Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892
(1892)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Driejaarlijksche prijskamp der Nederlandsche tooneelletterkunde, ingesteld door het staatsbestuur (XIIe tijdvak, 1889-91).
|
namen der schrijvers | titels der spelen | aantal bedrijven |
---|---|---|
B. Block | De Tweelingbroeders. Drama | 4 |
J. Bruylants | Judith, Vlaanderen's eerste gravin. Drama | 5 |
N. de Tière | Honger. Dramatisch schouwspel | 1 |
- | De Grolpot. Comedie | 1 |
- | Moederhert. Drama | 4 |
- | De Wolvin uit 't Zwartbosch. Drama in 8 tafereelen | 5 |
- | De Stoel van Napoleon. Blijspel | 1 |
- | Een Spiegel. Drama | 3 |
- | Liefdedrift. Drama | 4 |
A. Dandois | Strijden en Sterven. Drama | 5 |
- | Camoëns. Drama | 5 |
C. de Kinder | Twee ter dood veroordeelden. Comedie | 1 |
- | De Ridders van den grooten weg. Drama | 4 |
- | Betzy. Blijspel | 1 |
- | Bedrogen. Blijspel | 1 |
Alf. Dekkers | Maria van Brabant. Treurspel | 5 |
G. de Lattin | De Familie van zijne vrouw. Blijspel | 4 |
C. de Visschere | Ontvoerd. Drama | 3 |
G. Dielemans | Strijd om het meesterschap. Comedie | 4 |
F. Gittens | De Maire van Antwerpen. Drama | 5 |
A. Hendrikx | Prima donna. Blijspel | 3 |
Lievevrouw-Coopman | Jalouzie. Drama | 4 |
namen der schrijvers | titels der spelen | aantal bedrijven |
---|---|---|
J. Malschaert | Nora. Comedie | 1 |
P. Matton | Te driftig. Tooneelspel | 1 |
R. Millecam | Verblijden na Lijden. Tooneelspel | 1 |
F. Mortelmans | Karel van Daelen. Drama | 5 |
- | De Banneling. Drama | 6 |
H. Peeters | Eigenbaat en Liefde. DramaGa naar voetnoot(1) | 3 |
H. Plancquaert | De Dorpsklappeien. Blijspel | 5 |
F. Thomas | Gudula. Drama | 1 |
Eugeen Toussaint | Godwin en Trudo | 5 |
J. Toussaint | Maurits de Bastaard. Drama | 5 |
- | Verlaten. Drama | 4 |
A. Tuerlinckx | De Koppige | 2 |
M. Ramboux | Eleonora van Oostenrijk. Drama | 3 |
L. van Ryswyck | Antwerpen belegerd. Tooneelspel | 4 |
- | Loyke de Schaliedekker. Tooneelspel | 3 |
- | Gilbert van Schoonbeke. Drama | 3 |
- | Commandant Rollier. Drama | 4 |
P. van Assche | Hun Kind. Drama | 1 |
F. van Boghout | De Burgemeester van Luik. Drama | 8 |
F. van de Sande | Leelijke Fie. Drama | 4 |
- | Kladpapier. Tooneelspel | 5 |
H. van Elewyck | Was hij de vader? Drama | 1 |
- | Koppelarij. Comedie | 3 |
El. van Praag | Lena Blanc. Drama | 5 |
R. Vermandere | De verwarde Streng. Blijspel | 1 |
- | Mops. Blijspel | 1 |
- | Een Naamdag. Blijspel | 1 |
- | Natte zakken. Blijspel | 1 |
H. Verwaetermeulen | Het kind des bannelings. Drama | 5 |
Gelijk uit bovenstaande titels blijkt, was het voor de Jury niet wel mogelijk de ingezonden werken in groepen te verdeelen van blijspelen, treurspelen enz.
De grenzen van drama en tooneelspel, die van comedie en blijspel, zijn ook moeielijk te bepalen.
De tooneelschrijvers van onzen tijd beginnen te beseffen, dat de verdeeling der dramatische gedichten in zekere soorten of klassen een noodelooze band is voor den dichter. Alle soortnamen aan tooneelwerken gegeven kunnen den toeschouwer of -hoorder zelfs een valsch oordeel doen vellen, wanneer hij den inhoud van een spel aan genoemde uitdrukkingen zou toetsen.
