Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892
(1892)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
De heer baron de Selys-Longchamps en de Koninklijke Vlaamsche Academie.
| |
[pagina 45]
| |
jaren op Vlaamsch letterkundig gebied in den schoot der Académie royale de Belgique was tot stand gekomen. Hij herinnerde, dat in een tijdsverloop van vijftig jaren nauwelijks vijf Vlaamsche schrijvers tot werkende leden der Académie royale de Belgique waren benoemd, en nog heden daar niemand als vertegenwoordiger der Vlaamsche letteren is aanvaard; verder wees hij er op, dat van 1872 tot 1884 eene som van 5,000 fr., telken jare door de Wetgeving gestemd voor het uitgeven van middelnederlandsche schriften, van hare bestemming werd vervreemd, als uitsluitelijk besteed geworden zijnde tot de uitgave van Fransche boeken. De achtbare senator de heer baron de Selys-Longchamps, lid der Académie royale de Belgique, beklaagde zich, in de zitting van den volgenden dag, 29 Januari, over de woorden des heeren Lammens, welke op hem, naar zijn zeggen, eenen pijnlijken indruk hadden gemaakt. Wel bekende hij, dat bij de Académie royale de Belgique de Vlaamsche werken nu betrekkelijk schaarsch zijn: ‘relativement rares’ (waarom niet rechtuit gezegd: tout à fait nulles?), maar dit schrijft hij toe aan ‘de zucht der Vlaamsche geleerden, die bij voorkeur het Fransch gebruiken om meer gelezen te worden’. Is dit inderdaad zóó, dan mag men vragen waarom de Académie royale de Belgique geene leden heeft aangeworven, die de taak zouden hebben opgevat de beoefening | |
[pagina 46]
| |
der Nederlandsche taal- en letterkunde in haar midden levend te houden? De heer baron de Selys-Longchamps, zich verzettende tegen de vraag des heeren Lammens, beweerde dat de Académie royale de Belgique op de tegen haar uitgebrachte redenen wel zou weten te antwoorden. - Daar de achtbare heer senator voor Kortrijk als 't ware de tolk der Koninklijke Vlaamsche Academie is geweest in onze eerste wetgevende vergadering, ziet gij, MM., ongetwijfeld met ongeduld de wederlegging te gemoet van het volledig en alleszins gegrond vertoog, door den heer Coopman, gesteund door de verslagen der heeren Claeys en Stallaert, in onzen naam voorgedragen en aan de Regeering medegedeeld. In alle geval, de heer baron de Selys-Longchamps, die de beraadslagingen over de bevoegdheid der beide geleerde genootschappen in de Académie royale de Belgique bijgewoond en de verslagen gelezen heeft, namens de klas der Letteren bij gezegde instelling uitgedrukt, wist in den Senaat geene enkele reden voor te brengen om de vraag des heeren Lammens te bestrijden. Hij had nochtans 24 uren tijd gehad om in het arsenaal der Académie royale de Belgique al de wapenen te verzamelen, met behulp van welke hij die vermetele, stoute Koninkl. Vlaamsche Academie, welke recht durft vorderen, alsmede haren ridderlijken verdediger, kon ter neerslaan. | |
[pagina 47]
| |
