Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891
(1891)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zaken en Openbaar Onderwijs voor het jaar 1891. stuurde de volgende vraag ter beantwoording aan den heer Minister van dit Departement: ‘De Middenafdeeling vraagt of men den werkkring der Academiën niet zou kunnen wijzigen, zoodat aan de Vlaamsche Academie alles toevertrouwd worde wat de Vlaamsche letteren aanbelangt.’ In bedoeld Ministerie werd die vraag overgemaakt aan de klas der Letteren van de Académie royale de Belgique. Het ligt niet in mijn bestek te onderzoeken - zelfs niet in de veronderstelling dat ik daartoe de gelegenheid had en de middelen bezat - in hoe ver het wenschelijk, nuttig of noodig was de vraag der Middenafdeeling vooraf te onderwerpen aan de Académie royale de Belgique? aan deze alleen? en waarom niet tevens aan de Koninklijke Vlaamsche Academie? wier belangen evenzeer betrokken waren in de redematige, billijke oplossing van het vraagstuk en die, naar ik meen, insgelijks mocht aanspraak maken op dat blijk van vertrouwen. Hoe het zij, die handelwijze was eene zaak van louter bestuurlijken aard, welke nu tot het verledene behoort, waarop niet meer terug te komen valt en waarvan ik slechts de gevolgen moet inzien en bespreken. In hare zitting van 2n Februari ll. benoemde de geraadpleegde klas der Letteren van l'Académie | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||
royale de Belgique drie commissarissen: de heeren Wagener, Rolin-Jaequemyns en Wauters, en gelastte deze met de taak, de vraag der Middenafdeeling te onderzoeken. De verslagen, door deze commissarissen uitgebracht, werden door de klas der Letteren aangenomen op 6n April, daarna gedrukt en eindelijk besproken in zitting van l'Académie royale de Belgique, welke daartoe hare drie klassen beroepen had tot eene algemeene vergadering, gehouden op 5n Mei 11. De verslagen werden goedgekeurd en het drievoudig afwijzend antwoord op de vraag der Middenafdeeling gestemd. De benoeming van commissarissen, het uitbrengen van verslagen en de stemming geschiedden ongetwijfeld naar wet en regel; doch het is zeer betreurenswaardig dat de Académie royale de Belgique - al ware het slechts in zuiver Academisch opzicht of uit achting voor hare Koninklijke Vlaamsche zuster, niet ten minste één harer leden, die tevens deelmaakt van deze laatste, mede tot commissaris benoemde en geene doeltreffende maatregelen genomen heeft om het geheim harer beoordeelingen en uitspraken te verzekeren. De beslissingen van de Académie royale de Belgique werden afgekondigd door de pers, o.a. in het Volksbelang van Gent. Kortom, het gebeurde verwekte opschudding in de Vlaamsche taal-, letter- en kunstlievende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wereld, en uw 1e verslaggever achtte het zich ten plicht, de gansche zaak ter bespreking te brengen in de laatste maandelijksche vergadering (Mei ll.) der aldus aangevallene Koninklijke Vlaamsche Academie. Deze stemde, zonder eenige tegenspraak van een harer leden, het volgende voorstel: ‘De Koninklijke Vlaamsche Academie teekent dadelijk bij den heer Minister verzet aan tegen de uitgebrachte verslagen van de heeren commissarissen der Académie royale de Belgique, en tegen de beslissing, door deze genomen. Zij besluit den heere Minister eene memorie te overhandigen, betreffende:
‘Dit alles ten bewijze | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Met inachtneming van de waardigheid der Koninklijke Vlaamsche Academie, - die zich nooit eenigen aanval of eenige klacht, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, tegen de Académie royale de Belgique of dezer leden, of tegen welke Staatsinrichting ook, veroorloofd heeft, - meent schrijver dit antwoord niet in den weinig heuschen toon te mogen stellen, die de verslagen van de voornoemde commissarissen der Académie royale de Belgique kenmerkt. Om de waarheid in het helderste daglicht te stellen, moeten hier slechts oorzaken en gevolgen aangestipt of toestanden aangewezen worden: slechts feiten spreken en cijfers. Breed zij de zaak beschouwd en even breed behandeld, op de bezadigde wijze die in den schoot der Koninklijke Vlaamsche Academie als regel geldt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Uit de besproken verslagen stip ik het hoofdzakelijkste aan: 1o (Verslag Wagener blz. 2, regel 21, 22, 23.) ‘... d'après le règlement général de l'Académie, l'étude de la littérature flamande fait partie intégrante des attributions de la classe des lettres;’ 2o (idem, blz. 3, regel 4, 5, 6.) ‘... cette proposition, si elle était adoptée, altérerait profondément et dans son essence même le caractère de notre compagnie.’ (Terloops zij aangemerkt dat de Middenafdeeling der Kamer geen voorstel, maar slechts eene vraag had ingediend [zie verslag Wagener, blz. 1, regel 4, waaruit blijkt dat er geene verwarring heeft plaats gehad tusschen vraag en voorstel] en bijgevolg de bijeenroeping en de stemming der drie klassen wel eenigszins voorbarig waren.) 3o (idem, blz. 3, regel 6, 7, 8, 9.) ‘Celle-ci (notre compagnie) porte actuellement le titre d'Académie Royale de Belgique. Or, elle cesserait de mériter ce titre si l'étude de la littérature flamande lui était enlevée.’ 4o (idem, blz. 3, regel 16-22.) ‘Ne serait-ce pas aller directement à l'encontre de ce but vraiment patriotique (répandre de plus en plus, parmi les habitants du royaume, la connaissance des deux idiomes) que de couper en deux, au point de vue du français et du flamand, l'Académie royale de Belgique qui, par son institution et la manière dont elle est organisée en fait, peut être considérée, à bon droit, comme la plus haute représentation de la littérature nationale?’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||
5o (ibidem, regel 24-26.) ‘L'étude de la littérature flamande, à raison de circonstances particulières, a eu quelque peine à se développer.’ 6o (ibidem, regel 30, 31, 32.) ‘Le prestige de l'Académie royale de Belgique, quoi qu'on dise et quoi qu'on fasse, sera probablement toujours, à cause de son caractère général, de beaucoup supérieur à celui de l'Académie flamande.’ 7o (verslag Rolin-Jaequemyns, blz. 6, regel 28, 29, 30.) ‘... les lettres flamandes ont autant de droit que les lettres françaises à occuper l'attention d'une Académie belge;’ Mochten wij de vraag van de Middenafdeeling der Kamer beamen - schrijft de heer Rolin-Jaequemyns - mocht de Académie royale de Belgique zich voortaan maar uitsluitend bemoeien met Fransche letteren, dan zou ze, in dat geval, verminkt worden:
8o (zie blz. 6. regel 21-26.) ‘... l'Académie de Belgique, c'est-à-dire l'Académie de la nation belge tout entière, de la partie qui parle le français comme de celle qui parle le flamand, doit subir une véritable capitis diminutio, et ne plus s'appeler que ‘l'Académie française... de Belgique’ ou ‘l'Académie de la Belgique... française.’ Daarna somt de achtbare verslaggever de namen op van acht verdienstelijke Vlaamsche taal- of letterkundigen, die in de Koninklijke Belgische Academie gezeteld hebben; maar vergeet te zeggen dat drie daarvan nooit vereerd werden met het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||