De Griekenmogen al van bokszangen(?) (τραγῳδἱα) of van blijde-feestzangen (ϰωμῳδἱα) gesproken hebben, om den aard hunner voorstellingen aan te duiden - wat behoeven volken van andere beschaving zich daaraan te storen?
De kunstbeweging der zoogenaamde Renaissance heeft deze termen naar Frankrijk gebracht. Elk dramatisch gedicht moest voortaan tot eene tragedie of treurspel, tot eene comedie of blijspel gestempeld worden, terwijl men, door diezelfde zucht tot nabootsing gedreven, de heldinnen en helden der oudheid in het hofpak van Lodewijk XIV ging steken. Naar vorm en titel werden de spelen van Corneille, Racine, later van Voltaire enz., die ons den geest der oudheid moesten voortooveren, een zwakke wederschijn van heidensche toestanden,
die met onze beschaving weinig gemeens hebben.
Omtrent 1830-40, toen Victor Hugo zijne eerste tooneelwerken uitgaf, kwam men in Frankrijk en bij ons te lande langzamerhand van dien nabootsingsgeest terug.
Men begon het romantisme tegenover het gebrekkig navolgen der oudheid te stellen, ofschoon het woord Romantiker, in Duitschland op Schiller, Iffland en Kotzebue toegepast, eene andere kleur van beteekenis had.
Men bevond nu dat de bovengenoemde termen dienden te worden afgeschaft.
Daardoor kwam het niets anders dan handeling beteekenende woord drama op, hetgeen ondertusschen weldra de bijbeteekenis kreeg van misdaad en bloedbad, omdat de schrijvers der nieuwe richting hunne vrijere verbeelding lieten wentelen om den alledaagschen overmoed en andere afzichtelijke gebreken der menschelijke natuur, terwijl zij de idealiteit van de hartstochten der goden en halve goden niet meer verstonden.
Wij namen de uitdrukking drama van de Franschen over. Doch deze Fransche erfenis wordt heden weder langzamerhand voor eene andere prijs gegeven. Vele schrijvers houden zich terecht aan de eenvoudige uitdrukking stuk of spelGa naar voetnoot(1).
Daar er nu vele werken ingezonden zijn, die het gareel der aloude titels niet meer dragen, bleek het groepeeren in soorten ongepast en overbodig.
Had de keurraad misschien, op aloude, nationale rederijkerswijze, drieërlei karakter van werk kunnen aannemen: ‘in 't vroede’, ‘in 't sotte’, ‘in 't amoureuse?’ 'k Geloof het niet.
Er zijn spelen genoeg ingezonden van een zeer ernstig karakter, wezenlijk ‘in 't vroede’ gewerkt; men kan er ook ‘in 't amoureuse’ aanwijzen, wier hoofdgedachte eene liefdesgeschiedenis is. Doch stukken ‘in 't sotte’ dat is te zeggen: blijen kluchtspelen, die humoristische vroolijkheid, dien levenslust ademende, welke toch anders aan den Vlaamsch-Nederlandschen stam eigen is, zijn gering in getal.
Het Vlaamsche volk is van natuur tot blijheid, ja zelfs tot luidruchtigheid geneigd, en toch hebben verreweg de meeste schrijvers den toon van weemoed en neerslachtigheid aangeslagen. Zelfs menig stuk, waaraan een troostend einde had kunnen gegeven worden, loopt bloedig af.
Moeten wij tot Ogier terug, om het nationaal blij- of kluchtspel te vinden? Met de vroolijkheid, eene goede maat gemeenheid, platheid, slikken (gelijk onlangs nog Dr. Aug. Snieders in de VI. Academie betoogde)?
Wordt dan alleen het pathetische nog dramatisch geacht? Is de dood dramatischer dan het leven? Is de ondergang, de vernietiging geschikter
voor het tooneel dan de opkomst en de bloei der menschelijke natuur? Is een bouwval altijd schilderachtiger dan een nieuw paleis? En heeft alleen een vermolmde, tot vallen geneigde wegwijzer het recht in een landschap afgebeeld te worden?
