| |
| |
| |
Vierde prijsvraag.
Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2de helft der XVIIIe eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling.
Verslag van den heer Fr. de Potter, eersten verslaggever.
Wij zullen ongetwijfeld niemand verwonderen wanneer wij zeggen dat het huiselijk leven van ons voorgeslacht slechts zeer oppervlakkig is gekend. De weinige schetsen daarvan, door enkele Vlaamsche schrijvers geleverd, handelen meest over ééne plaats, en zijn te beknopt om er den zedelijken toestand der maatschappij, in zijn geheel, te kunnen uit opmaken.
Daar dit vak der geschiedenis even leerzaam als aantrekkelijk is, mocht de Kon. Vlaamsche Academie hopen dat meer dan één schrijver in het strijdperk zou gekomen zijn om de beloofde lauweren te winnen en de voldoening te smaken zijne stamgenooten een levendig, boeiend tafereel op te hangen van het denken en doen, van den handel en wandel onzer voorgangers uit de laatste eeuw, en wel te meer, dewijl het hoegenaamd niet mangelt aan bouwstoffen, waarvan de meeste in ieders bereik liggen.
Evenwel is slechts één antwoord op de vraag
| |
| |
ingezonden. Of het voldoet aan de eischen, welke men er voor stellen mag, zullen wij in 't kort onderzoeken.
Het handschrift behelst 80 bladzijden en is verdeeld in zeven hoofdstukken, getiteld als volgt:
I. | Algemeene toestand van ons vaderland in de XVIIIe eeuw. |
II. | Huiselijk leven. |
III. | Volkssprookjes, volksfeesten en volksliedjes. |
IV. | Armoede en liefdadigheid. Godsdienstigheid des volks. |
V. | Maatschappelijk leven. |
VI. | Zeden en gebruiken der wethouders. |
VII. | Besluit. |
Deze opgave van de verschillige deelen der verhandeling laat zien, dat de Schrijver ofwel het onderwerp niet recht begrepen, ofwel op zeer onvolkomene wijze bewerkt heeft. Het huiselijk leven, de hoofdzaak, wordt vermeld - ik druk op dit laatste woord - in nauwelijks een 15 tal bladzijden, en nog zijn er van dit cijfer eenige af te trekken als enkel uittreksels behelzende uit oude officiëele oorkonden en rijmen van zeer gering belang. In 't voorbijgaan zij gezegd dat de aanmoediging, door het gemeentebestuur verleend voor het bouwen of herstellen van nieuwe woningen, hier ook geacht wordt tot het ‘huiselijk leven’ te behooren.
De bronnen, door den Schrijver benuttigd, zijn, volgens zijne opgave, ten getale van een-entwintig. 't Zijn meest kronieken, stadsrekeningen,
| |
| |
resolutiën der schepenen, registers van subsidiën en sententiën, aanteekeningen over gilden en ambachten, ‘politique ordonnantiën’, anders gezegd politieverordeningen, kerk- en armenrekeningen, en enkele papieren van bijzonderen, alles betrekkelijk de stad Kortrijk.
De aanhalingen zijn bijzonder talrijk, en getuigen van het geduld des Schrijvers in zoeken en copiëeren; vele nochtans zijn nutteloos of konden, ten hoogste, onder aan het blad, als nota, meegedeeld worden.
Reeds meermaals gedrukte sprookjes en liedjes verzamelen in één hoofdstuk was, naar ons inzien, in 't geheel niet noodig; meende de Schrijver daar de aandacht te moeten op vestigen, dan had hij van zulke mededeeling eene vertelling kunnen maken aan den haard, door grootvader of grootmoeder, bij voorbeeld, met herinneringen uit vroegere dagen en gekruid met opmerkingen in den geest des tijds. Zoo hadden wij allicht eene schets kunnen bekomen van de Kortrijksche jongens in de tweede helft der XVIIIe eeuw, die, onder den invloed der nieuwe denkbeelden betrekkelijk staatkunde en wijsbegeerte, ook ten onzent verbreid, juist niet meer geleken aan de jeugd van vijftig jaar te voren.
Kerst-, Driekoningen- en St.-Martensliedjes worden door den Schrijver herhaald, maar zonder één woord van de reine huiselijke genoegens, welke op gemelde feestdagen in elke familie, arm
| |
| |
of rijk, te zamen gezeten onder spel en zang, aan de opgesmukte tafel in de ‘beste kamer’, werden gesmaakt.
