| |
| |
| |
Mededeeling van jhr. N. de Pauw.
Als gevolg van het besluit, genomen in zitting van 19 Augustus jl., (Verslagen 1891, blz. 336), gedurende mijne afwezigheid - ik was immers te Bayreuth op weg naar Berlijn, om, ter gelegenheid van het ontdekken van nieuwe fragmenten van den mnl. Perchevael, dezen met Wagner's Parsifal te vergelijken - en ter oorzaak van het onherstelbaar verlies door de Bestendige Commissie van Middelnederlandsche letteren gedaan in den persoon van den schranderen en werkzamen Dr Roersch, heb ik de eer hier de volgende voorstellen te doen, ten einde de uitgave van den bundel van Middelnederlandsche fragmenten, door de Academie besloten, te vergemakkelijken en te volledigen.
Ik wil gaarne mij op nemen de uitgave van het fragment eens ridderromans, door wijlen Dr Roersch aangekondigd, en waarvan ik dan ook de mededeeling verlang; alsook die van het gebrekkig didactisch fragment van Rijsel, mij door den heer Stallaert afgestaan, naar aanleiding van mijn verslag daarover, in zitting van 21 October jl., (Verslagen, 1891, blz. 382).
Ik zal deze gelegenheid waarnemen om over te gaan tot de uitgave van een zeker getal mnl. gedichten en fragmenten, waarvan ik reeds vroeger aan de Academie heb gesproken (Verslagen, 1890, blz. 187-188), en die, door mijne gedurige opzoekingen in menigvuldige handvesten en bibliotheken deels reeds
| |
| |
gekend en hervonden, deels geheel en gansch onbekend, onzen letterkundigen schat komen verrijken.
Het zijn: 1o Angillis' Geestelijke Gedichten, dat is, al de stukken mnl. poëzij van het overbekende groot Hulthem's Hs., te Brussel, die tot nog toe onuitgegeven zijn. Uit Petit's Mnl. Bibliographie (blz. 85, nr 477) wisten wij dat de uitgave, door Angillis aangelegd, niet in den handel te vinden was, terwijl in Serrure's Vaderlandsch Museum (deel III, 1859, blz. 139-164), de titels en het bladcijfer van die gedichten in de zoekgeraakte uitgave vermeld waren. Ik was tewege nieuwe kopie te laten nemen van die belangrijke stukken, wanneer, op mijn herhaald aandringen, de achtbare heer senator Graaf van Limburg-Stirum er in gelukt is te Rumbeke, bij de erfgenamen van den heer Angillis, de hand te leggen op het eenig bestaande exemplaar van dit boek, dat nimmer verschenen is. Graaf van Limburg heeft de goedheid gehad mij dit kostbaar boek, hetwelk de waarde heeft van een tweede handschrift, te overhandigen, en ik stel het ter beschikking der Academie. Van de 24 uit te geven gedichten bestaan er in druk 18 en een stuk van het 19e (dat is 84 blz.); om het werk te volledigen dient er slechts in het Hs. van Brussel kopie genomen te worden van de vijf laatste gedichten, te zamen ongeveer 900 verzen. Dan zal het gansche Hulthem's Hs. uitgegeven zijn.
2o Het geheele gedicht van 2,300 regels: Der Mannen ende Vrouwen Heimelijcheit, waarvan ik
| |
| |
de kopie aan de Koninklijke Vlaamsche Academie aanbied, door mij afgeschreven op het Hs., berustende ter Koninklijke Boekerij te Brussel, en dat de conservator, de heer Fétis, mij met groote heuschheid voor eenige maanden wel heeft willen toevertrouwen. Dit belangrijk gedicht is een kostbare tegenhanger van Der Vrouwen Heimelijcheit, in de uitgaven der Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, door jhr. Philip Blommaert uitgegeven. Mijne kopie mag onmiddellijk ter perse gaan.
3o Een gansch nieuw Hs. van de zoogezegde Natuerkunde van het geheel al, door den Gentschen veertiend'eeuwschen dichter Broeder Gheeraert, reeds door Clarisse in 1846 uitgegeven, doch waarvan de collatie zeer belangrijk wezen zal, en dat tevens een geheel onbekend dee! van 917 verzen: De Cracht der Mane, behelst, hetwelk diende uitgegeven te worden. Dit Hs., met eene geheele kopie van wijlen den stadsarchivaris J. van de Velde, te Oudenaarde, zijn mij ter hand gesteld door den achtbaren heer Raepsaet, burgemeester dier stad, met toelating van het uit te geven.
4o Een fragment van 336 verzen uit Maerlant's Merlijn, mij welwillend medegedeeld door ons achtbaar buitenlandsch medelid Dr Habets, rijks-archivaris te Maastricht, en dat, met het fragment, door Stallaert in het Nederlandsch Museum (jaar 1880, d.I. blz. 51-64) uitgegeven, ons toelaat de oorspronkelijke mnl. teksten van dien eersteling van onzen grooten Vlaamschen
| |
| |
dichter met den Nederrijnschen tekst, door Dr van Vloten uitgegeven, te vergelijken.
