Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892
(1892)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Zitting van 16 Maart 1892.Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, J. Bols, werkende leden; de heer Janssens, briefwisselend lid. Door de heeren K. Stallaert, E. Coremans en J. van Droogenbroeck, werkende leden, K. de Flou en A. Prayon-van Zuylen, briefwisselende leden, is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen. De bestendige secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk wordt goedgekeurd. | |
Aangebodene boeken.Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1892, nr 1. Diest in den Patriottentijd. Geschiedkundige bijdrage door Dl Martinelli. De Maasgouw. Orgaan voor Limburgsche geschiedenis, taal- en letterkunde, 12e jaar. | |
[pagina 58]
| |
Ons Volksleven. Antwerpsch-Brabantsch Tijdschrift voor taal en volksdichtveerdigheid, voor oude gebruiken, wangeloofkunde enz., onder leiding van J. Cornelissen en J.-B. Vervliet, 3e jaargang, 1891.
Door den heer S. Daems: De Vlaamsche Beweging. Voordracht.
Door den heer D. Claes: Taalpolitie toegepast op Cato Schabletter. Antwoord aan M.H. Meert.
Door den heer J. Splichal, uitgever te Turnhout: Kempisch Museum. 1891, nr 7.
Door den heer M. de Vries: Eerste verslag der Commissie van Bijstand van het Woordenboek van professor de Vries.
Door den heer Dr R. Fruin: Bijdrage voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. 3e reeks, 7e deel, 1e aflevering.
Door den heer Willem de Vreese: Antwoord aan den heer Prayon. (Overgedrukt uit de Dicht- en Kunsthalle.) | |
[pagina 59]
| |
Briefwisseling.Een schrijven vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, gedagteekend van 10 Maart, bericht de Academie dat de heer Deckers, beeldhouwer te Antwerpen, door de Regeering gelast is met het beitelen van het marmeren borstbeeld van wijlen den heer J. de Laet. De heer Bestuurder leest eenen brief, gezonden door den heer senator Lammens in antwoord op de hem gedane dankzegging, voor de redevoering, welke hij in den Senaat ter gunste der Academie heeft uitgesproken. Deze brief, die van de meeste welwillendheid getuigt, zal in het archief der Academie bewaard worden.
Nog deelt de heer Bestuurder de vergadering mede, dat de heer Willem de Vreese, medewerker aan het Woordenboek der Nederlandsche taal, aan de Academie afdrukken geschonken heeft over: Middelnederlandsche fragmenten. Zuidnederlandsche taal- en letterkundige wetenschap. Leven van St. Amand. (Overdrukken.) De heer W. de Vreese verheft zich met nadruk tegen de beschuldiging van vijandschap jegens de Koninklijke Vlaamsche Academie, welke hem onlangs te laste gelegd werd; hij zegt dat, | |
[pagina 60]
| |
indien hij in een geschrift de juistheid der zienswijze van een der leden betwist heeft, zijn eenig doel was, de opvattingen van dat lid aan de voorschriften der taalkunde te toetsen en op dat gebied in geval van wederlegging het gaarne met hem zal opnemen. Van vijandschap, zegt de heer de Vreeze, kan en moet hier geene spraak zijn: het geldt enkel de belangen der wetenschap en die der Academie zelve, welke zich niet gekleineerd mag beschouwen, wanneer hare uitgaven of de werken harer leden aan eene heusche critiek onderworpen worden.
Door den heer Coopman wordt gevraagd hoe ver de werkzaamheden zijn gevorderd der commissie, ingesteld om een ontwerp aan te bieden, dat eenheid van terminologie in de Nederlandsche spraakleer tot stand zou brengen. De heer Willems antwoordt dat de heer Bols en hij hun verslag hebben geschreven, en de heer Micheels voegt er bij, dat ook hij eerstdaags zijn verslag zal neerleggen. De quaestie, die van groot gewicht is voor het onderwijs onzer taal, en veler belangstelling heeft opgewekt, vooral van leeraars, die den uitslag van de werkzaamheden der commissie met ongeduld te gemoet zien, zal dus eerlang in de Academie kunnen besproken worden.
Door jhr. de Pauw wordt gevraagd om welke reden de bekroonde lijsten van bastaardwoorden, der heeren Broeckaert en Craeynest, | |
[pagina 61]
| |
nog niet ter perse zijn gelegd, waarop de bestendige Secretaris antwoordt dat het bestuur geene schuld aan de vertraging heeft. De heer Craeynest heeft herhaaldelijk beloofd de hem teruggestuurde lijsten, hem toevertrouwd om ze tot ééne te verwerken, weer te zenden; de omwerking is echter niet gedaan, de heer Craeynest zich niet willende onderwerpen aan de beslissing des bestuurs om het werk in zuiver Nederlandsch uit te geven. Dezer dagen schreef hij, dat hij eerlang zijne lijst, benuttigd voor eene op eigen hand te bezorgen uitgave, weer bijeenbrengen en ze aan de Academie terugzenden zal. De heer Obrie drukt de meening uit dat de versmelting der beide lijsten niet wel mogelijk is en geeft daarom het bestuur in overweging om die lijsten afzonderlijk uit te geven. Na eene korte woordenwisseling over het achterblijven van eenige andere door de Academie bekroonde verhandelingen - welk achterblijven niet aan het bestuur, maar aan de schrijvers te wijten is - verleent de heer Bestuurder het woord aan den bestendigen Secretaris voor het lezen der volgende |
|