In het IVe hoofdstuk vindt men talrijke bijzonderheden over de liefdadigheid en het onderwijs. Hoe geheel anders dan heden werkte de christene liefdadigheid, vóór de Fransche revolutie onze eeuwenoude instellingen te niet deed! Hoe aantrekkelijk, hoe dichterlijk was het verblijf der arme oudjes in het godshuis, man en vrouw veelal te zamen, in een eigen huisje met kleinen tuin, in eene stille, afgelegene wijk, kommerloos de laatste dagen doorbrengende! - De Schrijver acht het hoofdzaak, uit te weiden over den oorsprong van zekere onderwijsgestichten en de daaraan gedane giften, doch hij vergeet weeral dat hij niet nalezen, maar een levendig tafereel op te hangen heeft van het schoolwezen, bepaaldelijk van de inrichting, de gebruiken, de schooltucht, het schoolbezoek en zoo meer.
Het Ve hoofdstuk behelst weinig meer dan uittrekselen uit de rekening- en resolutieboeken der ambachten. Was het hier de plaats niet om eene schets op te hangen van het neringwezen, hetwelk in de steden arm en rijk, jong en oud bij elkander bracht, met een zelfde doel tot eigen welzijn en tot voorspoed der gemeente? Was hier ook niets meer te zeggen van het heusche, vriendschapkweekende, prettige gildeleven, meer gekleurd dan die eenvoudige aanhalingen, gesteld in vorm van kroniek?
De inhoud van het VIe hoofdstuk is nagenoeg gelijk aan dien van het vorengaande.
| |
| |
Eindelijk in het ‘Besluit’ had de Schrijver eene korte vergelijking behooren te maken tusschen het zedelijke peil der XVIIIe eeuwelingen en dat van de voorgaande eeuw. Was er verbetering? waren het onderwijs en de beschaving der maatschappelijke deugden vooruitgegaan? Leefde het nationaliteitsgevoel, de vaderlandsche geest, nog even frisch en krachtig als weleer? Met welke begrippen trad men den nieuwen tijdkring tegemoet? Eenige beschouwingen van dien aard waren vast niet overbodig geweest.
In 't kort: omtrent de twee derden van het ons aangeboden opstel zijn uittrekselen uit handschriften en boeken, het overige is te dor en te oppervlakkig om voor eenen Academischen lauwer te kunnen in aanmerking komen.
Wij verlangen dat de prijsvraag opnieuw worde uitgeschreven; het onderwerp is belangrijk en kan aanleiding geven tot het schrijven van een boek, zooals in de Vlaamsche letterkunde nog geen bestaat. Vele bronnen liggen voor de hand.
Den mededinger ontbreekt het vast niet aan goede modellen. Ch. de Ribbe, in Frankrijk, leverde recht aandoenlijke bladzijden, vooral in la Vie domestique en in zijne verhandelingen over de zoogeheeten livres de raison, welke ook in het Vlaamsch gevonden worden. Insgelijks zijn te raadplegen de werken van Babeau: la Ville sous l'ancien régime en le Village sous l'ancien régime (beide meest handelende over de XVIIIe eeuw). In het Nederlandsch bestaat o.a. een beknopt, maar
| |
| |
zeer lezenswaardig opstel over het onderwerp, door ons achtbaar en geleerd medelid, J. Habets. Het is getiteld: Een Valkenburgsch dorp in 1789. Korte beschrijving van het dorp Oirsbeek, zooals het was op het laatst der vorige eeuw (Maastricht, 1889). In nauwelijks 28 bladzijden schetst ons de Schrijver den Limburgschen boer van gezegd tijdstip; hij laat ons met hem aan tafel zitten, leidt ons mede naar de herberg, en vergunt ons een kijkje in de woning, zonder de muurversieringen van het salet en het dagelijksche gerief van keuken en eetplaats te vergeten. Volksgebruiken, kinderspelen, openbare vermaken, landbouw, veekweek, schoolwezen, oefeningen en plechtigheden in de kerk, bestuur en politie, - alles, in een woord, dat den zedelijken en stoffelijken toestand eener gemeente kan doen kennen, is daar beknopt, maar vrij voldoende, en in boeienden stijl, vermeld.