Kortom, moet men de hoogste kunst vooral in den treurtoon zoeken?
't Is alsof de hedendaagsche Vlaamsch-Nederlandsche tooneelschrijvers eigen volksaard ongeschikt rekenen om op het tooneel te worden gebracht.
Slechts zelden vinden wij verwikkelingen en karakters, die krachtig den ouden of tegenwoordigen Vlaamschen geest ademen. Eere zij dien schrijvers, welke hunne onderwerpen dan toch in de landsgeschiedenis hebben gezocht.
Verreweg de meeste jonge schrijvers meenen dat men, tot de goede samenstelling van een tooneelwerk, niet eenvoudig de natuur moet raadplegen, maar karakters en toestanden moet kiezen, die slechts zeer zelden of nooit voorkomen, gelijk een schilder het noorderlicht of den regenboog tot onderwerp zou kiezen.
Dat is bepaald eene dwaling, welke weder tot eene andere gemaaktheid voert, dan die van Madame Hermione en Monsieur Horace uit den zeventiende-eeuwschen hofstijl. Deze nieuwe gemaaktheid heeft in Parijs en Berlijn tot het ‘Vrije tooneel’ gevoerd, waarop, met het uithangbord
der ‘natuurlijkheid’, den spot wordt gedreven met de begrippen van reinheid en zedelijke schoonheid, gelijk zij in de maatschappij van ons werelddeel worden aangekleefd. Dat weet men!
Vele jonge kunstenaars van allen slag meenen: de reinheid, of zedelijkheid, hebbe met de schoonheid niets gemeen.
Zoo denkt de Jury niet.
Een kunstwerk kan wel eenige schoone eigenschappen bezitten en daarnevens toch tegen de zedelijkheid aandruischen; doch een hooge graad van schoonheid zal zonder zedelijkheid niet bereikt worden. Men mag zelfs zeggen, van een verheven standpunt, dat de hoogste schoonheid en de hoogste zedelijkheid ineensmelten, al hebben zij overigens elk aan bijzondere eischen te voldoen.
Het is onmogelijk een volledig stel van regels voor de zedelijkheid in de kunst op te geven, namelijk regels, die overal en altijd van toepassing zijn. Zoo is het evenmin mogelijk, in alle denkbare gevallen, over de schoonheid of onschoonheid van een kunstwerk en van al zijne onderdeelen te beslissen. Zeden, gewoonte, opvoeding, persoonlijke aanleg wegen in vele gevallen mede in de goudschaal, die het zedelijke of het schoone in een kunstwerk doet schatten; moge dit een schilder- of beeldhouwwerk, moge dit een tooneelwerk zijn!
Doch eenige algemeene kenteekenen kan men vaststellen. Wij bepalen ons bij het tooneel.
Elke handeling, die door het geweten des schrijvers, door den godsdienst van het land, van de gemeente of het gezelschap, waarvoor hij werkt, door de wet, door de politie als strafbaar wordt beschouwd en door den tooneeldichter daarentegen aangeprezen, of althans verdedigd, in bescherming genomen, verontschuldigd of verschoond wordt, kwetst de zedelijkheid en benadeelt de schoonheid van 't spel.
Natuurlijk ook zulke gevallen, die door de wet onbestraft blijven, als poging tot zelfmoord, en velerlei ontucht, kunnen den indruk van onzedelijkheid maken, wanneer de laakbare handeling wordt voorgesteld als het onvermijdelijk gevolg van allerlei noodlottige omstandigheden, waartegen een mensch of weinig of te vergeefs heeft geworsteld, of ook als de zelfmoord eenvoudig uit weemoedziekte, uit Weltschmerz (door Goethe in Werther geschilderd) ontspruitGa naar voetnoot(1).
Het leven behoort ons niet geheel toe; eene tooneelvoorstelling, die het tegendeel leert, is onzedelijk.
Othello en andere tooneelhelden brengen zich om, zonder dat de voorstelling onzedelijk is; men beklaagt den ongelukkige, door hartstocht verdwaalde, evenals men den zelfmoord van Judas in de mira-
kelspelen betreurt of zelfs verafschuwt; maar die zelfmoord wordt niet verontschuldigd, noch bij Shakespeare, noch bij den Evangelist.