5o De twee fragmenten van Maerlant's Alexander, 592 verzen, berustend ter vorstelijke Boekerij te Donau-Eschingen, door Dr Barack vermeld in den Catalogus der fürsterliche Bibliothek, nr 173, welke ik op eene mijner vorige reizen ter plaats in oogenschouw had genomen, en die de heer Dr Bauman, conservator des Prinsen van Fürstenberg, wien het toebehoort, door bemiddeling van den achtbaren heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, mij ter kopie wel heeft willen toezenden. Het afschrift is ter beschikking van de Academie.
6o Twee fragmenten van Van Aken's Kinder en van Limborch: het eerste, reeds beschreven door Dr Van der Meersch (Messager des Sciences historiques, 1855, bl. 98), en sedert hervonden door wijlen den heer Ruelens, conservator der Koninklijke Boekerij te Brussel, en mij welwillend ter hand gesteld; het andere, op Plantijn's Museum te Antwerpen door Dr Max Rooses ontdekt, en mij met de meeste heuschheid ter Hoogeschool-Bibliotheek alhier tot collatie medegedeeld.
7o Een gansch onbekend fragment van 352 verzen van Valentijn en Nameloos, waarvan met het voorgaande reeds is gesproken (Verslagen 1890, blz. 188), ontdekt door jhr. Schoorman, bediende bij het Staatsarchief te Gent.
8o Een ander onuitgegeven fragment van 1200
| |
| |
verzen uit eenen ridderroman, dien mijn geleerde medewerker Dr. Verdam in de Verslagen der Koninklijke Academie van Amsterdam (d. VIII, bl. 26) voorstelt Jonitas en Rosafiere te noemen en dat hij mij welwillend ter uitgave heeft afgestaan.
9o Twee onuitgegevene fragmenten van eenen Bestiaris of eenen Physiologus, door mij gevonden, het eene te Brussel, het andere (dat zeer aardig in het eerste inschuift) te Oudenaarde, en die te vergelijken zijn met het weêr uit te geven fragment van den Bestiaris, in 1869 door Bormans in de Bulletins de l'Académie royale de Belgique (deel XXVII, blz. 488-504), waaruit misschien zal blijken dat zij aan Willem uten Hove zijn toe te kennen.
10o Het vermaarde fragment van de Borchgrave van Couchy, 592 verzen, waar er gesproken wordt van Madox droem, en waarvan de kopie, voortkomende uit de nalatenschap van Dr Jonckbloet, mij ter uitgave werd toevertrouwd door ons geacht medelid Dr M. de Vries. Jammer dat het aan Jonckbloet overhandigde afschrift zeer slecht is; indien mijn oproep, onlangs gedaan in het Centralblad für Bibliothek-wesen te Leipzig, d. VIII, blz. 82, tot hervinden van het hs. in de Duitsche boekerijen of handvesten, met geenen gelukkigen uitslag wordt beantwoord, zal ik het critisch trachten uit te geven met hulpe mijner hooggeachte Noord-Nederlandsche collegas.
11o En eindelijk het hierboven vermelde
| |
| |
nieuw fragment van 160 verzen uit den Perchevael, dat ik mede ontdekt heb, en dat de merkwaardige besluitselen van Dr J. te Winkel, in de laatste aflevering van het Tijdschrift voor mnl. taal- en letterkunde nopens het bestaan van eenen eersten roman van dien naam komt bevestigen.
In de meening dat deze lijst van ontdekte en wedergevondene stukken voor alsnu mag volstaan, zal ik nu niet spreken van een aantal andere fragmenten, hier en daar opgedolven: uit de kroniek van Melis Stoke, alsook uit Maerlant's Bouc van den houte en Rijmbijbel, Boendale's Leekenspiegel, Dietschen Doctrinael, en uit het Bouc van Seden enz., waarvan later de kopie of collatie zal kunnen medegedeeld worden.
Eveneens spreek ik niet van de kostbare fragmenten des vierden deels van den Spieghel Historiael (zie Verslagen, 1888, blz. 378-385). Dr. Verdam, ons achtbaar eerelid, mijn gestadige raadsman en tevens medewerker in mijne vorige uitgaven voor de Koninklijke Vlaamsche Academie, heeft mij de eer gedaan mij aan te nemen als mede-uitgever van het vervolg der prachtige uitgave van De Vries en Verwys' Spieghel Historiael. (Verslagen der Koninklijke Academie van Amsterdam; zie d. VIII, blz. 15.)
Dit eerbewijs en de deelneming van de geleerde en welwillende mannen, aan wie ik hier opentlijk mijnen besten dank betuig, zal mij, hoop ik,
| |
| |
eenigszins troosten over de hatelijke aanvallen van zekere verwaande en onbezonnen schooljongens en andere stelselmatige vijanden van de Koninklijke Vlaamsche Academie.
De voorraad, dien ik aan de Academie nu mag aanbieden, zal mij veroorloven eenen bundel van 300 blz. te leveren. Daar alle kopieën vervaardigd zijn, kan ik ze onmiddellijk ter perse laten leggen, nu de 50,000 verzen van Maerlant's Istory van Troyen uitgegeven zijn, en de aanmerkingen en het glossarium, evenals de uitgave van Potter's Kroniek van Froissart, nog een weinig zullen moeten rusten. Ik verzoek dus de Commissie aan de Academie oorlof te vragen om aanstonds de hand te leggen aan het drukken dezer fragmenten, te beginnen met Angillis' Geestelijke liederen, waarvan het handschrift na weinige weken moet wedergezonden worden.
|
|