werkend lidmaatschap. Zoodat sedert 1832 vijf Vlaamsche letterkundigen benoemd werden tot werkend lid! Zijn achtbare medestrijder schijnt deze zaak eenigszins anders op te vatten: hij voorziet misschien den dag, waarop de Académie royale de Belgique tegenover hare Vlaamsche zuster het ‘compelle intrare’ zal willen uitspreken; immers, in 9o (verslag Wagener, blz. 5, regel 7-10) komt voor: ‘Il faudra, de toute nécessité, continuer à constituer la classe des lettres de l'Académie royale de Belgique de telle sorte qu'elle renferme dans son sein des représentants autorisés de la littérature flamande.’ Die beteekenisvolle aanhalingen worden besloten door eene niet ongewichtige, maar zeer eigenaardige verklaring van den heer oud-minister Rolin-Jaequemyns die zich, als lid der Académie royale de Belgique, krachtig verzet tegen wat hij noemt de scheiding van de Fransche en de Vlaamsche taal- en letterkunde in België. Naar zijn oordeel, 10o (zie zijn verslag, blz. 7, regel 4-8.) ‘ce serait encore encourager une tendance déplorable, qui menace de faire dégénérer le mouvement flamand, si pur, si noble et si juste dans ses origines, en une oeuvre dangereuse de division et d'exclusivisme antipatriotique.’ Uit alles wat voorafgaat moet dus blijken dat de Académie royale de Belgique de Vlaamsche taal- en letterkunde steeds lief gehad, ze altijd aangemoedigd, beschermd en beoefend heeft evenzeer als | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Fransche, dat geene der beide landstalen ooit verdrukt werd in haren schoot, beide daarin, bepaaldelijk na 1845 - even sterk vertegenwoordigd waren door bevoegde mannen, - dat de Académie royale de Belgique recht heeft tot het behouden der Vlaamsche taal- en letterkunde in hare toekentenissen, de Koninklijke Vlaamsche Academie slechts eene ondergeschikte rol kan vervullen, hare stichting een onnuttig, noodeloos werk, of - zooals de achtbare hoogleeraar Tiberghien verklaarde in zijne Academische redevoeringGa naar voetnoot(1), uitgesproken in de openbare jaarlijksche vergadering van de klas der letteren van de Académie de Belgique op 4n Mei 11. - eene fout is geweest, - kortom, dat de vraag der Middenafdeeling der Kamer: ‘of het niet mogelijk is alles wat de Vlaamsche letteren aanbelangt, toe te vertrouwen aan de Koninklijke Vlaamsche Academie’, moet verworpen worden, ja, dat het verder bestaan van deze gevaarlijk is en strijdig met de innigste belangen, met de eenheid van het Vaderland! Iedereen zal bekennen dat die taal weinig | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vleiend is voor de Vlaamsche taalgeleerden en schrijvers, die de instelling der Vlaamsche Academie gedurende meer dan eene halve eeuw afgesmeekt en verbeid hebben, - voor het Vlaamsche volk dat in haar de zuiverste en verhevenste uitdrukking ziet van zijnen rechtvaardigen, vreedzamen en nationalen taalstrijd, en, ten slotte, getuigt van weinig eerbied voor de Regeering die ze in het leven riep, voor Z.M. den Koning die haar onder zijne hooge en verlichte bescherming geliefde te nemen! Maar de beweringen der Académie royale de Belgique worden gelogenstraft door hare eigene geschiedenis. Deze bewijst ten overvloede dat die machtige vereeniging - welke tot den dag van heden over alles beschikt, over geld en invloed en gunsten zonder tal - de Vlaamsche taal- en letterkunde verwaarloosd, versmaad en tegengewerkt heeft. Dit alleen is waarheid en deze waarheid te doen uitschijnen is plicht. Ik zal het beproeven. | ||||||||||||||||||||||||||||
I
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der Académie royale de Belgique. Den keurraad zou men samenstellen uit leden dier Academie. De voorzitter van het destijds bestaande Vlaamsch-Duitsch Zangverbond voor Vlaanderen, vroeg aan de Regeering ophelderingen aangaande de uitsluiting onzer Moedertaal. Na de Academie te hebben geraadpleegd, antwoordde de heer Minister graaf de Theux, bij brieve van 30n November 1846: ‘... il est naturel que le poëme sur lequel le travail (de tous les jeunes Belges qui étudient la composition musicale) doit être fait, soit écrit dans la langue la plus répandue, langue qui est, du reste, celle de l'enseignement musical dans notre pays.’Ga naar voetnoot(1) De Vlamingen verklaarden natuurlijk zich niet tevreden: vertoogschriften werden ingezonden jaar in jaar uit, doch tevergeefs, tot eindelijk, na luide en lange klachten in de Vlaamsche pers, de Maatschappij De Taal is gansch het Volk een dringend schrijven richtte aan den heer Minister A. van den Peereboom, op 17n Maart 1863, om hem te verzoeken ‘twee prijskampen te willen openen en de keus voor de toondichting van het bekroonde Vlaamsch of Fransch werk aan de liefhebberen over te laten.’Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De heer Minister antwoordde op 15n April 1863:Ga naar voetnoot(1) ‘.... Uwe vraag zal te bekwamer tijd onderworpen worden aan de Koninklijke Belgische Academie... Indien het onderzoek tot geene ernstige en gegronde tegenkantingen aanleiding geeft, zal de voorgestelde maatregel, waarvan ik overigens de billijkheid erken, ten uitvoer worden gebracht.’ De door de Academie ingebrachte redenen tegen de Vlaamsche cantaten moesten den heer Minister niet afdoende schijnen: door een enkelen pennetrek gaf hij voldoening aan de Vlaamsche dichters, met het gelukkig gevolg dat deze zegevierden in de twee eerstvolgende wedstrijden, hunne stukken ter toonzetting werden uitverkoren en twee jonge Vlaamsche componisten daarmede den prijs van Rome wonnen. De strijd tusschen de Vlamingen en de Académie royale de Belgique had achttien jaar geduurd! hetgeen niet belette dat zij zich in hare zitting van 10n Januari 1867 nogmaals trachtte te verzetten tegen eene nieuwe wijziging ter gunste der Vlaamsche letteren voorgesteld door den heer Minister. Ter opheldering van de genegenheid, die de Académie royale de Belgique ons toedroeg, dient nog te worden aangehaald dat, in 1847, ten behoeve | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der bekroonde toondichters, bij Koninklijk besluit van 28n November 1847, een prijskamp werd uitgeschreven in dezelfde voorwaarden als die betreffende de cantaten, voor het leveren van een Fransch gedicht (opéra of opéra-comique). De Vlamingen teekenden verzet aan, en wat antwoordde de toenmalige Minister Ch. Rogier, of beter de Académie royale de Belgique (die in dergelijke zaken altoos geraadpleegd werd) bij brieve van 15n Januari 1848, nr 4313?: ‘... comme les artistes qui devraient, le cas échéant, chanter les rôles de ces opéras n'ont pas, en général, l'habitude de la langue flamande, il s'en suit qu'on n'a pu appeler au concours que des aeuvres écrites en langue française.’Ga naar voetnoot(1) Nu komt de heer Wagener beweren dat de Académie royale de Belgique dezen naam niet meer zou verdienen indien men haar de studie der Vlaamsche letteren ontnam! | ||||||||||||||||||||||||||||
II
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De verzoekschriften der Vlamingen bleven onbeantwoord, alhoewel in zitting van 9n December 1860 door de Academische commissie een wensch werd uitgedrukt betreffend het drukken van eene Vlaamsche uitgave dier Biographie. De Taal is gansch het Volk zou gelukkiger wezen: Op 8n Januari 1863 schreef zij aan de Regeering en vroeg: ‘... dat die Nationale levensbeschrijving zoowel in de Nederlandsche als in de Fransche taal verschijne, en dat tevens aan de letterkundigen..... de gelegenheid worde aangeboden, zich bij het leveren van bijdragen, van hunne eigene taal te bedienen;.... dat het aan Vlaamsche letterkundigen, die er aan houden hunne schriften in de moedertaal op te stellen, niet ontzegd worde hunne bijdragen in het Nederlandsch op te stellen, en dat die bijdragen in hunnen oorspronkelijken vorm in de Nederlandsche uitgave der Nationale Levensbeschrijving worden opgenomen, hetgeen, van den anderen kant de mogelijkheid niet uitsluit om ook van de Vlaamsche artikels in de Fransche uitgave, bij middel van vertaling gebruik te maken...’ De Taal is gansch het Volk beriep zich op het volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De heer Minister Alph. Vandenpeereboom antwoordde op 12n Februari 1863: ‘Mijn Departement heeft de bijzondere commissie reeds geraadpleegd. Deze besloot in hare zitting van 9 December 1860 dat de oorspronkelijke uitgave in de Fransche taal zal geschieden en zij heeft daarbij den wensch uitgedrukt dat eene Vlaamsche uitgave der Nationale Levensbeschrijving verschijnen mocht.’ - ‘Ik kan niets dan met het door de commissie uitgebrachte besluit instemmen en mij beperken tot de bevordering der uitgave in den geest der bepalingen door het ministeriëel besluit van 29n Mei 1860 daargesteld. Betrekkelijk de uitgave eener Vlaamsche vertaling der nationale levensbeschrijving heb ik de eer UEd. te berichten, dat ik den daartoe uitgebrachten wensch ten volle bijtreed en niets zal verwaarloozen opdat dusdanige vertaling het licht zie.’ Bij brieve van 28n Februari 1863 drong de Gentsche Maatschappij aan op hare eerste vraag: ‘De Vlaamsche of Nederlandsche bijdragen moeten in hunnen oorspronkelijken vorm in de Nederlandsche uitgave worden opgenomen; hetgeen de mogelijkheid niet uitsluit om ook van de Vlaamsche artikels in de Fransche uitgave, bij middel van vertaling, gebruik te maken.’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In de jaarlijksche zitting der Academie (11 Mei 1864) bracht de heer Edw. Fétis een merkwaardig verslag uit over het ondernomen grootsche werk. In dat verslag staat te lezen: ‘De Academie behoudt zich het vermogen voor, de bezorging te machtigen van eene uitgave der Nationale Levensbeschrijving in de Vlaamsche taal.’ De eerste aflevering zag het licht. De Vlamingen hoopten geduldig; maar de onvermoeibare Michiel van der Voort, langer wachtens moede, wendde zich, bij brieve van 27n October 1866, tot de Regeering: ‘Het eerste deel van de Biographie Nationale - schreef hij - is reeds sedert geruimen tijd verschenen, en nog zie ik geene toebereiding, om ook dit werk in het Nederduitsch te doen uitkomen.’ Vijf en twintig jaren zijn sedert dien vervlogen. En nu, in 1891, schrijft de heer Rolin-Jaequemyns ‘que les lettres flamandes ont autant de droit que les lettres françaises à occuper l'attention d'une académie belge!’ Op deze bevestiging is de Koninklijke Vlaamsche Academie gerechtigd te antwoorden: ‘Ik geloof U; ik ben het eens met U; maar leg mij eerst ééne Vlaamsche aflevering van de Biographie nationale over. Toon mij dat uwe Academie gebruik heeft gemaakt van het vermogen dat zij zich in 1864 voorbehield om de bezorging te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||
machtigen van eene Vlaamsche uitgave der Nationale Levensbeschrijving! Gij kunt niet, eilaas!’ Slechts in 1880 mocht één Vlaming in de commissie voor uitgave - samengesteld uit 15 leden - zitting nemen; de heer J.-Fr. Heremans was de eerste! | ||||||||||||||||||||||||||||
III.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||
over de werkzaamheden der commissie hem voorgelegd en de Academie hem eindelijk de middelen van uitvoering aanwijzen zou. Onnoodig hier aan te stippen wat verder gebeurde, hoe David, Bormans en Snellaert zich gansch aan dat vaderlandsche werk toewijdden en tot het einde hunnen Vlaamschen plicht vervulden, niettegenstaande allerlei hinderpalen die zij ontmoetten. Zij verdienen den dank en de hulde der Vlamingen! Werden hunne in die commissie opengevallen plaatsen aan andere Vlaamsche geleerden toevertrouwd? In het Academisch jaarboek voor 1888, lees ik: Commission pour la publication des anciens monuments de la littérature flamande: P. de Decker, président, P. Willems, secrétaire, L. Roersch, membre, en X X. Onze hooggeachte medeleden Willemsen Roersch dienden of hadden reeds bij de stichting van de Koninklijke Vlaamsche Academie hun ontslag als commissie-lid ingediend, zoodat in het jaarboek voor dit jaar (1891), onder dezelfde hoofding voorkomt:
Mr de Decker, président,.... Deze is thans overleden. En echter durfde de achtbare heer Alph. Wauters, derde commissaris, in zijn verslag van 4n Mei ll. schrijven: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||
‘.... Dans une séance précédente, j'ai fait remarquer combien il était fâcheux de voir l'Académie royale de Belgique dépouillée, au profit de l'Académie flamande, de l'une des grandes entreprises dont elle avait été chargée.... et qu'elle avait heureusement réalisée en publiant un nombre considérable de volumes constituant d'anciens monuments de la littérature flamande (voir l'Annuaire de l'Académie pour 1891, p. 54). Je me réfère donc à ce que j'ai dit dans cette circonstance et j'insiste encore une fois sur la nécessité de ne pas amoindrir, en les morcelant, les grands travaux de toute nature auxquels est vouée notre Académie.’ Die liefde voor de oude gedenkstukken onzer moedertaal komt wat laat. Ik zal ze hier niet bestempelen; want de Académie royale de Belgique moet weten dat zij, van 1872 tot 1884, niets gedaan heeft voor die uitgave, geen enkel stuk in de wereld zond, alhoewel op hare begrooting eene som van 5000 frank jaarlijks was ingeschreven voor die uitgave. Tijdens die dertien jaren werden dus 65,000 fr. onttrokken aan de Vlaamsche taal- en letterkunde, en zonder twijfel besteed aan de Fransche meer geliefde werkzaamheden der Academie. Dit eene feit ware reeds voldoende om te doen zien hoe gewettigd de uitroep des heeren commissaris Rolin-Jaequemyns is: C'est ‘une tendance déplorable, qui menace de faire dégénérer le mouvement flamand, si pur, si noble et si juste dans ses origines, en une oeuvre dangereuse de division et d'exclusivisme antipatriotique.’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||
IV
|
1860. - | Médaille d'or à P van Duyse, pour son éloge de Cats (Mém. Cour., in 8o, t. XI). |
1860. - | Médaille d'or au même pour son mémoire couronné ‘les chambres de rhétorique’ (idem). |
1864. - | Médaille d'or à A. de Jager pour son Eloge de Vondel (Mém. Cour., in-8o, t. XVII). |
1869. - | Médaille d'or à Fr. de Potter et J. Broeckaert, pour leur description statistique d'une commune du centre des Flandres (Mém. Cour., in-8o, t. XXI). |
1879. - | Médaille d'or à Fr. de Potter pour son mémoire sur Jacqueline de Bavière (Mém. cour., in-4o, t. XXXI). |
1880. - | Médaille d'or en partage à V. Brants, Fr. de Potter et J. Broeckaert, pour leurs mémoires sur l'histoire des classes rurales en Belgique jusqu'à la fin du XVIIIe siècle (Mém. Cour., in-8o, t. XXXII). |
1880. - | Médaille d'or à A. de Decker pour son mémoire en flamand sur les Malcontents (Mém. Cour., in-8o, t. XXXIII). |
1882. - | Médaille d'or à P. Alberdingk Thym, pour son mémoire en flamand sur les institutions charitables en Belgique au moyen-âge (Mém. Cour., in-4o). |
1885. - | Médaille d'or à J.-A. van Droogenbroeck, pour son mémoire en flamand ‘sur les règles de la métrique grecque et latine appliquée à la poésie néerlandaise’ (Mém. Cour., in-8o t. XXXVIII). |
De heer Wagener heeft klaarblijkelijk gedacht dat hij de Regeering en de Wetgeving zou afschrikken met in zijn verslag (bladz. 4 en 5) de aandacht te vestigen op de, volgens hem, tallooze moeilijkheden welke zouden opdagen indien de Koninklijke Vlaamsche Academie gemengd werd in de stichtingen baron de Saint-Genois, Teirlinck en Tony Bergmann. De achtbare commissaris weze gerust; want het is nog niet zeker dat zij daarop aanspraak maken zal, evenmin als op een aandeel of ten minste op eene zekere medewerking bij het beoordeelen der werken, welke inkomen voor de prijzen der stichting De Keyn. En indien er in dezen zin door het hooger Bestuur maatregelen genomen worden, zal dit geschieden naar recht en rede.
