| |
Bibliographische aanteekening.
Mijn collega op het Athenaeum voor de geschiedenis en aardrijkskunde, de heer J.-L. Haller, vroeger een mijner meest begaafde leerlingen, heeft een meesterwerk uit Duitschlands letterschat, het treurspel Sapho, door F. Grillparzer, in fraaie Nederlandsche verzen overgebracht. Daar dit schoon werk in onze boekerij geenszins misplaatst is, ben ik zoo vrij de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar te overhandigen, U tevens verzoekende eenige woorden tot waardeering van dien stamgenoot in de handelingen van ons genootschap op te nemen.
Frans Grillparzer werd den 15en Januari 1791 te Weenen geboren. Na op het gymnasium de voorbereidende kennis opgedaan te hebben, ging hij tot de studie der rechtsgeleerdheid over. Het was hem evenwel niet gegund zich ongestoord op de wetenschap te kunnen toeleggen: verscheidene rampen hadden reeds zijne familie getroffen, toen in 1809 het overlijden zijns vaders hem de verplichting oplegde voor zijne krankzinnige moeder
| |
| |
en een paar jonge kinderen te zorgen. Het gelukte hem eene betrekking in den staatsdienst te krijgen, waarvan hij met de zijnen, onder allerlei ontberingen wel is waar, kon leven. Ofschoon zeer bekwaam en onberispelijk in zijnen handel en wandel vorderde hij maar langzaam, omdat zijne onafhankelijkheid van karakter hem voor vleien en kruipen ongeschikt gemaakt had. Na lange jaren zijn vaderland gediend te hebben, was hij tot den rang van bestuurder van het Rijksarchief geraakt en in 1856 eervol van die betrekking ontslagen. Tot belooning voor zijne vaderlandsliefde en zijne uitstekende alom erkende verdiensten werd hij tot lid van het Hooger Huis benoemd. De avond van zijn leven was helder gelijk die van eenen zonnigen dag: zijn tachtigste verjaardag werd met dezelfde geestdrift door de bewoners van Berlijn, Dresden, Leipzig, Munchen, Keulen, Stuttgart en andere steden van het Duitsche Rijk als door zijne medeburgers gevierd. Zoo had het noodlot hem den tegenspoed, waarmede hij zoolang had moeten worstelen, rijkelijk vergoed. Niet lang zou hij zich over dat geluk mogen verheugen: den 21en Januari 1872 ging hij de eeuwige rust in en werd door eene talrijke, uitgelezen schaar met de grootste plechtigheid ten grave gevoerd.
In 1891 werd, naar een loffelijk gebruik, de honderdste verjaring zijner geboorte niet alleen te Weenen en te Berlijn, maar bijna in al de aanzienlijke steden van Duitschland met lofreden en
| |
| |
vertooningen zijner hoofdwerken feestelijk herdacht.
Als lyrisch dichter behoort Grillparzer tot die zangers, welke gansch hun gemoedsleven onbewimpeld in hunne verzen blootgelegd hebben; gelijk Goethe ergens gezegd heeft, zijn zij bekentenissen eener schoone ziel. In dit opzicht heeft hij nochtans niet al de verwachtingen zijner vereerders beantwoord: de half vrijwillige, half gedwongene afzondering, waarin hij het grootste gedeelte zijns levens, ten gevolge van Metternichs eigenaardige opvatting der vrijheid van denken en schrijven, moest doorbrengen, had een waas van weemoed over zijnen geest gespreid, waardoor het uitstorten zijner aandoeningen in bekoorlijke vormen en welluidende klanken meermalen belemmerd werd.
Grillparzers roem berust op zijne dramatische gedichten Met deze heeft hij zich den weg ter onsterfelijkheid gebaand en den eerenaam ‘Oostenrijksche Schiller’ verworven.
Zijne eerste schreden op dat gebied waren evenwel niet geschikt om hem naast zijne groote voorgangers eene waardige plaats in te ruimen. Het stuk, waarmede hij optrad, Die Ahnfrau, behoort tot de zoogenoemde Schicksalstragödien, waartoe Schillers Braut von Messina aanleiding gegeven had en waarvan Mullner, Werner en een paar anderen met hunne afgrijselijke, tegen alle edele gevoelens aandruisende wangedrochten het beschaafdere gedeelte des volks van lieverlede afgewend hadden. Weldra was zijn smaak gelouterd; hij verliet die richting
| |
| |
en schreef in 1819 Sapho, het kunstwerk, dat onder zijne overige scheppingen, De Droom een Leven, Het Gulden Vlies - eene trilogie - Koning Ottokars Geluk en Einde, De Baren der Zee en der Liefde, den eersten rang inneemt.