Van de andere zijde is een tooneelstuk daarom nog niet zedelijk, dewijl aan het slot de slechtaards worden gestraft.
De geheele inkleeding, de gesprekken, de karakters kunnen eenen onzedelijken indruk maken, die door de bestraffing der misdaad niet wordt uitgewischt.
De Keurraad verheugt zich dat, ten opzichte van de zedelijkheid, verreweg de groote meerderheid der spelen niets te wenschen laat. Men leert daaruit den algemeenen geest der Schrijvers, maar ook dien van het Zuidnederlandsch publiek uitstekend kennen.
Spelen, geschreven om bepaalde theorieën van socialistischen of onchristelijken aard te verdedigen, komen in 't geheel niet voor, en waar in dit opzicht iets aan te merken viel, betrof dit alleen enkele onderdeelen.
Verder bewijst het getal der ingezonden werken, dat er onder het volk eene ware behoefte aan oorspronkelijke tooneelstukken bestaat, en te gelijk dat het opstellen daarvan door de overheden loffelijk in de hand wordt gewerkt.
Een groot getal stukken bewijst ook den lust tot studie van ernstige en historische onderwerpen, gelijk wij hierboven reeds aangaven. De raad betreurde echter dat de vorderingen der jonge
Schrijvers in het vak der geschiedenis eensdeels niet toereikend bleken te zijn, om een klaar beeld der gebeurtenissen te hebben, ofwel, wanneer zij de gebeurtenissen nauwkeurig kenden, zij andersdeels niet begaafd genoeg waren om de feiten in tooneelvorm te brengen; zoodat menigmaal de historische spelen samenspraken blijven, zonder boeiende handeling.
Men kan in dit opzicht uit Shakespeare's historische spelen ongemeen veel leeren.
Eenige schrijvers hebben inderdaad de werken van den grooten Engelschen dramatist in handen gehad. Andere, verreweg de meeste, geven geenerlei blijk met de voortbrengselen der buitenlandsche tooneeldichtkunst bekend te zijn, behalve met de Fransche, waarvan hier en daar eenige treffende vindingen op Belgischen bodem werden overgebracht.
Zij, die Shakespeare lazen, hebben echter menigmaal meer de ongebondenheid van den vorm zijner tooneelwerken dan den geest des scherpzinnigen denkers gevat.
De Engelsche dichter stoort zich, gelijk men weet, slechts weinig aan de zoogenaamde Aristotelische eenheden. Nu zijn eenheid van plaats en van tijd niet onontbeerlijk om een verdienstelijk tooneelstuk te schrijven. Doch in het oog der Jury is het eene aanbeveling, wanneer een dichter zúlk eene stof bewerkt, zóodanig meester is van den vorm, dat ongewrongen, ongezocht, eenheid van plaats en
tijd, en, natuurlijk nog veel meer, eenheid van handeling aan zijn werk te gronde ligt.
Het is eene der goede eigenschappen van het bekroonde spel, dat er eenheid van handeling in heerscht en de eenheid van tijd en plaats zoo goed als bereikt is.
Ongezocht zijn die eigenschappen het gevolg der wel aangelegde bewerking van de stof: een tafereel van ijdelheid, van pronkzucht.
Hoe vele der ingezonden stukken loopen er niet over een aantal jaren! Vaak wordt de tijd na ieder bedrijf gewijzigd. Dat de eenheid van handeling daaronder lijdt, zal wel niemand betwisten; ook gaat de illusie, de begoocheling des toeschouwers menigmaal daardoor verloren en zinkt het kunstwerk tot eene voorstelling van verkleede personen, die een banderol in den mond moesten dragen, om den onvoorbereiden toeschouwer op de hoogte te houden van hunnen naam, karakter en ouderdom, want dat alles kan door kunstig grimeeren niet worden uitgedrukt.
Doch, ik herhaal het, de drieërlei eenheid kan soms gemist worden, wanneer de stof zulks vereischt en de tooneelschrijver een groot genie is.