Doch ik kan bij deze gelegenheid niet nalaten, nogmaals een treffend bewijs van de weinige bezorgdheid der Académie royale de Belgique voor den groei en den bloei onzer Vlaamsche taal- en letterkunde aan te halen.
De uiterste wilsbeschikking van den heer Teirlinck was in 't Vlaamsch gesteld. De heer Conscience, een der verslaggevers, besloot dat de prijs moest gewijd worden aan Vlaamsche werken.
Wat gebeurde?
Ik schrijf letterlijk af:
‘La commission a pensé que le fondateur n'a pas pu avoir précisément pour objet une oeuvre écrite en langue flamande, que cette expression n'a pas été expressément formulée par lui, que, par conséquent, on doit appliquer dans le cas présent les règles ordinaires et autoriser des travaux écrits en langue francaise, en langue flamande ou en langue latine, pourvu qu'il reste bien entendu que les questions auront pour objet fondamental l'encouragement de la littérature flamande.’Ga naar voetnoot(1)
In dien zin nam de Belgische Academie een besluit.
L Académie royale de Belgique heeft geen vrede met de onlangs genomen Koninklijke besluiten, waarbij aan de Koninklijke Vlaamsche Academie het recht wordt toegekend eene dubbele lijst van candidaten voor de keurraden der drie- en vijfjaarlijksche letterkundige prijskampen voor te stellen. Immers, zij beschouwt nog dat recht als het hare, aangezien in hare huidige jaarboeken, zelfs in dat voor 1891, en in hare werkzaamheden vermeld staan: Prix triennal de littérature dramatique flamande. Prix quin juennal de littérature flamande.
Van deze besluiten houdt zij dus geene rekenschap, alhoewel zij nooit in staat is geweest, onder hare leden, eene volledige lijst voor die keurraden aan de Regeering voor te stellen. Zelfs in de laatste jaren (1884) zien wij slechts 2 harer
leden onder de 14 (vijfjaarlijksche wedstrijd); in 1885 slechts 1 onder de 10 (heer Stecher), (driejaarlijksche wedstrijd).
Die rijkdom aan Vlaamsche leden staaft insgelijks en ten volle het gezegde van den achtbaren heer Wagener (bladz. 3):
‘On comprend que le Gouvernement ait voulu encourager, par la création d'une Académie spéciale, l'étude de la littérature flamande qui, à raison de circonstances particulières, a eu quelque peine à se développer. Mais il n'a pas pu entrer dans ses intentions de priver les meilleurs d'entre nos littérateurs flamands de l'honneur de figurer parmi les membres de l'Académie royale de Belgique.’
Deze verklaring noopt mij eenen oogslag te werpen op de opvolgende ledenlijsten der Belgische Academie, om daarin de geëerde namen van onze meest gevierde taal- en letterkundigen op te zoeken.
V.
Onze Vlamingen in de Académie Royale de Belgique. (1835-1880.)
J.-Fr. Willems was werkend lid sedert 1835.
David, werkend lid, 1846.
Bormans, werkend lid, 1847.
Snellaert, correspondeerend lid in 1846, werkend lid in 1847.
Conscience, correspondeerend lid in 1867, werkend lid in 1869, alhoewel zijne benoeming reeds werd aangevraagd door de Vlamingen in 1847!
Heremans, correspondeerend lid in 1871, werkend lid in 1876.
Van Duyse bleef correspondeerend lid (1855). Dit was hetzelfde geval met Jhr. Blommaert (1860), met wijlen J. van Beers (1885). In 1880 was geen enkele Vlaamsche schrijver correspondeerend lid!
Aan Mertens, Torfs, Ledeganck, aan Dautzenberg, aan andere hoogst verdienstelijke mannen meer heeft de Académie royale de Belgique nooit gedacht!
VI.
De hulpmiddelen der Académie Royale de Belgique.
‘Le prestige de l'Académie royale de Belgique, quoi qu'on dise et quoi qu'on fasse, sera probablement toujours, à cause de son caractère général, de beaucoup supérieur à celui de l'Académie flamande.’
(Verslag Wagener, bladz. 3.)
Men kan die voorzegging niet genoeg herhalen. Doch is het wel waar, dat die Staatsinstelling hare meerderheid, hare faam en haren invloed hoofdzakelijk te danken heeft aan haar ‘algemeen karakter’?
Een onzer geachte leden, mijn vriend J. Broeckaert, heeft vroeger reeds gewezen op de milde begrooting, waarmede de Académie royale de Belgique jaarlijks, uit 's Rijks kas, wordt begiftigd.
In de begrooting van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, over 1891, Hoofdstuk X, artikel 37, komt er in voordeel der Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, te Brussel, een post voor van fr. 106,273, boven eene som van fr. 8,850 (art. 39), voor jaarwedde en loon van het personeel, kosten van verwarming der lokalen, licht en onderhoud, te zamen fr. 115,123.
Die post van fr. 106,273 is in de begrooting volgender wijze beschreven:
‘Koninklijke Academie der Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België: gewone uitgaven en buitengewone toelagen aan de Koninklijke Academie van België, ten einde haar in staat te stellen het bedrag der prijzen te verhoogenGa naar voetnoot(1) der voornaamste vraagstukken van het programma harer prijskampen; onderzoek en oordeel der prijskampen van de stichting De Keyn; uitgave van eene verzameling der groote schrijvers van het land; uitgave der onuitgegeven Belgische kronieken; opstel en uitgave der tijdordelijke tafel van de gedrukte oorkonden, diplomen, opene brieven en andere gedrukte stukken, rakende de geschiedenis van België; uitgave eener nationale levensbeschrij-
ving; uitgave der briefwisseling van Granvelle.
Het krediet voor de Vlaamsche Academie bedraagt slechts fr. 24,400, gelibelleerd als volgt:
‘Gewone uitgaven en huur van een lokaal; uitgave der oude gedenkstukken der Vlaamsche literatuur.’
Uit het vorenstaande blijkt dat de Brusselsche Academie fr. 90,723 meer ontvangt dan de Vlaamsche Academie.
Bij het onderzoek der begrootingen sedert 1858 is gebleken dat, zoo de Académie royale de Belgique in laatstgemeld jaar nog maar fr. 45,000 ontving, waaronder 5,000 als buitengewone toelage, zij in 1863 reeds fr. 53,538 bekwam, dus eene vermeerdering van fr. 8,038.
In 1868 bedroeg haar gewoon krediet reeds fr. 50,500, boven eene buitengewone toelage van fr. 26,200.
In 1871 bekwam zij fr. 100,700, waaronder fr. 44,200 als buitengewoon hulpgeld.
In 1873 beliep haar gewoon krediet tot fr. 90,500 en ontving zij eene buitengewone toelage van fr. 6,200.
In 1876 waren beide sommen reeds gestegen tot fr. 91,073 en fr. 27,200.
In 1889 eindelijk werd haar aandeel bepaald op de som van fr. 108,073, zonder de charge extraordinaire van fr. 8,850.
Nevens die cijfers moet ik niet aanteekenen dat de werkzaamheden der Académie royale de Belgique
grootelijks bevorderd en verdubbeld worden door de aanzienlijke legaten, waarover zij beschikt, zooals: stichting Teirlinck, kapitaal 6000 fr., Tony Bergmann, 5000 fr., Adelson Castiau, 10,000 fr., Joz. de Keyn, 106,440 fr. enz. Na deze som, waarvan het kroos haar jaarlijks toelaat een aantal werken te bekronen, is het overbodig andere legaten op te noemen.
De Koninklijke Vlaamsche Academie is verplicht jaarlijks van haar gering inkomen ongeveer het 10e deel af te staan voor de huur van haar nederig lokaal. Hare schatrijke zuster daarentegen is kosteloos gehuisvest in een prachtig paleis.
