal der Schelde - werd echter het ambt door de Regeering, in 1780, opgeheven. Het eenig doel, dat de wethouders zich voorstelden, was voornamelijk de jaarwedde van den Markgraaf met ongeveer twaalfhonderd gulden te verhoogen. Niet onbelangrijk voor de kennis van het tijdvak is de brief door Burgemeesteren en schepenen van Antwerpen over dit onderwerp | |
[pagina 36]
| |
gezonden aan zijne Koninklijke Hoogheid, aartshertog Karel, landvoogd der Oostenrijksche Nederlanden. A Son A.R. Charles-Louis, archiduc d'Autriche etc. | |
[pagina 37]
| |
Het Staatsbestuur was echter niet te bewegen tot het herstel van het ambt van Admiraal der Schelde, en niettegenstaande de ontmoedigende voorspelling des Magistraats van Antwerpen, dat tegen zulke geringe jaarwedde men geen bekwaam candidaat voor het ambt van Schoutet zou vinden, werd de oproep, tot de bevolking gericht, door verscheidene uitmuntende mannen beantwoord. Doch geen onder de candidaten was zoo sterk aanbevolen als baron van Eesbeeck, gezegd baron van der HaegenGa naar voetnoot(1). Hij was een Brusselaar van | |
[pagina 38]
| |
hoogen adel, verwant door zijn huwelijk met vele adellijke familiën van Antwerpen, een man van middelbaren leeftijd, van een statig en krijgshaftig uiterlijk. Oud-kapitein bij de Oostenrijksche hulanen had hij onmiddellijk na de uitbersting der Brabantsche omwenteling, zijn ontslag gegeven in het keizerlijk leger, om in dienst te treden bij de Brabantsche patriotten, en stond des te hooger aangeschreven in de gunst der Staten van Brabant en der wethouders van Antwerpen, welke, schijnbaar onderworpen aan het keizerlijk stamhuis, nog altijd even vijandig tegen Oostenrijk gestemd bleven.
Wonderlijke zaak, kenmerkende het verwarde tijdstip, waarop alle begrip van recht en zedelijkheid als verloren ging, meer dan vele andere feiten aantoonende op welke leemen voeten de heerschappij van het Habsburger Huis ten onzent rustte: de voornaamste, bijna de bijzonderste beweegreden om de voorstelling der candidatuur van baron van der Haegen bij de wethouders van Antwerpen te ondersteunen, was de trouwloosheid van den officier, die zijne vlag verraden had om tot de opstandelingen over te loopen. Maar, evenals hij, hadden er zoovelen gehandeld, en op het einde der achttiende eeuw scheen het in ons vaderland als een stelregel te gelden, dat krijgsofficieren en staatsambtenaars de vlag van den overwinnaar moesten volgen. | |
[pagina 39]
| |
Getrouwheid aan een politieken eed woog reeds niet meer zwaar in de weegschaal van het staatsrecht, ja, zulke ergerlijke rekbaarheid in plicht en geweten was voor een behendig ambtenaar het geschiktste middel tot bevordering en het verkrijgen van gunsten en eerambten. De Staten van Brabant bevolen de candidatuur warm aan bij de burgemeesteren en schepenen van Antwerpen. Monsieur le Comte, - schreef de secretaris der Staten den 12 December 1793 aan den buitenburgemeester van Antwerpen, graaf de BailletGa naar voetnoot(1) - je suis chargé de la part de l'assemblée des états de Brabant de recommander à votre bienveillance le baron van der Haegen, qui sollicite l'emploi de marcgrave. Il a abandonné en 1790 sa place d'officier pour voler au secours de la patrie. Ce sacrifice, qui étoit le fruit de vingt années de services et la manière distinguée dont il s'est comporté pendant ainsi qu'avant qu'après la Révolution, lui donnent des titres pour mériter la bienveillance de ceux qui sont attachés au maintien du pays, et c'est sous ce point de vue que les états vous le recommandent, persuadés que vous voudrez bien vous emploier pour lui, afin que le magistrat d'Anvers veut bien lui être agréable... Op betere gronden berustte de aanbeveling van het stedelijk Magistraat van Brussel bij de wethouders van Antwerpen, dat aan baron van der Haegen het volgende getuigschrift afleverde: | |
[pagina 40]
| |
Nous certifions que le lendemain du départ des troupes françoises hors de cette ville, le chevalier van der Haegen n'a cessé de donner des preuves d'un zèle infatigable pour le maintien de l'ordre et du repos public en exposant même sa personne aux plus grands périls dans les momens d'une crise générale, à l'effet où l'effervescence avoit déjà occasionné le pillage, que ce citoyen zèlé est parvenu à arrêter par des bonnes exhortations, auquel le peuple s'est rendu, avec une entière confiance, tellement que nous croions que le magasin des effets militaires des françois et quelques maisons des particuliers ont été préservées par sa prudence et son intelligence... De buitenburgemeester, die toen als afgevaardigde bij de Staten van Brabant te Brussel verbleef, verzond bereidwillig