Verder had de Jury de volgende opmerkingen te maken.
De onderwerpen, uit het dagelijksche leven
gekozen, zijn veelal afgezaagd: - gekrenkte onschuld, moord, wraak, een verloren kind, een gevonden kind, zijn zoowat de hoofdbestanddeelen van het gerecht, zijn de schotels van het maal, in 4 of 5, soms 6 tot tien afdeelingen gesplitst.
Aan 't einde van menig stuk wordt de verrader niet alleen ontmaskerd - dat is de gewone loop van zaken - maar komt zelfs tot plotselijken inkeer, bekent schuld, enz.: wendingen, die in de gewone maatschappij slechts zeer zelden, en dan meest op geheel andere wijze voorkomen. Menige jonge schrijver heeft zich daarin door zijnen vromen zin laten verschalken. Ook knieen voetvallen zijn zoo overvloedig, dat zij belachelijk worden.
Verder kan 't, volgens den Keurraad, als een wezenlijk gebrek betracht worden, dat er zooveel brieven worden geschreven, verloren gaan en wedergevonden worden, om de handeling te doen voortloopen; dat er hoeden, wandelstokken en andere zaken in menigte worden achtergelaten, om zekere daden aan 't licht te brengen; dat herhaaldelijk gebeurtenissen, die op het tooneel hebben plaats gehad, later nog eens worden verhaald; dit alles wijst op eene zekere bloedarmoede dier tooneelwerken.
Met pistolen, met dolken en vergif wordt door de Schrijvers omgegaan, zoo gemeenzaam alsof de Kempische boerkens en boerinnekens steeds zulke vernielingswerktuigen onder schort of kiel ver-
borgen hielden of geborene dynamieters waren.
Donder, bliksem, tremolo's in 't orkest, en alle dergelijke hulpmiddeltjes, die aan het Duitsch tooneel der achttiende eeuw herinneren, blijven niet ongebruikt.
Eindelijk valt er niet alleen op de juistheid van taal, op den stijl en zuiverheid van uitdrukking veel te zeggen, maar in het grootste gedeelte der spelen wordt door burgers, door ambachtslieden, soldaten enz. gesproken met Fransche wendingen, of op eenen schoolschen toon, dien wij voorheen boekentaal zouden genoemd hebben, maar welke thans in elk geval veel te plechtig, te gezocht, en dus onnatuurlijk klinkt.
Mogen de jonge schrijvers zich dit alles ter harte nemen - zij zullen daarvan groote voldoening oogsten.
Na deze opmerkingen heeft de Jury slechts lof over de ingezonden werken uit te spreken.
De geest der spelen is in 't algemeen uitmuntend en eener christelijke maatschappij waardig. Bovendien is de tooneelletterkunde sedert den prijskamp van 1889 weder merkbaar vooruitgegaan.
De raad kon na eenige weinige zittingen reeds besluiten dat er verschillende spelen voor den prijs in aanmerking zouden komen. Daaronder namen de spelen van de heeren Alf. Dekkers, de Lattin, de Tière, Gittens, A. Hendrikx, Lievevrouw-Coopman, Plancquaert, Mej. Ramboux, Eug. Toussaint,
Van de Sande eene eerste plaats in, al waren er ook nog andere, welke eene onderscheiding verdienden.
Nadat de spelen algemeen gelezen waren en de Jury uit de 51 ingezondene er 35 voorloopig ter zijde had gelegd, bleven er nog zestien (16) over, welke elkander den prijs gingen betwisten.
Op eene volgende vergadering vormde men, met rijp overleg, nadat de leden afwisselend hunne aanteekeningen hadden voorgedragen, weder eene kleinere groep van uitverkorenen.
Onder de zes werken van Nestor de Tière was er meer dan één reeds lang ernstig in overweging genomen, zonder dat de leden daarover hunne meening aan elkander hadden bekend gemaakt.
Nu kwam de laatste zitting. Nieuwe schifting.
