Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892
(1892)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
gedachten doen ontstaan, welke ik de vrijheid neem hier mede te deelen. Het geheim van den grooten bijval, dien het ontwerp der feesten te Antwerpen heeft genoten, ligt in het vaderlandsch gemoed dat de bevolking dezer stad bemeestert telkens als het er op aankomt onze oude instellingen of de helden van vroegere dagen te vieren. Alle partijgeest verdwijnt bij het beseffen van eigenwaarde en grootheid. Nauwelijks was het woord landjuweel uitgesproken of men zag als bij tooverslag de talrijke letter- en tooneelkringen van alle gezindheden opkomen om gezamenlijk eene plaats in den ontworpen stoet in te nemen en dit ten prijze van opofferingen, die wellicht den val van eenige dezer vereenigingen zullen te weeg brengen. Driemaal in de tijdruimte van 38 jaren heeft het woord landjuweel de Antwerpsche bevolking aldus in beweging gebracht. Ik herinner mij zeer wel het feest van 1854, waar, benevens J. van Rotterdam, twee onzer collegas, de heer Hansen voor de poëzie, de heer de Potter voor het proza, het landjuweel mochten behalen, en waar de gevierde van Lennep de merkwaardige woorden uitsprak:
Oude veeten
Zijn vergeten!
welke zoozeer tot de toenadering van Noord en Zuid hebben bijgedragen; | |
[pagina 314]
| |
ik herinner mij ook nog het groote feest van 1861, gevierd ter herinnering van den 300en verjaardag des Landjuweels van 1561 en dat, onder den vorm van een congres, voor doel had den luister der Vlaamsche Kunstschool door inen buitenlander te doen huldigen. Meer dan 1800 vreemde kunstenaren en letterkundigen werden alsdan gedurende lange dagen door onze Antwerpsche familiën geherbergd en getuigden in hun vaderland van den bloeienden staat onzer nationale kunst en letterkunde. En thans, Mijnheeren, heeft men den luister der oude rederijkers doen herinneren, en wij mogen het getuigen, het tafereel van wat onze vroegere Nederlandsche kringen waren, en van wat hunne werkzaamheden tot doel hadden hebben zoo op inlander als vreemdeling den besten indruk nagelaten. Wij hoorden met bewondering over onze oude kunstkringen spreken; men vroeg met verbazing hoe het toch kwam dat een volk, dat, tot zulke grootheid was gestegen, niet vuriger de taal beminde, waaraan het een aanzienlijk deel van deze grootheid is verschuldigd? Doch, Mijnheeren, gelijk eene der rederijkkamers getuigde:
In 't verleden
ligt het heden.
En wij hebben de overtuiging dat het feest van 1892, evenals dat van 1854 en dat van 1861, | |
[pagina 315]
| |
oneindig veel tot de verheffing en de ontwikkeling van den nationalen geest zal bijdragen. Vlaamsch was de stoet, en zij, die hem zoo wel tot stand hebben gebracht, waren grootendeels inboorlingen, wien de vooruitgang der Vlaamsche grondbeginselen nauw ter harte ligt. Aan allen onzen diepen, welgemeenden dank! | |
Dagorde.Er wordt overgegaan tot de samenstelling der Commissie, gelast met het voorstellen van prijsvragen. Bekomen de meeste stemmen: de heeren P. Willems, Coopman, Daems, de Potter, Hansen.
De heer Coopman brengt verslag uit over de morgenzitting, gehouden door de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde. Namens die Commissie doet hij lezing eener verklaring betreffende den toestand der Nederlandsche taal in 's Rijks middelbaar onderwijs, de uitvoering der taalwet van 1883 en het aan de Regeering eerlang te zenden opstel over dat onderwerp. Vervolgens geeft hij mededeeling der genomen beslissingen wegens de uitgave van vak- en kunstwoordenlijsten en de bewerking van de Bloem- | |
[pagina 316]
| |
lezing uit onze XVIIe en XVIIIe eeuwsche schrijvers en dichters. Eindelijk leest de heer Coopman namens de Commissie, ingesteld tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche taal, het ontwerp van brief, te zenden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, aangaande de laatstverschenen aflevering van gemelde uitgave. De Academie keurt de daarover gedane opmerkingen goed.
Namens de Commissie van Geschiedenis en Bibliographie leest de heer de Potter het ontwerp van brief, te zenden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs ten antwoorde op de bemerkingen, welk de jury over den laatsten vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp voor vaderlandsche geschiedenis heeft medegedeeld aan de Regeering, nopens hetgeen door de Koninklijke Vlaamsche Academie ten opzichte van gemelden prijskamp was voorgebracht. - De vergadering keurt het opstel goed. Het dagorde uitgeput zijnde, verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven. |
|