deze aanbevelingen der candidatuur van baron van der Haegen aan den Raad van schepenen en wethouders van Antwerpen. En waarom zou hij zoo niet gehandeld hebben? was hij niet een even vurig en onverzoenbaar patriot als van der Haegen? - Doch een ernstig bezwaar lag in den weg. De candidaat was de volkstaal niet voldoende machtig, eene hoofdvereischte echter voor een schoutet in de stad Antwerpen. Gewis zou dusdanige benoeming veel opspraak verwekken tusschen de gemeente. De buitenburgemeester had zich in deze benoeming liefst buiten spel gehouden; hij zond de aanbevelingsbrieven naar zijne ambtgenooten binnenburgemeester, schepenen en wethouders, vergezeld van den volgenden brief: J'ai eu chez moi deux personnes, ou plus tôt deux nouveaux candidats pour la place de marcgrave: le chevalier van der Haegen et le baron de Vicq, frère de feu le baron | |
[pagina 41]
| |
de Cumptich, l'un et l'autre ont servi dans l'armée patriotique Een man, vreemd aan de stad, en die daarbij de landtaal onkundig scheen, was eene slechte aanbeveling voor deze candidatuur. Om zich te vergewissen hoe het met de kennis der taal stond, ondervroegen eenige schepenen en wethouders baron van der Haegen in het Vlaamsch, toen hij zich persoonlijk kwam voorstellen. Doch de candidaat liet zich hierdoor niet van zijn stuk brengen: hij beantwoordde stoutweg al deze vragen in het Fransch of in het Hoogduitsch; weshalve het Magistraat, de verantwoordelijkheid der benoeming des schoutets aan de hoogere Regeering overlatende, aan de voorstelling van van der Haegen de wederhoudende aanmerking toevoegde: ‘dat het wenschelijk ware dat een schoutet de landtaal even machtig ware als het Hoogduitsch en het Fransch, vermits vele inwoners noch Fransch noch Duitsch verstonden.’ Maar de brief van het Magistraat is der moeite waard in zijn geheel te worden afgeschreven. Lə magistrat d'Anvers à son A.R. l'archiduc Charles-Louis. | |
[pagina 42]
| |
en compte, de sorte qu'un écoutette-marcgrave vigilant pourra trouver dans son activité un traitement suffisant, nous avons l'honneur d'observer à V.A.R. que nous ignorons si les aspirans, qui ont motivé leurs suppliques sur la réunion de ces deux places, persisteront à la soiliciter et il s'en trouvera peutêtre parmi eux qui en désisteront. Quoiqu'il en soit, nous eussions désiré que la place d'écoutette-marcgrave du pays de Rijen, qui est le premier emploi de la ville et exige par sonséquent des dépenses et une représentation décente, eussent été à même d'en imposer à la multitude..... | |
[pagina 43]
| |
prend, mais il répond en françois ou en allemand à tout ce qu'on lui propose en flamand; il seroit à souhaiter que cette langue lui fut aussi familière que l'allemand, parce que beaucoup de nos bourgeois, avec lesquels un officier de police a des relations continuelles, ne comprennent ni le françois ni l'allemand. In zulke bewoordiging vervat, klonk het gunstig advies over de candidatuur van baron van der Haegen bijna als eene afkeuring. Ook aarzelde de Regeering de verantwoordelijkheid te dragen der benoeming, te Antwerpen, tot een hoog rechterlijk ambt, van eenen man, die blijkbaar al te geringe kennis van de landtaal bezat om met de inwoners en zijne onderhoorigen om te gaan. Baron van der Haegen hield aan het ambt van markgraaf, zelfs zonder toevoeging van de waardigheid en de wedde van Scheldevoogd. Als hem de stemming der Regeering ter oore kwam en zijne candidatuur ging schipbreuk lijden op zijne onkunde in de de Vlaamsche taal, zong hij eenen toon lager en scheen eensklaps de volkstaal machtig te zijn. Eenige weken later bood hij zich opnieuw bij schepenen en wethouders aan, die hij met zulke verwaandheid in het Fransch of in het Hoogduitsch geantwoord had, als ware hunne Vlaamsche spraak te gemeen voor den hooggeboren Brusselaar, en gaf blijken van meer dan gewone ervarenheid in de landtaal. | |
[pagina 44]
| |
Hetzij de candidaat een buitengewonen aanleg had tot het aanleeren van talen; hetzij hij had willen pralen met eene schijnbare onwetendheid in de moedertaal, als blijk eener voorname opvoeding; hetzij de schepenen en wethouders heel inschikkelijk waren en goeden wil voor eene doortastende proef van bekwaamheid namen, de Raad trok zijne afkeurende aanmerking terug, drong met nadruk aan op de spoedige benoeming van baron van der Haegen, schrijvende aan zijne Koninklijke Hoogheid aartshertog Karel: A Son Altesse Royale à Bruxelles, Negen dagen later was baron van der Haegen door den Landvoogd tot Markgraaf-Schoutet benoemd, zonder dat zijne aanstelling, noch zijne dienstwaarneming, aanleiding gaven tot opmerkingen vanwege de inwoners. |
|