Ofschoon het bij een onderwerp van eenen dergelijken omvang bijna onmogelijk is tot eene geheele volledigheid te geraken, zouden toch de belangrijkste maatregelen niet moeten uitblijven. Zoo vind ik, onder anderen, noch van het koninklijk besluit van den 27en Januari 1863, waarbij examens voor de leeraars in de Germaansche talen voorgeschreven werden, noch van het inrichten eener afdeeling voor de studie dier vakken op de Luiksche hoogere Normaalschool - koninklijk besluit van den 16en April 74 - gewag gemaakt. Meer leemten van dien aard heb ik aangestipt.
Verkeerd zegt S. ook dat de Normaalschool voor de Wetenschappen in 1852 - niet in 1850 - te Luik gesticht werd: die inrichting werd aan Gent geschonken.
Op bladz. 35 staat dat onder de regeering van Willem I, Jottrand te Leuven de Nederlandsche taal en letterkunde onderwees. Dit is niet juist: die leerstoel was eerst door Meijer en later door Visscher bezet. Een weinig verder, sprekende over de herstelling van den leergang in de Nederlandsche letteren bij de Gentsche Hoogeschool, zegt S.: ‘het getal der toehoorders viel snel af, om reden dat die leergang niet verplichtend was en van geen nut bij de examens.’ Zou dat wel de hoofdreden geweest zijn?
Met mijne geachte Medeleden ben ik van gevoelen dat deze verhandeling onvolledig is, ten opzichte van den stijl veel te wenschen laat en daarom voor