Dit, nochtans, durven wij, in volle gerustheid des gemoeds, den heer baron de Selys-Longchamps zeggen: hadden de Leden der drie klassen van de Académie royale de Belgique kunnen oordeelen met volle kennis van zake, hadden zij kunnen weten wat de Koninkl. Vlaamsche Academie op de verslagen der heeren Wagener, Rolin en Wauters te antwoorden wist, ongetwijfeld zou een groot deel van hen, meer prijs stellende op de rechtvaardigheid der zaak, door ons verdedigd, dan op het kortzichtig belang, of liever, het verjaarde voorrecht van de klasse der Letteren, eene gansch andere stemming hebben uitgebracht! Het hun voorgelegde vertoog was onvolledig, weinig nauwkeurig. De heer baron de Selys-Longchamps besloot zijne rede in den Senaat met een verwijt aan de Koninkl. Vlaamsche Academie,dat deze niet verdient. Sprekende namelijk over het verleden jaar alhier gehouden Nederlandsch letterkundig Congres, en over zeker, door ons niet te onderzoeken voorstel, daar vooruitgezet, dat hij rangschikt onder de ‘exagérations de ce mouvement (flamand), plus ou moins factice’, - hoe welwillend voor den Vlaamschen taalstrijd! - beweerde hij, dat bedoeld Congres door de Koninklijke Vlaamsche Academie werd ingericht. Nu, MM., ik behoef het U niet te herinneren: met de inrichting van dat Congres heeft onze Academie zich op geener wijze bemoeid; enkel liet zij zich op die letterkundige vergaderingen | |
[pagina 48]
| |
door één harer Leden vertegenwoordigen. Overigens, met het door den heer baron de Selys-Longchamps gelaakte voorstel hebben wij ons, voor het oogenblik, niet bezig te houden, en mocht de Regeering er ons over raadplegen, dan zullen wij onbevangen onze meening doen kennen. 't Is althans een punt van het uiterste gewicht! Vijf dagen na de zitting op welke, in den Senaat, lansen werden gebroken voor en tegen de Koninklijke Vlaamsche Academie, kwam de heer baron de Selys-Longchamps in het krijt terug, zijnen tegenstrever om zoo te zeggen uitdagende om den kamp te herbeginnen. Aanleiding daartoe was gegeven door den achtbaren heer de Burlet, Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, die, met reden, gezegd had niets kwetsends, niets aanvallends tegen de Académie royale de Belgique gevonden te hebben in de redevoering van den heer Lammens ter gunste van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Zou het waar zijn, verklaarde nu de heer baron de Selys-Longchamps, dat de Académie royale de Belgique zich niet meer met Vlaamsche letterkunde bezig houdt, de beschuldiging zou terugvallen op de heeren de Decker, baron de Saint-Genois, baron Kervyn de Lettenhove, Thonissen en andere Vlaamsche leden der gezegde instelling. -De heer de Selys-Longchamps verwart hier in Vlaanderen geboren Fransche letterkundigen met Vlaamsche schrijvers... Geen der verdienstelijke Academikers, door hem | |
[pagina 49]
| |
genoemd, gaf een Vlaamsch boek in het licht, baron de Saint-Genois uitgezonderd; wij zeggen meer: geen hunner was in staat, letterkundig Nederlandsch te schrijvenGa naar voetnoot(1). En wat de andere Vlaamsche leden der Académie betreft: Bormans, David, Snellaert, deze vervulden er, gewetensvol en met talent, de hun opgedragen taak, maar moesten hunne werking bepalen bij de uitgave eeniger middelnederlandsche schriften. Conscience, tot zulken arbeid niet voorbereid, kon hen niet opvolgen en verklaarde, overigens, meer dan eens: ‘In de Académie is, onder Vlaamsch opzicht, niets te doen’. Hoe anders? Nooit hebben meer dan twee Vlaamsche schrijvers, gelijktijdig, er eene plaats van werkend lid bekomen! Zoozeer was de beroemdste onzer schrijvers, door de Académie royale de Belgique nochtans erkend als de eerste vertegenwoordiger der Vlaamsche letteren, van den onwil der Académie, wat onze taal betreft, overtuigd, dat hij eenen tijd lang weigerde hare zittingen bij te wonen, willende daardoor openlijk zijne ontevredenheid laten blijken | |