Een Koninklijk besluit van 1n December 1845 bepaalde bij art. 1:
‘En attendant qu'il puisse être construit un local spécial pour l'Académie royale des sciences, des lettres et des beauxarts de Belgique, il lui sera assigné un local provisoire, dans les bâtiments de l'ancienne Cour.’
Het bijzonder lokaal werd niet gebouwd, maar, bij Koninklijk besluit van 30n April 1876, werd haar het kosteloos gebruik verleend van het voormalig paleis van den Prins van Oranje, dat nu den wijdschen naam draagt van Palais des Académies.
Haar prestige - zooals de heer Wagener het noemt - reikt verder en steunt nog op vastere gronden. Hare invloed laat zich gevoelen in elke uiting van kunsten, letteren en wetenschappen in
België. Hare vertegenwoordigers zetelen in alle commissiën, die buiten haren schoot door de Regeering worden ingericht. Haar Fransch-Belgische geest is doorgedrongen in alles, met en door de Fransche taal. Als men nadenkt dat er, op de begrooting van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs over het jaar 1891 een gezamenlijke post voorkomt voor
Sciences et lettres, bedragende. fr. 862,623,00 en overweegt dat de Vlaamsche taal- en letterkunde en wetenschappen, in alle hare uitingen, met inbegrip der toelage aan de Koninklijke Vlaamsche Academie, in dat verblindend cijfer slechts recht hebben, ruim geteld, op 90,000 fr., dan zal men licht begrijpen waarom l'Académie royale de Belgique spreekt van haar ‘prestige’, maar minder bevattelijk zal het wezen waarom die Staatsinstelling hare pas geborene zuster aanvalt, kleineert en haar het recht tot leven betwist!
De Koninklijke Vlaamsche Academie vatte hare taak ernstig en moedig op.
Ik meen mij te mogen bepalen bij eene dorre maar welsprekende opsomming van hetgeen zij reeds leverde sedert hare inrichting in 1887.
VII.
Uitgaven der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Verslagen en Mededeelingen voor 1887 |
Verslagen en Mededeelingen voor 1888 |
Verslagen en Mededeelingen voor 1889 |
Verslagen en Mededeelingen voor 1890 |
Verslagen en Mededeelingen voor 1891 |
Jaarboek voor 1887 (met portretten van Z.M. Leopold II, en van de heeren Beernaert en ridder de Moreau).
Jaarboek voor 1888 (met de lijst der boeken toebehoorende aan de Academie).
Jaarboek voor 1889 (met de levensschets en het portret van Dr R. Snieders).
Jaarboek voor 1890 (met de levensschetsen en de portretten van Dr L. Delgeur en G. Dodd.)
Jaarboek voor 1891 (met de levensschetsen van J.-A. Alberdingk-Thijm, J.-J. ten Kate, I. de Coussemaker en het portret des eerstgenoemden).
Middelnederlandsche uitgaven.
De Zevenste Bliscap van Maria. Mysteriespel der XVe eeuw, uitgegeven door K. Stallaert.
Woordenlijst voor de Zevenste Bliscap van Maria, opgesteld door K. Stallaert.
Woordenboek op de Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant, door L. Roersch, 1e aflevering.
Van de vij Vroeden van binnen Rome, bezorgd door K. Stallaert.
Het Roermondsch dialect, getoetst aan het Oud-Saksisch en Oud-Neder-Frankisch, door Dr L. Simons.
Madelghys' Kintsheit, al de gekende fragmenten, bezorgd door Jhr. Mr Nap. de Pauw, met facsimile's.
Dit is die Istory van Troyen, bezorgd door Jhr. Mr Nap. de Pauw en Edw. Gailliard, 1e deel met facsimile's, 4e deelafl. I, 2e deel, 4e deel-afl. II, 3e deel.
Bekroonde werken.
Bibliographie der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, door L. Petit.
Verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gotisch, door P.-H. van Moerkerken.
Het voornaamwoord DU, door H. Meert.
Ter pers: Dit is die Istory van Troyen, bezorgd door Jhr. Mr. Nap. de Pauw en Edw. Gailliard, 4e deel, afl. III.
Lijst der Bastaardwoorden, met de evenveel beduidende Nederlandsche woorden, door J. Broeckaert, J. Craeynest en Dr G. Gezelle.
De Belgische Taalwetten, toegelicht door Mr. A. Prayonvan Zuylen.
Vlaamsche Bibliographie. Lijst der boeken, vlugschiften, zangstukken, kaarten enz. in België verschenen van 1830 tot 1890, bezorgd door Fr. de Potter.
Letterkundige studie over Prudens van Duyse, door J. Micheels.
Klank- en Vormleer der St.-Servatiuslegende door F. Leviticus.
Aan de uitgave van een tiental reeds drukvaardige werken, zooals
Woordenlijst voor den Speghel der Wijsheit, door Jan Praet.
De Chirurgie, van Jan Yperman.
De Chirurgie, van Lafranco.
De Hollandsche vertaling van Froissart's Kroniek.
Het Woordenboek op Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant.
Kalenders uit de XIVe en XVe eeuw,
enz. valt, voor het oogenblik, nog niet te denken, ook en altijd om dezelfde reden.
Daarbij bepaalde zich hare bedrijvigheid niet. Zij stichtte in haren schoot, nevens de bestendige commissie, gelast met het bevorderen der studie der Oudgermaansche en Middelnederlandsche talen,
alsmede met de uitgave van de oude gedenkstukken onzer taal, - welke de Belgische Academie, tijdens de laatste 20 jaren, geheel verwaarloosd had, niettegenstaande eene Rijkstoelage van jaarlijks 5000 fr., die de huidige Vlaamsche commissie tot heden niet genoten heeft, - nevens die commissie, riep zij er twee andere in het leven, waarvan de eene gelast werd met de studie der vaderlandsche geschiedenis en der Vlaamsche kunst; met de uitgave van de algemeene levensbeschrijving der in België geboren Nederlandsche schrijvers, van de algemeene Vlaamsche Bibliographie en van oude Vlaamsche geschiedschriften, en de andere, met de studie van al hetgeen in verband staat met de beoefening en de belangen der huidige taal- en letterkunde, met inbegrip van de Nederlandsche tooneelletterkunde, met de uitgave van verzamelingen kunst- en vakwoorden, met inbegrip van Nederlandsche, zoo oudere als nieuwere rechtstermen; van eene bloemlezing uit de werken onzer XVIIe en XVIIIe eeuwsche schrijvers, bij voorkeur uit den schat der volksliederen uit gemelde tijdvakken, en van eene bijzondere verzameling der voorname tooneelwerken van Nederlandsche schrijvers sedert het begin der XVIe eeuw.
Deze commissiën, elk samengesteld uit tien leden, wachten slechts op eene toereikende geldelijke tegemoetkoming vanwege het Staatsbestuur om de vruchten van haren belangrijken arbeid in het licht te zenden.
Ter voltooiing mijner taak blijft mij slechts over te herinneren aan den vijftigjarigen strijd welken de Vlamingen hebben gestreden en volgehouden om de stichting eener Vlaamsche Academie te bekomen.
Die strijd werd geleverd in hoofdzaak tegen de zelfzucht, den moedwil, de franschgezindheid der Académie royale de Belgique.
‘Het voorstel om de Brusselsche Academie - schreef Snellaert in zijn Kunst- en Letterblad, 1843 (bladz. 104) - in drie klassen te verdeelen is in hare zitting van den 15n December, door eene meerderheid van negentien tegen tien stemmen, verworpen geworden. In deze zitting moet de heer Willems waardiglijk over de rechten onzer taal- en letterkunde gesproken hebben. Het is moeilijk met onwillige honden hazen te vangen, zegt het spreekwoord; en daar er toch geene kans is bij de Brusselsche Academie eene Vlaamsche sectie te voegen, noch op eene andere wijze de Vlaamsche letterkunde in dit Koninklijk genootschap waardiglijk vertegenwoordigd te zien, zoo ware het maar best, dat men opnieuw pogingen deed om eene afzonderlijke Vlaamsche Academie onder bescherming van het Staatsbestuur te doen tot stand komen.’