Het onderwerp is algemeen bekend: de dichteres van het oude Hellas, van welke Horatius eens zong:
Vivuntque commissi calores
heeft om hare wezenlijke of gewaande ongelukken - want hare teleurgestelde liefde en haar sprong van de rots van Leucate zijn met het floers der legende gehuld en waarschijnlijk uitvindingen van Atheensche blijspeldichters, die hare faam afbreuk wilden doen - het voorrecht gehad naar penseel, beitel of pen te doen grijpen: Noemen wij slechts Mad. de Staël, die in haar boeiend verhaal Corinne en in een treurspel de Helleensche kunstzuster eenen frisschen lauwerkrans vlocht, en Bilderdijk, in zake van vurige liefde een zeer bevoegd man, wiens navolging van Sapho's brief aan Faon uit de Heroides van Ovidius, het oorspronkelijke in sappigheid nog overtreft Ook J. van Lennep wijdde haar een zangspel, dat door J. van Bree op muziek gezet werd. Maar boven allen spant Grillparzer de kroon. Zijne Sapho - wanneer wij van het standpunt der legende uitgaan - is in opvatting en vorm een schitterend, getrouw naar de natuur
| |
| |
geteekend beeld van het zedelijk verval, dat een vurige, niet gedeelde hartstocht ook in eene zoo diepgevoelige, voor het schoone en edele zoo hoog gestemde dichterziel kan bewerken. Wel kan hiertegen ingebracht worden dat die fel blakende minnegloed eener door schoonheid, vernuft uitmuntende, doch niet meer in de prille jeugd staande vrouw voor eenen piepjongen lafbek - bellâtre noemen de Franschen zoo iemand - eerder afkeer dan belangstelling verwekt. Doch een dergelijk geval komt wel eens in het leven voor en daarom kan den dichter het verwijt van onwaarschijnlijkheid en overdrijving niet toegevoegd worden. Danken wij hem liever dat hij ons met dit treurspel een meesterwerk geschonken heeft, waarin eene der schoonste figuren uit het land der Muzen met al hare bekoorlijkheid, met den stralenkrans der dichtkunst getooid, maar ook met de volle uitdrukking harer grievende, echt menschelijke smart herleeft, waarin wij de zoele, verkwikkende lucht van het Zuiden ons voelen toewaaien, en dat de eeuwig frissche, eeuwig ruischende zee, uit welker schuim Aphrodite geboren werd, in een glanzend verschiet voor onze oogen hertoovert.
J. Micheels.
De heer P. Willems deelt mede dat de heer H. Simons, briefwisselend lid, leeraar aan het koninklijk Atheneum te Loven, geen verlof kan bekomen om
| |
| |
de zittingen der Academie bij te wonen. Hij vraagt of het bestuur geene pogingen zou kunnen doen bij den heer Minister, die de kiezing des heeren Simons, tot lid onzer instelling, goedgekeurd en door Z.M. den Koning laten bekrachtigen heeft, om genoemd medelid de gelegenheid te geven aan de vergaderingen der Academie deel te nemen. - Aangenomen.
| |
Commissiën.
De heer P. Willems drukt het verlangen uit, zijn ontslag te geven als lid der Commissie, benoemd voor het vaststellen der terminologie in de Nederlandsche Spraakleer; de tijd ontbreekt hem, om in den schoot dier commissie zóó werkzaam te zijn als van verschillige zijden wordt verlangd.
De heer Bols drukt hierover zijn spijt uit. Te meer betreurt hij het aftreden des heeren Willems, daar aan het onderzoek der quaestie de richting is gegeven, door den heer Willems zelf aangewezen. Hij vraagt het achtbare lid, op zijn besluit te willen terugkomen.
De heer Bestuurder spreekt in denzelfden zin.
De bestendige secretaris stelt voor, de thans uit drie leden bestaande Commissie te vermeerderen door bijvoeging van twee leden, wat niet te veel is, gezien het groote belang en de dringenheid van het te verhandelen vraagstuk. Op deze manier zou de heer Willems zijn ontslag kunnen intrekken en de werkzaamheden der commissie volgen, voor zoo veel de tijd het hem zal veroorloven. - Algemeene bijtreding.
| |
| |
De heer Willems verklaart met deze schikking genoegen te hebben.
Op voorstel van den heer Bestuurder gaat de vergadering onmiddellijk over tot de kiezing van twee nieuwe leden der gezegde Commissie.
Bekomen de meeste stemmen: de heeren K. de Flou en Fr. Willems, briefwisselende leden.
De heer Coopman leest het verslag over de zitting, gehouden door de Commissie van nieuwere taal- en letterkunde.
Vervolgens deelt hij mede, dat de Commissie aan de heeren Micheels, de Vos en Snieders den last heeft opgedragen om te onderzoeken of het aangeboden dichtwerk van Hendrickx door de Academie kan uitgegeven worden.
| |
Dagorde.
Na eene korte beraadslaging over de sommen, toe te kennen aan de drie bestendige Commissiën voor het uitgeven van werken, wordt het ontwerp van begrooting, aangeboden door de Commissie van Rekendienst, en mits voorbehoud van den heer P. Willems nopens het krediet voor de Commissie van middelnederlandsche letteren, goedgekeurd.
| |
| |
De heer L. Mathot biedt een opstel aan, getiteld: Iets uit den taalstrijd in 1793-1794, hetwelk de vergadering beslist op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen.
Te vier uren verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.
|
|