Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892
(1892)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||
Zitting van 17 Februari 1892.Tegenwoordig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon en J. Bols, werkende leden; de heeren K. de Flou en A. Janssens, briefwisselende leden. Door de heeren S. Daems, K. Stallaert en J. van Droogenbroeck is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen. De bestendige secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk wordt goedgekeurd. | |||||||
Aangeboden boeken.Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs: Woordenboek der Nederlandsche taal. Derde deel. Eerste aflevering: Bo-Boer. Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1891, Nr 12.
Vanwege de Koninklijke Academie van Geneeskunde: Cinquantième anniversaire de la fondation de | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
l'Académie royale de Médecine de Belgique. Rapports sur les travaux de l'Académie pour la période 1866-1891. 1841-1891. - Célébration du cinquantième anniversaire de la fondation de l'Académie royale de Médecine de Belgique le 12 Décembre 1891.
Door den heer Daems: De Toekomst. (Overdruk uit het Belfort).
Door den heer Johan Winkler: De Namen der Ingezetenen van Leeuwarden, ten jare 1511.
Door den heer R. Fruin: Gedenkschrift van Don Sancho de London̄o, over de krijgsbedrijven van 1568 in de Nederlanden.
Door den heer di Martinelli: Diest in den Patriottentijd. Geschiedkundige bijdrage. 1892.
Door Mr. Octaaf van Malleghem: Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent. Verslag over de werkzaamheden gedurende het rechterlijk jaar 1890-1891.
Door den heer Waltman van Spilbeeck: Bijdrage tot de geschiedenis van Mierlo (tweede reeks). (Overgedrukt uit den Noordbrabantschen Almanak voor het jaar 1892.) | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Door den heer Looten: De gecroonde Leersse, la botte couronnée. Comédie de Michel de Swaen. Texte original publié d'après le manuscrit du Comité Flamand avec une introduction et des notes par l'abbé Looten. Rijsel, 1891.
Door de Bibliotheek der Koninklijke Hoogeschool van Upsala: Fornnorska homiliebokens Ijudlara, af Elis Wadstein. Upsala. Södermannalagens sprak. I. Ljudlära, af Robert Larsson. Stockholm. Upsala universitets konstitutioner af år 1655, för första gången utgifna, af Claes Annerstedt. Upsala. Etudes sur la chanson des ‘Enfances Vivien,’ par Alfred Nordfelt. Stockholm. | |||||||
Briefwisseling.Bij een schrijven van 15 Februari meldt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs ontvangst van het hem toegezonden verslag over de 4e aflevering (2e deel) van het Woordenboek der Nederlandsche taal; hij drukt er zijne hooge voldoening over uit en spoort de Academie aan om ook de twee jongst verschenen | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
afleveringen van het Woordenboek, zoo spoedig mogelijk, na te zien. | |||||||
Prijskampen.Zijn ingezonden: Een opstel ter beantwoording van de eerste prijsvraag (oudgermaansche taalkunde): Over het gebruik van naamvallen, tijden en wijzen in den Heliand, met kenspreuk: ὄπου πλείων ὁ πόνος, έϰεἶ μείζων ἡ ἡδονή. Ter beantwoording van de tweede prijsvraag (middelnederlandsche taal- en letterkunde): Verhandeling over de klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbroeck; één opstel, met kenspreuk:
Die tleven niet ghebruyckt beklaeght de ontschote tijt.
(Vondel).
In antwoord op de derde prijsvraag (nieuwe taal- en letterkunde): Geschiedkundig en critisch overzicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVIIe eeuw; ééne verhandeling, hebbende tot kenspreuk:
Des livres, lecteur avisé,
Le bon vous doit être admirable,
Le médiocre être louable,
Et le mauvais être excusé.
| |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Voor de vierde prijsvraag (geschiedenis): Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVIIIe eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling; ééne verhandeling, met kenspreuk: Solo virtus nobilitas. De heer Bestuurder maakt de vergadering opmerkzaam op een nieuw geschenk van de Regeering, namelijk het schoon marmeren borstbeeld van wijlen den heer Eug. Stroobant, hetwelk in de zittingzaal op zijn voetstuk is geplaatst. Het bestuur zal den heer Minister van Binnenlandsche zaken en Openbaar onderwijs, bij brief, den dank der Academie voor deze hoogst gewaardeerde gift betuigen.