Reeds vóor 1843, bijna onmiddellijk na de scheuring van Noord en Zuid, hadden Willems, David, Bormans, Blommaert voor het schoone doel met hart en ziel geijverd. De opvolgende
Regeeringen bleven doof omdat l'Académie royale de Belgique, die telkens geraadpleegd werd, niet hooren wilde...
In het krachtig en algemeen Vlaamsch petitionnement werd daarop aangedrongen.
Ten jare 1844 trad het taal- en letterlievend Lovensch Studentengenootschap ‘Met tijd en vlijt’ voor den dag om te bekomen ‘eene instelling die bestemd ware om in ons midden als geleerd gezag op te treden, om de echte beginselen der letterkunde in eere te houden, en de afzonderlijke en verschillende strevingen der jongere schrijvers derwijze tot een eenig doel te richten, dat dezelve als natuurlijk tot den bloei der nationale letteren en tevens tot de verheerlijking des Vaderlands moesten strekken?’
Het Taalverbond, De Taal is gansch het Volk, Het Midden-Comiteit en tal andere Vlaamsche kringen klopten rusteloos aan. De Vlaamsche Grieven-commissie van 1856 vroeg recht. ‘Onze taal telt weinig of niet bij 's lands Academie’, schreef vader Rens in zijne Eendracht van 5 Mei 1850. De wensch der Vlamingen werd gedeeld en aangevuurd op de Nederlandsche Taal- en Letterkundige congressen (te 's Hertogenbosch, 1860, te Rotterdam, 1865, te Loven, 1869).
In 1867 brak de heer Julius Vuylsteke eene lans ten voordeele van de stichting van een Nederlandsch Academisch College van Letterkunde, dat door ‘de hoogte waarop het geplaatst is
en het openbaar gezag waarop het steunt, een groot aanzien en eenen uitgebreiden invloed zou bekomen, wiens leden eene groote onafhankelijkheid voor hunne werkzaamheden en eene verredragende ruchtbaarheid voor hunne denkbeelden zouden vinden’.
Onnoodig hier melding te maken van de jarenlang overal uitgedrukte klachten tegen de stelselmatige verbanning van onze taal uit de werkzaamheden zelven, de besprekingen, de verslagen der Académie royale de Belgique, die tot den dag van heden uitsluitend geschieden of gesteld worden in het Fransch.
Uit de voorgaande aanhalingen van feiten is rechtstreeks het antwoord op de vraag der Middenafdeeling af te leiden.
Eindelijk is nog te bemerken dat de vraag der Middenafdeeling geenszins voor doel heeft de Académie royale de Belgique te ontvlaamschen (in de veronderstelling dat deze, zelfs op dit oogenblik, eenigermate Vlaamsch ware); integendeel: de Nederlandsch kennende leden dezer Academie zijn nog in zeer onvoldoend aantal om aan deze instelling het ware nationaal karakter te geven, waarop zoozeer en geheel onverwacht door de heeren commissarissen aangedrongen werd. Hoe zouden b.v. die leden thans het grondbeginsel kunnen toepassen, krachtens hetwelk al de prijsvragen, die, volgens het reglement der Académie royale de Belgique, ‘in 't Vlaamsch,
in 't Fransch of in 't Latijn mogen beantwoord worden’ door al de leden der Jury's behooren gelezen te worden?
Men zal toch niet durven beweren dat de kennis der Nederlandsche taal door één lid van den keurraad voldoende is?
Had de Académie royale de Belgique, tijdens de laatste halve eeuw, wezenlijk dezen titel willen waardig zijn, ernstig aanspraak maken op den naam van Nationale Academie, dan had zij al de stukken, welke zij uitgaf, in de twee landstalen doen verschijnen, de Nederlandsche titels der bekroonde verhandelingen niet vertaald in het Fransch, altijd in 't Nederlandsch verslag uitgebracht over de haar voorgelegde in 't Nederlandsch geschrevene werken, geene voorname Vlaamsche schrijvers stelselmatig uit haar midden gesloten, hare Vlaamsche leden veroorloofd, in hare vergaderingen, de moedertaal van de meerderheid der Belgen te spreken, dan had zij, met één woord, aan de beoefening en bevordering der Nederlandsche Taal- en Letterkunde evenveel zorg en tijd en geld besteed als aan hare overige werkzaamheden.
Uit dit oogpunt beschouwd, juich ik hare laatste benoemingen van een paar nieuwe Vlaamsche leden volgaarne toe; want, zoo de vraag der Middenafdeeling bevestigend beantwoord en aan de Koninklijke Vlaamsche Academie de zorg voor de taal- en letterkunde der Vlamingen uitsluitend toevertrouwd wordt, zoo kunnen de Vlaam-
sche leden, zetelende in de Académie royale de Belgique, hunne krachten onverdeeld wijden aan het herstellen der al te lang en al te erg miskende rechten onzer taal in dat geleerd, te veel begunstigd en te weinig Vlaamschgezind korps. Aldus handelende, met kracht en vasten wil, kunnen zij ongetwijfeld nog eenige diensten bewijzen aan de vaderlandsche zaak.
Voor het overige meen ik te mogen verklaren dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, wat er ook gebeure, vast besloten is de rechten onzer bevolking op taal- en letterkundig gebied te verdedigen, vooruit te zetten en te doen zegepralen.
Steunende op het Vlaamsche volk, zal zij de edele, bij uitstek nationale zending volbrengen, die haar werd toevertrouwd door de Regeering en haren Koninklijken Stichter en verlichten Beschermer.
Brussel, Juni 1891.
Verslag van den heer K. Stallaert, 2en verslaggever.
De Académie royale de Belgique bedoelt, door haar openbaar schrijven: Modification de l'art. 1 de règlement général de l'Académie, naar luid van de verslagen door hare commissarissen HH. Wagener, Rolin-Jaequemyns en Alphonse Wauters uitgebracht, het Koninklijk besluit van 8 Juli 1886 betrekkelijk de stichting der Koninklijke Vlaamsche Academie, onbescheiden genoeg, te zien verbreken.
Zij wil de Académie flamande, die zij, met miskenning van het Koninklijk gezag, niet gewaardigt de Koninklijke te noemen, als zelfstandig lichaam opgeheven zien, deze in haren eigen moederlijken schoot opnemen, haar als een ondergeschikt lidmaat zich aansluiten, haar doemen tot het schamel bestaan en schijnleven der Vlaamsche letterkunde in haar midden!
Eene andere stem heeft U breedvoerig, en met al de vereischte bewijzen ter staving, voor oogen gelegd welk dat vorig bestaan was, en hoe stiefmoederlijk de Académie royale de Belgique, die onze taal thans zooveel genegenheid betoont, hare beschermelinge behandelde; uit dat verleden zal genoegzaam gebleken zijn welke toekomst de Vlaamsche letteren opnieuw zouden te verwachten hebben, moest ooit het verlangen der Académie royale de Belgique worden bevredigd.
Deze steunt gewis haren eisch op het jammerlijk
overwicht, 't welk de Fransche taal, die voor ons, Vlamingen, eene vreemde is en blijft, sedert de Belgische Omwenteling, niet zonder gevaar voor de Belgische nationaliteit, verkregen heeft: in den Staat, in 's lands bestuur, bij de hoogere standen, bij de machtige burgerij, bij de kleine burgerij, haar plebejische clientela, en bij maar al te velen onzer land- en stamgenooten die, 't zij bij doordachte verkiezing, 't zij door hunne moderne opvoeding, of door blinde volgzucht, 't zij door ijdelheid gedreven en om zich boven minderen te verheffen, de meesten om roem en winst te bejagen, de taal des vreemdelings, de mode-taal, ook bovenmate aanhangen en vieren, schrijven en spreken zoo zij best kunnen.