Een boek van dien aard zou, ongetwijfeld, de Academie welkom zijn, ja ook het Vlaamsche volk, vooral wanneer het den aantrekkelijken vorm zou hebben van een aantal schetjens, medegedeeld in het Nederlandsch maandschrift: de Oude Tijd. Wij durven hopen, bij herhaling der prijsvraag, er zóó een te zullen ontvangen.
| |
| |
| |
Verslag van den heer C. Hansen, tweeden verslaggever.
Het ingezondene stuk komt mij veeleer voor als eene bijeenvoeging van losse aanteekeningen omtrent zekere voorwerpen, rijmpjes en gezegden, vooral burgerlijke en bestuurlijke instellingen, welke op het laatst der vorige eeuw te Kortrijk in voege waren.
Deze aanteekeningen zijn overigens heel onvolledig, vermits zij menige zijde van het huiselijk leven, de zeden en gewoonten, zooals de prijsvraag luidt, ongerept laten.
Waar krijgt men bij voorbeeld iets te vernemen over letterkundige kennis, het kunstgevoel, de dagelijksche uitspanning, de verhouding tusschen de verschillige maatschappelijke standen, het reisverkeer, den omgang met vrienden en vreemden, de tijding van den dag, het opkomen en indringen der nieuwe gedachten, de begrippen des tijds over zoovele gewichtige gebeurtenissen, zoovele toestanden van gisteren en heden, welke noodzakelijk in die dagen moesten besproken worden? Zonder te rekenen dat het weinige, wat over een of ander wordt aangevoerd, dan nog subjectief of onderwerpelijk is voorgesteld.
Toch moest men den Inzender dank weten voor de noeste vlijt, welke hij besteed heeft aan het verzamelen van talrijke uittreksels zoowel van handschriften als gedrukte bronnen. Deze bouwstoffen
| |
| |
zijn niet verloren; zij dienen enkel volledigd en verwerkt te worden. Klaarblijkelijk heeft intusschen de schriftsteller de prijsvraag niet verstaan, zooals zij door den opgever en het Genootschap werd opgevat.
Wellicht kon deze ook nader bepaald geworden zijn, in den zin dat men geene droge verhandeling, geenen dooden inventaris van den inboedel des tijdvaks, doch eene behoorlijke inkleeding, eene levendige voorstelling des onderwerps verlangde.
Zulke inkleeding kan immers op verschillige wijzen plaats hebben,
hetzij naar beschrijvenden of geschiedkundigen trant, zooals in Schotel's Maatschappelijk leven in de XVIe eeuw, in deszelfden Zeden en gebruiken aan de Zaanstreek, in Hofdijk's Nederlandsch volk geschetst in de verschillige tijdperken zijner ontwikkeling, in de Potter's Huiselijke godsdienst onzer voorvaderen;
hetzij in vorm van wandeling, redewisseling of samenspraak, als in Van Wijn's Historische en letterkundige avondstonden (Zeden, daaglijksch en huislijk leeven der Nederlanderen);
hetzij in meer epische of dramatische vorm, door belichaming, veraanschouwelijking der stoffe, als in Hofdijk's Ons Voorgeslacht;
hetzij eindelijk als gansch romantische verwerking der gegevens tot een afgerond geheel, waarbij de eigenlijke aanteekeningen nog enkel als aanhangsel in aanmerking komen, om getuigenis van
| |
| |
de echtheid der voorstelling af te leggen. Op historisch gebied hebben hiervan bij onze stamgeburen een Scheffel, in zijn Ekkehard, o.a., een Eberts, in zijne Egyptische Koningsdochter, een Felix Dahn, in zijne Bataven, treffende voorbeelden gegeven.
Deze lichte vingerwijzingen binnen de palen van het eigen Nederduitsch en het Hoogduitsch letterveld voeg ik bij de aanduidingen van mijnen geachten collega heer de Potter, om met hem de heruitschrijving der prijsvraag, met nadere bepaling van vereischte inkleeding, voor te stellen.
Antwerpen, 13 Mei 1892.
Ik ondersteun de besluitselen der vorige verslaggevers. De ingezondene verhandeling, alhoewel getuigende van vlijtige opzoekingen, is al te onvolledig om den lauwer te verdienen.
Indien de prijsvraag opnieuw werde uitgeschreven, nu vooral dat ze beter is toegelicht en nauwer omschreven, zal ze waarschijnlijk een meer voldoenden uitslag hebben.
L. Mathot.
|
|