De heer Génard gevraagd hebbende aan de vergadering eene mededeeling te doen, drukt zich volgender wijze uit:
Den 8 December 1889 overleed te Antwerpen, op zeven en zeventigjarigen ouderdom, de gekende Belgische muziekdichter en oudheidkundige ridder Leo de Burbure van Wesembeek. Op zijn sterfbed drukte de befaamde man den wensch uit dat zijne nagelatene verzamelingen betrekkelijk de stad Antwerpen zouden worden ten geschenke gegeven, en wel namelijk: | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Deze prachtige verzamelingen zouden echter slechts na den dood zijner echtgenoote, mev. L. de Burbure van Wesembeek, worden afgeleverd. Om de geschiedkundige nasporingen van geleerden en navorschers te vergemakkelijken, heeft mev. de Burbure evenwel eene verandering aan deze schikkingen gebracht. Zij komt op de stedelijke archieven de geschiedkundige aanteekeningen van haren geleerden gemaal neer te leggen, waar deze voortaan ten dienste zullen staan van al wie zich met het verleden onzes lands bezig houdt. Gij weet, Mijnheeren, dat ridder de Burbure zich vooral met de Nederlandsche kunstgeschiedenis onledig hield, en hij over onze vaderlandsche muziekschool bijzonderheden heeft doen kennen, welke mannen als Fétis, vader, en anderen hebben verwonderd. Ik neem deze gelegenheid te baat, MM., om hier openlijk hulde te brengen aan de nagedachtenis van ridder Leo de Burbure, die niet alleen een begaafd muziekdichter, een voornaam geschiedkundige, maar buitendien een ware Vlaming was. Hij | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
was een der eersten die na 1830 de Vlaamsche muziek beoefenden; gezamenlijk met zijnen stadsgenoot en vriend Prudens van Duyse bracht hij verscheidene gekende zangstukken voort. Hij schreef eenige lezenswaardige Nederlandsche verhandelingen, waaronder zijn merkwaardige Toestand der Beeldende kunsten in 1454. De Burbure droeg veel bij om de Vlaamsche taal in de staatsprijskampen voor de muziek op gelijken rang als de Fransche toe te laten. Met vreugde juichte hij de instelling onzer Academie toe, welke, naar zijne meening, eene leemte in de vaderlandsche instellingen kwam aanvullen. (Toejuichingen.)
De heer Claeys het woord gevraagd hebbende, leest de volgende nota:
In mijn antwoord op het verslag van den achtbaren heer Dr Wagener (wegens het wijzigen van den werkkring der Academiën) schrijf ik, (volgens mijne nota's, bij het hooren voorlezen der Verslagen genomen,) hem deze woorden toe: ‘Académie flamande qui, à raison de circonstances particulières, a eu quelque peine à se développer.’ Bij brieve van 29n Januari doet de achtbare heer Dr Wagener mij opmerken dat de betrekkelijke zinsnede ‘qui, à raison enz.’ in zijnen tekst niet verbonden is met ‘Académie spéciale’ maar wel met ‘Littérature flamande’. Had ik den tekst mogen volgen juist gelijk | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
hij geschreven staat: ‘on comprend que le gouvernement ait voulu encourager, par la création d'une Académie spéciale, l'étude de la littérature flamande qui, à raison de circonstances particulières, a eu quelque peine à se développer,’ daarop hadde ik misschien gewaagd te antwoorden: is de verbazend machtige ontwikkeling der Vlaamsche letterkunde sedert 1830 dan een uitvindsel, geene waarheid en geschiedenis meer? En waar liggen die bijzondere omstandigheden, die gemaakt hebben dat de voogdij der Académie royale de Belgique zoo weinig aan de Vlaamsche letteren heeft gebaat, en, was die voogdij onvermogend in het verleden, wat mag er in de toekomst beters van gehoopt worden? Of werken de bijzondere omstandigheden nog immer den goeden uitslag van hare pogingen tegen? En ten andere, indien het nu zoo begrijpelijk is ‘dat de Regeering eene Vlaamsche Academie inrichtte,’ hoe wil men dan voor deze Academie den werkkring sluiten, die natuurlijk voor haar moet open liggen? In de woorden ‘qui, à raison de circonstances particulières, a eu quelque peine à se développer,’ had ik een schertsenden, bijna misprijzenden toon meenen te hooren. Zóó zou het ook geweest zijn hadde ik van den eersten af die woorden in verband gesteld met Littérature flamande; en evenzeer zou ik dan ook in antwoord er op gewezen hebben hoe de Académie royale de Belgique, met wier ontwikkeling de ontwikkeling | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