Dat haar vurigst verlangen is, die vreemde taal heel Vlaanderen, Brabant en Limburg door meer en meer uitbreiding te zien bekomen, ja de oppermacht te zien behalen en de Nederlandsche moedertaal te zien kwijnen en verdwijnen - zulks bewijst haar geest, daarvan getuigen al hare handelingen, al hare werkzaamheden. Zij verklaart zelfs, met een onverholen genoegen, dat de Staat en de Wetgeving zich beijveren om het gewaande voordeel van twee nationale talen, deze beiden onder al de inwoners van het Rijk te verspreiden; wij, Vlamingen, bemerken die teederhartige strevingen maar al te wel en sinds al te langen tijd; doch wij wenschten die bezorgdheid wel wat nadrukkelijker voor de Vlaamsche, wat meer gematigd te zien ijveren voor de Fransche taal;
en wij kunnen niet verhelen, dat wij diezelfde teederlijke bemoeiingen hoegenaamd niet bespeuren voor het verspreiden der Nederlandsche taal in het Walenland. De bevolking dier streek heeft dan toch niet minder recht dan de Vlamingen op de beweerde, gezegende voordeelen onzer ‘tweetaligheid’?
De Académie royale de Belgique (en ware het dan zoozeer bezijden de waarheid, haar te heeten l'Académie française... de Belgique, of l'Académie de la Belgique... française, zooals in het verslag des heeren Rolin-Jaequemyns te lezen staat?), de Académie royale de Belgique, zeg ik, maant ons aan tot het herdenken van het oude versleten deuntje:
N'ayons qu'un caeur pour aimer la patrie,
Et deux lyres pour la chanter,
't welk nooit een rechtschapen Vlaming heeft nagezongen, en, in de meening van den spitsvondigen, sluwen geest, die het verzon (hij ook eens lid der Compagnie), en van allen, die het hem thans nog nazingen, eene beeldspraak was en is, waar, onder het woordje caeur, het vreeselijke woord la langue française schuilt. Neen, wij Vlamingen hebben op de dichterlijke uitboezeming van den baron de Reiffenberg niet gewacht om ons vaderland te beminnen en te bezingen; luister maar eens naar die vaderlandsche harpzangen van eenen Van Duyse, van eenen Ledeganck, en van zoo menig anderen, wier tonen op lange na niet verstorven zijn!
De Académie royale de Belgique, met de liefderijke gevoelens, die zij voor hare Vlaamsche landgenooten koestert, verklaart dat haar inzicht nooit geweest is de besten onder de Vlaamsche letterkundigen van de onschatbare eer te berooven in den schoot der Académie royale te zetelen. Inderdaad, de aanwerving van Vlaamsche leden was nooit zoo aanzienlijk als dit sedert een viertal jaren, sedert de stichting der Académie flamande (tout court), het geval is...
De Académie royale de Belgique beweert ‘te moeten gehouden worden als de verhevenste uitdrukking der nationale letterkunde, en, zegt de heer Wagener, ‘wat men ook zeggen of doen moge, haar tooverachtige (ja tooverachtige) invloed, haar prestige, zal waarschijnlijk (waarschijnlijk is zeer bescheiden), wegens haar karakter van algemeenheid, altoos dien der Académie flamande (non royale) overtreffen.’
Wij bekennen volgaarne dat de Académie royale de Belgique, bijzonder la Classe des Sciences, roemen mag op een merkelijk getal uitstekende geesten, die het geheele land tot eer strekken, en wier namen ook bij den vreemde met hoogachting vermeld worden, en wij zijn niet de laatsten om ons erover met al onze landgenooten te verheugen.
Edoch, hare Classe des lettres, die ook mede gehouden wordt of zou moeten beschouwd worden als de vertegenwoordiging en de verhevenste uit-
drukking der Fransche letteren in België is, als zoodanig, op verre na niet opgewassen tegen de miskende Koninklijke Vlaamsche Academie, als vertegenwoordiging en als de verhevenste uitdrukking der Vlaamsche letterkunde in hare veelvoudige vertakkingen; immers, de letterkundige, in de Fransche taal opgestelde schriften, die bestemd zijn voor het volk, inz. de gedichten, de romans, de tooneelstukken, zullen nooit merkelijk meer zijn dan een flauwe weerschijn van de letterkundige gewrochten van dien aard der Franschen; zij zullen bijgevolg ook minder door den wenschelijken, wezenlijken stempel onzer nationaliteit gekenmerkt wezen.
Er was ook een tijd, toen eenige Vlaamsche geleerden, aan welke de Académie royale de Belgique, als ik het zoo zeggen mag, stuksgewijze gewaardigd had haar werkend lidmaatschap te vergunnen, toen David, Bormans, Jan-Frans Willems, Conscience haren roem verhoogden, niet slechts door de prestige, maar door de wezenlijke verdiensten hunner wetenschap en kunst: mannen die ook doorgaans in het buitenland in hooge achting stonden. Zekerlijk zou dit getal verdienstelijke Vlamingen, zouden de vruchten hunner werkzaamheden toenemend aanzienlijker zijn geworden, aangezien de ontzaglijke geldmiddelen, die het Staatsbestuur ter beschikking der Académie stelt, indien een onpartijdige, echt nationale, een door geen vreemde invloeden of partijzucht ontaarde geest deze instelling altijd tot leidstar gediend en
bezield hadde. En deze, bij haren voorheerschenden geest, die Vlaanderen uit Vlaanderen rukken wil, die ons, bij middel der vreemde taal, de beschaving wil opdringen eener vreemde natie, welke hier niets nagelaten heeft dan rouw en puinen, en die zonneklaar bezig is, met heel haar arsenaal van meest ongezonde verloksels, bij gebreke van stoffelijke dwangmiddelen, ons Vaderland te veroveren en er een Fransch wingewest van te maken, gelijk Brussel reeds aan een klein Parijs gelijkt, die geest is niet van aard om ons een nader verwantschap met de Académie royale de Belgique te doen verlangen.
De Koninklijke Vlaamsche Academie streeft niet naar dat karakter van algemeenheid, naar dat prestige, naar die vermaardheid, welke den roem eeniger bevoorrechte geesten over de grenspalen van het Vaderland voert; hare betrachtingen zijn van meer bescheiden, meer nederigen, minder persoonlijken en meer nationalen, meer volkslievenden aard; ‘mijn Vaderland is mij niet te klein,’ zegde Jan-Frans Willems, en wij zeggen het hem na; en 't is hier niet ongepast te verkondigen dat zij boogt op iets, wat zij aan de Académie royale de Belgique stellig in zoo hooge mate betwist, namelijk eenen even echten, zuiveren, ‘van vreemde smetten vrijen’ nationalen geest, die aan hare naburen niets ontleent, die op zijn eigen zelve, en op zijn eigen zelve alléén bestaat, die in zijnen eigen boezem zijnen oorsprong, zijne werkmiddelen en zijne bevrediging zoekt en vindt.
De Vlaamsche letterkunde is eene volksliteratuur in den ruimsten zin des woords; hare geletterden schrijven voor het volk en worden door het volk verstaan, en zij heeft, sedert de eerste jaren na de Omwenteling, in den loop van eene halve eeuw, eene verbazende levenskracht aan den dag gelegd, niet zoozeer door de aanmoediging van het Staatsbestuur, gelijk de Académie royale de Belgique het beweert, niet omdat zij, à raison de circonstances particulières (de verslagdoener noemt ze niet, maar wie is de Vlaming, die ze niet kent en ondervond?) eenige moeite gehad heeft zich te ontwikkelen; neen, duizendmaal neen, maar wel inweerwil van - en trots alle oorzaken en bijzondere, tegenstrijdige, ontmoedigende omstandigheden, die hare ontwikkeling en haren bloei hebben gedwarsboomd. Ja, de Vlaming mag op zich met recht toepassen wat Schiller roemt van de Duitsche Muze:
Rûhmend dart's der Deutsche sagen,
Höher darf das Herz ihm schlagen,
Selbst erschuf er sich den Werth.