[pagina 50]
| |
over de gansch onvoldoende vertegenwoordiging onzer literatuur in de Académie. En zeker hadde hij er sedert dien nooit meer den voet gezet, zoo zijn vriend en vroegere beschermer, Pieter de Decker, hem niet had aanzocht weer naar de maandelijksche vergaderingen te komen. Ten andere - hoe werd Conscience zelf daar bejegend? In het jaar 1871 las hij er, in't Nederlandsch, eene hoogst belangrijke geschiedkundige verhandeling, de Kerels van Vlaanderen, maar hij moest het laten steken bij die eenige poging om in de Académie voor onze taal het burgerrecht te verkrijgen, gezien den weinigen bijval, welken hij daarmee inoogstte, zoodat hij in 1881, bij zijn aftreden als bestuurder van de klas der Letteren, zijn redevoering over de geschiedenis en de strekking der Vlaamsche letterkunde in het Fransch moest voordragen! Deze bijzonderheden zullen noch door den heer baron de Selys-Longchamps noch door één zijner achtbare medeleden worden geloochend: P. de Decker schreef de meeste er van neer in zijne biographie over Conscience, op last der Académie royale de Belgique uitgegeven. De heer baron de Selys-Longchamps heeft goed te houden staan, dat hij, de lijsten naziende van de leden der Académie, al de verdienstelijke mannen (‘tous les hommes notables’) van Vlaanderen daarop geschreven vindt, en dat zij er aan de Vlaamsche letteren hunne zorgen wijdden - die bewering heeft | |
[pagina 51]
| |
geenen grond. Door ‘hommes notables’ verstaat de achtbare heer senator alleen geleerden, die in het Fransch schrijven: Vlaamsche pennen schijnen hem teenemaal onbekend te zijn. De Académie riep in haar midden Fransche dichters, als Mathieu en Potvin, maar verleende geene plaats aan Vlaamsche dichters als Prudens van Duyse, Ledeganck, van Beers, Dautzenberg... Met zulke, inderdaad - en dit kan wel de vrees geweest zijn der Académie royale de Belgique - met zulke zou er vast iets meer zijn gedaan dan de uitgave van eenige middelnederlandsche schriften, welke, ongetwijfeld, een groot taalkundig en soms een groot historisch belang opleveren, doch waarmede de hooge vereischten der letterkundige beweging van Vlaanderen niet veel gebaat zijn! Dit laatste punt werd, trouwens, door den heer baron de Selys-Longchamps zelf gereedelijk erkend, toen hij zegde: ‘Les lettres flamandes ne consistent pas uniquement à faire imprimer de vieux manuscrits dans un flamand qui n'existe plus.’ Maar nog eens, welke is de werkzaamheid der Académie geweest op het gebied der nieuwere taal- en letterkunde? Wat heeft zij gedaan in den zestigjarigen taalstrijd, begonnen en geleid door haar beroemd gebleven medelid, J.-Fr. Willems, voortgezet door een ander harer verdienstrijkste leden, Dr. Snellaert? Geen van beiden zag dáár kans, de minste aanmoediging te bekomen voor het krachtig, eerlijk en vreedzaam streven van een volk, | |
[pagina 52]
| |
dat door opbeuring van zijne taal gelijken tred wilde houden met andere natiën op de baan van beschaving en geestesontwikkeling. Vóór Conscience had Dr. Snellaert in de Academie ook het Fransch moeten bezigen om er onze door den heer Leclercq verongelijkte moedertaal te verdedigen. Hij, gekend ‘om zijne koortsige, ik zal maar zeggen zijne onmeedoogende Vlaamschgezindheid’Ga naar voetnoot(1) moest, om, op eenig gehoor te kunnen rekenen, zijnen tegenstander antwoorden in het FranschGa naar voetnoot(2).