Om zeer uiteenloopende redenen werden ten laatste Alf. Dekkers' met studie bewerkt historiespel, Maria van Brabant, Gittens' belangrijke Maire van Antwerpen, benevens A. Hendrikx' geestige Prima Donna, het zeer oorspronkelijk gekleurde spel van Eug. Toussaint, Godwin en Trudo, Van de Sande's, Leelijke Fie en Kladpapier, ter zijde gelegd; en als nu ook het vele schoone tooneelen bevattende spel Liefdedrift, van eerstgenoemden dichter, van de lijst was geweken, werd, met algemeene stemmen, Een Spiegel, van Nestor de Tière, den prijs van 1,500 fr. waardig gekeurd.
Had de Jury van het jaar 1889 de voldoening een spel te bekronen dat uitmuntte door edele
vaderlandsliefde en fijne schildering der figuren, welke de dragers waren der historische gebeurtenissen van de 12e eeuw, thans bekronen wij een werk waarmede eene geniale hand eenen krachtigen greep deed in het menschelijk leven onzer dagen: ‘wo man's packt da ist's interessant’, zooals Goethe zegt.
Een aantal tooneelen in Een Spiegel schitteren van waarheid, geene platte, gemeene waarheid, maar waarheid gelijk een kunstenaar haar in de natuur, in de karakters erkent. Dat enkele korte tooneel van twee bladzijden, in het derde bedrijf, waar Daniël optreedt, zijn plotselijk herhaald, aandringend: ‘Hoed af! Doe uwen hoed af, mevrouw; hoed af, regenscherm weg!...’ is reeds een perel van 't zuiverste water.
In het ongeduld der herhaalde woorden, half bede, half bevel, is het geheele gewicht van den toestand saamgedrongen geteekend.
Daniël, die in Elviers keus achter moest staan bij den wereldling Victor! Daniël, die zijne liefde verzaakt en zijne vroegere beminde, uit eergevoel en vriendschap, komt terughouden van eenen stap, welke voor hare eer gevaarlijk kon worden!....
De Schrijver schetst hoe Elvier zelve maar half bewust is van de onvoorzichtigheid, eenen man (Lucien) op te zoeken, die wel hare familie geldelijk bijstond, maar mogelijk eerlooze bedoelingen kweekt; hij schildert hoe vader Ugens tot vertwijfeling vervalt, door dat hij, reeds vol angst en kommer over
zijne geldzaken, Elvier van eenen misstap verdenkt.
Deze samenloop van omstandigheden is zóó natuurlijk door den dichter geleid, als waren het beken, die van zelf eenen wegsleependen stroom vormen.
Zooveel waarheid en kieschheid van gevoel schittert in deze tooneelen, dat weinige toestanden uit andere verdienstelijke werken hierbij kunnen vergeleken worden.
Het spel draagt het kenmerk van de plotselijke uiting eener edele begeestering. De trekken zijn zoo breed en krachtig, dat de overgangstinten soms onzichtbaar worden en menigeen misschien wenschen zal - het spel mocht in vijf bedrijven ontwikkeld zijn.
Of het daardoor op de menigte eenen dieperen indruk zou maken, willen wij niet beslissen; het hangt geheel van de bewerking af.
Brussel, den 18n Mei 1892.
De Keurraad
(Leden der Koninklijke, Vlaamsche Academie):
De Voorzitter,
E. Hiel.
De Ondervoorzitter,
J.-J.-M. Micheels.
De Leden,
Fr. de Potter,
L. Mathot.
De Secretaris-Verslaggever,
Dr. P. Alberdingk Thijm.
- voetnoot(1)
- De schrijver heeft bij brieve van 26 Januari verklaard niet te verlangen met zijn drama deel te nemen aan den driejaarlijkschen prijskamp van tooneelletterkunde.
- voetnoot(1)
- Handlung noemt Wagner de opera Tristan u. Isolde. Goethe reeds noemde Torquato Tasso, Schauspiel en Shakespeare zijne treurspelen eenvoudig: Plays.
- voetnoot(1)
- Goethe waarschuwt zelf, in de tweede uitgave van dezen roman, den lezer tegen diens gevaarlijke strekking, met de woorden: ‘Sei ein Mann, und folge ihm nicht nach!’
In Montenegro wordt het lijk van den zelfmoordenaar aan eene galg gehangen.