der Fransche letterkunde alhier toch inéén vloeide, een aarzelend en echt moeilijk begin heeft doorworsteld, en dat, niet à raison, maar ondanks de bijzondere omstandigheden van alle ondersteuning en alle aanmoediging. Doch nu, na het schrijven van Dr Wagener, heb ik het recht niet meer, in schertsenden toon zijne woorden op te nemen. Die woorden, toegepast op de Koninklijke Vlaamsche Academie, verwerpt hij als ‘ongerijmd en ondeugend;’ toegepast op de Vlaamsche letterkunde, houdt hij ze staande als eene juiste beoordeeling, maar zegt tevens, qu'on aurait tort d'y chercher la moindre allusion blessante pour la littérature flamande; en voegt er bij: contre laquelle, je vous prie de le croire, je ne nourris aucune prévention. Het doet mij genoegen die verklaring van het achtbaar en geleerd lid der Académie royale de Belgique aan de leden der Kon. Vlaamsche Academie te kunnen mededeelen. Ik vraag, dat van die verklaring en van mijne terechtwijzing melding wordt gemaakt in onze Verslagen en Mededeelingen.
De vergadering, door den heer Bestuurder geraadpleegd, willigt het verzoek van den heer Claeys in.
Door den heer Obrie wordt voorgesteld eenen brief van bedanking te zenden aan den heer | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
J. Lammens, die in den Senaat het recht der Koninklijke Vlaamsche Academie op krachtdadige wijze heeft verdedigd. Dit voorstel wordt met toejuiching aangenomen.
De heer Coopman leest het verslag over de Februari-zitting der Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. Verslag werd uitgebracht over eene ingezondene bijdrage tot een algemeen Nederlandsch Vak- en Kunstwoordenboek (afdeeling handel en nijverheid). De besluitselen werden eenstemmig goedgekeurd. Op verzoek der Commissie belastte de heer Hansen zich volgaarne met het samenstellen eener lijst van handelsvakwoorden, Wedstrijden der Koninklijke Vlaamsche Academie: de Commissie beslist, op voorstel van den heer Daems, het uitschrijven eeniger prijsvragen over het samenstellen van vak- en kunstwoordenlijsten voor te stellen. Onze taal in het middelbaar onderwijs: ‘De commissie voor Nieuwere Taal en Letterkunde vraagt of het niet nuttig wezen zou dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, in het belang van het onderwijs der Nederlandsche taal- en letterkunde, aan de regeering den wensch uitdrukke dat de wet van 1883 over het gebruik der Nederlandsche taal in | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
's Rijks middelbaar onderwijs ten spoedigste volledig worde toegepast en nageleefd in de Vlaamsche gewesten’.
De heer Coopman brengt nog verslag uit over de jongstverschenen aflevering van het Woordenboek der Nederlandsche taal, door de Commissie onderzocht. Dit verslag zal gezonden worden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. | |||||||
Dagorde.De heer Bestuurder geeft het woord aan den bestendigen Secretaris tot mededeeling van een door hem opgesteld vertoog over de bespreking, welke op het einde van Januari en in het begin van Februari 1892 in den Senaat, betrekkelijk de Koninklijke Vlaamsche Academie, plaats had. Wij mogen, zegt de heer Bestuurder, geene enkele gelegenheid laten voorbijgaan om te bewijzen, dat de instelling der Vlaamsche Academie niet alleen nuttig, maar eene behoefte geworden was in het belang der Nederlandsche taal en letteren, en wij hebben tot plicht de Regeering, die onze instelling heeft tot stand gebracht en voortdurend met hare verlichte bescherming steunt, in te lichten over alles wat daarmede in verband staat, vooral wanneer de Academie door mannen van gezag en naam wordt tegengekant. |
|