De bespreking over de Koninklijke Vlaamsche Academie in de eerste wetgevende vergadering onzes lands zal, wij durven het hopen, MM., de beste vruchten geven, en moet, ja, de inwilliging bespoedigen van het billijk verlangen, door ons in het welbegrepen belang onzer taal en literatuur aan de Regeering uitgedrukt. Niet alleen is door die bespreking de aandacht gevestigd op de beide geleerde staatsinstellingen en hunne wederzijdsche bevoegdheid, maar de Regeering zelve heeft te dier gelegenheid, bij monde van den achtbaren heer Minister van | |
[pagina 53]
| |
Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, duidelijk te verstaan gegeven dat onze eischen zullen ingewilligd worden. Inderdaad, de woordenwisseling der heeren Lammens en baron de Selys-Longchamps beknoptelijk samenvattende, verklaarde de heer Minister rondweg: ‘Si réellement l'action de l'Académie royale de Belgique, au point de vue des lettres flamandes, est aujourd'hui telle que l'honorable M. Lammens nous l'a dépeinte, c'est-à-dire nulle, ou à peu près’, dàn (vervolgde hij): ‘je ne vois pas d'inconvénient à modifier l'état des choses dont se plaint l'honorable sénateur’. En deze verklaring nog willende versterken, ja, als 't ware, elke verdere wederlegging willende voorkomen, voegde de achtbare heer de Burlet er bij: ‘Nous connaissons assez les sentiments de M. Lammens pour être persuadés qu'il ne prendrait pas l'initiative d'une proposition qui porterait dans ses flancs les dangers, signalés par l'honorable baron de Selys-Longchamps.’ In 't voorbijgaan gezegd - deze laatste had, om zijne achtbare medeleden van den Senaat ietwat in ontroering te brengen en in zijne zienswijze te doen deelen, het reeds lang versleten deuntje opgedreund van ‘divisions entre Flamands et Wallons’, waarmee, een tijd lang, sommige welmeenende, doch al te flauwhartige voorstanders onzer volksbelangen in slaap werden gewiegd, maar hetwelk de verbittering van het Vlaamsche volk tegen het stelsel van willekeur en rechtsmiskenning, sedert | |
[pagina 54]
| |
1830 ingevoerd, dag van dag deed hooger klimmen.
Een tweede, voor ons hoogst belangrijk punt, MM., werd in de bespreking aangeraakt. De heer senator Lammens, door het bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie opmerkzaam gemaakt op het gebrekkige, onhebbelijke lokaal, waar wij nog altijd vergaderen, had aangedrongen op het verleenen van eenen meer deftigen zetel, waar de Academie, zonder schaamte, haren geëerbiedigden beschermheer, Z.M. den koning, bij gelegenheid zou mogen ontvangen. Ditmaal gaf de heer baron de Selys-Longchamps zijne goedkeuring, alsook, en vooral, de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. ‘Sedert lang (zegde deze hooge ambtenaar) is deze weinig waardige toestand aangeduid; onderhandelingen werden aangeknoopt met de stad Gent om de Vlaamsche Academie een behoorlijk verblijf te bezorgen, doch ze mislukten, de Regeering gemeend hebbende niet te moeten toegeven aan zekere buitenmatig geachte eischen. Ik hoop (zoo besloot de achtbare tolk der Regeering), dat er weldra eene gelegenheid zal zijn om den achtbaren heer senator Lammens voldoening te geven.’ Het is dus duidelijk, MM., dat de Academie hopen mag weldra hare wenschen bevredigd te zien. Wat den eersten betreft: de heer Minister | |
[pagina 55]
| |
zal onderzoeken wie van de beide Academiën, de Fransche of de Vlaamsche, waarheid heeft gezegd; wie van beide best geschikt is om de belangen der Nederlandsche taal en letterkunde, in al hare uitingen en vormen, te behartigen. Nu, dit onderzoek, onpartijdig gedaan, gelijk van den achtbaren heer Minister te verwachten is, kan maar geheel in ons voordeel uitvallen. Aangaande het tweede punt, MM., mag het bestuur der Academie u verzekeren dat het een oog in 't zeil houden en, bij de eerste gelegenheid, den heer Minister een bepaald voorstel doen zal. (Toejuichingen.)
De toejuichingen der vergadering (zegt de heer Bestuurder), maken het overbodig uwe meening over het gelezen vertoog te vragen. Ik meen in uwen zin te spreken als ik voorstel, het stuk in onze Verslagen en Mededeelingen op te nemen, en er een afschrift van te zenden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aanvaard en de heer Bestuurder verklaart de zitting geheven. |
|