De Koninklijke Vlaamsche Academie omvat in den kring harer werkzaamheden: de oude en de nieuwere Taalkunde, de Philologie, de Geschiedenis, de Fraaie Letteren. Sedert haar kort bestaan, van 1887 tot 1890, heeft zij, behalve hare Verslagen en Jaarboeken, negen boekdeelen van middeleeuwsche letterkunde in het licht gegeven, en verscheidene andere
uitgaven liggen in bewerking, of zouden reeds verschenen zijn, indien de haar al te karig vergunde geldmiddelen het toelieten, en meer geëvenredigd waren aan de bovenmatig milde toelage, verleend aan de Académie royale de Belgique. Hare prijsvragen worden met den wenschelijken uitslag, zoo door Noord- als door Zuid-Nederlanders, beantwoord, en jaarlijks mocht het haar gelukken een taal- of letterkundig werk te bekronen. En dat zij in het buitenland in hooge achting staat, blijkt hieruit dat de uitstekendste geleerden van Nederland, Duitschland en Noord-Frankrijk haar lidmaatschap met dankbetuigingen hebben aanvaard en met haar de beste betrekkingen onderhouden.
Mag de Académie royale de Belgique als de verhevenste uitdrukking van den nationalen geest voor de in het Fransch geschrevene lettervruchten beschouwd worden, zoo matigt zich de Koninklijke Vlaamsche Academie de benaming aan van de verhevenste nationale uitdrukking voor de Vlaamsche letteren, en, wat oneindig meer zegt, van het verstandelijk leven der Vlamingen.
Deze letterkunde is, sedert eene halve eeuw, met al de kracht die een uit den doodslaap verrezen, frisch en verjongd lichaam werkzaam maken kan, beoefend en gekoesterd geworden. Een vluchtig en bondig overzicht van het geestesleven der Vlaamsche Belgen, van de vruchten hunner bedrijvigheid in al de vakken der literatuur: Taalkunde en Philologie, Geschiedenis, zelfs practische Wetenschap, Dicht-
kunst, Romans en Verhalen, Tooneelkunst en Liederen, tijdschriften, dag- en weekbladen, zonder tegewagen van hunne steeds bloeiende schilderschool, of van hunne uitstekende, wereldberoemde voortbrengsels op het gebied der toonkunst, zal elk onbevooroordeeld man, ieder met echte vaderlandsliefde bezielden Belg, overtuigen van de gegronde wenschelijkheid eener Vlaamsche Academische stichting, en er zonneklaar de beweegredenen in ontwaren, welke èn Staatsbestuur èn Koning aangeraden en aangespoord hebben om de, sedert eene halve eeuw betrachte, dringend en aanhoudend gevraagde eigene Academie, tot stand te brengen.
Voorloopig zij nog gezegd, dat ik met stilzwijgen heenstap over de schriften, waarmeê de vijf en dertig werkende en briefwisselende leden der Academie onzen letterschat vermeerderd, en ja verrijkt hebben.
Dit prachtig en den vaderlandsminnaar toelachend tafereel schijnt aan de leden der Académie royale de Belgique, zelfs aan hare Vlaamsche commissarissen, die in deze omstandigheid den niet benijdbaren moed hadden als onze tegenstrevers op te treden, onbekend te zijn, althans hunner aandacht niet waardig; daarvan geeft hun eenparig schrijven en stemmen de overtuiging.
Doch ik vlei mij met de hoop, dat de gezonde en onbevooroordeelde geesten der Compagnie, beter ingelicht, en den toestand met een rijper oordeel inziende en overwegende, zullen erkennen, dat aan zulk eene letterkunde, als die door hunne Vlaamsche
landgenooten, uit eigen krachten en door alle moeilijkheden heen in 't leven geroepen, geene ondergeschikte, onderhoorige, maar wel eene zelfstandige en onafhankelijke plaats in het Rijk der letteren toekomt.
Ik koester evenwel ook, en met nog meer gerustheid, de hoop, dat onze geliefde Vorst, die steeds alle mogelijke bewijzen van onpartijdigheid, van gelijke genegenheid voor Zijn tweestammig volk heeft gegeven, in eenen zoo kortzichtigen, liefdeloozen en onvaderlandschen als onbescheiden eisch niet deelen zal, en Zijn eenmaal in Zijne wijsheid genomen besluit van 8 Juli 1886 nooit zal laten verbreken!
Ik beroep mij verder op den ganschen inhoud van het Verslag mijns achtbaren collega's Coopman, en ik sluit en besluit met de woorden van onzen onsterfelijken Vondel in den mond van den onterfden hemelvorst:
‘En liever d'eerste Vorst in eenig lager Hof,
Dan in 't gezaligd licht de tweede, of nog een minder.’
Wij laten hier een bondig overzicht volgen van het geestesleven der Vlaamsche Belgen sedert 1830, vermeld op blz. 448.
In de middeleeuwsche taalkunde onderscheidden zich Jan-Frans Willems, David, Bormans, Snellaert en Blommaert.
De moderne taalkunde verheft zich op de
algemeene Nederlandsche woordenboeken van Visschers, Olinger, Sleeckx en van de Velde, Heremans, Callewaert en van Droogenbroeck; op de spraakleeren van Van Beers, Ternest, Heremans, Roucourt enz.;
de kostbare dialectische woordenboeken van de Bo, Schuermans, Tuerlinckx, Rutten en weldra van Amaat Joos.
In de philologie hebben wij de werken van den Waalschen president Delcour, alias Van den Hove, van Lebrocquy, Delforterie, Hansen, Amaat Joos, Bauwens, Verstraeten enz.
De Geschiedenis van het Vaderland, van onze roemrijke voorouders, van ons vroeger volksleven (in onze gestichten van onderwijs, eilaas! weinig of niet onderwezen), werden door de Vlamingen met eene bijzondere voorliefde behandeld, en met trots mogen wij roemen op eenen schat, die tegen de geschiedkundige voortbrengsels ten onzent in Fransche taal geschreven, zekerlijk kan opwegen, namelijk:
de Vaderlandsche geschiedenis van David;
de Geschiedenis der stad Antwerpen door Mertens en Torfs;
dezelfde Geschiedenis door Lodewijk Torfs;
de Geschiedenis der steden Gent, Aalst, St.-Nicolaas, Deinze, Kortrijk, Veurne, Diest, Lier, Halle;
van schier elk dorp van Oost-Vlaanderen, door de Potter en, Broeckaert;
van verscheidene groote en kleine gemeenten door Kempeneers, Bets, Kuyl, de Meyer, Lameere, Stockmans, kan. Tanghe, Neelemans, Vlietinck; van de
abdyen Affligem en Tongerloo, enz., zonder te gewagen van de Levensbeschrijvingen van beroemde Belgische vorsten, en van een aantal monographieën over oudheidkundige of historische onderwerpen, door pastoor Visschers, Lambin, Steyaert, Steurs, van Melckebeke, Mast, kan. Lavaut, de Potter, de Vlaminck, Verschelde, Edm. van der Straeten enz.
Bij dezen tak onzer letterkunde sluiten zich aan de uitgaven der belangrijke Kronieken van Despars, van Jan en Olivier van Dixmude, van Mher van Dadizele, van het Vaderlandsch Museum, van de Oudenaardsche Mengelingen, van de Kronieken van Antwerpen, van de Gentsche Collatie, die van Jan van den Vivere, van Cornelis en Philip van Campene, van Goethals, van Boonen - van eenen onbekende, waarschijnlijk een Duinkerkenaar - enz.
De fraaie letteren bieden ons eene hoogstverheugende rij aan van dichters, met name Pr. van Duyse, Ledeganck, Theodoor en Jan van Ryswyck, Jan de Laet, J. van Beers, Dautzenberg, Blieck, Coninckx, Nolet de Brauwere van Steeland, Vervier, Maria Doolaeghe, Virginie en Rozalie Loveling, Frans de Cort, en vele anderen, om wier verlies wij treuren, weldra opgevolgd door eene talrijke schare jongere zangers, die thans met eer en glans het voetspoor der oudere drukken.
In het vak der romantiek noemen wij onzen wereldberoemden Conscience, Desideria Berchmans, Rozalie Loveling, Zetternam, van Kerckhoven, Ecre-
visse, Gerrits, Ronse, A. en R. Snieders, Geiregat, Teirlynck, Styns, Dr. A. de Vos en meer anderen.
Niet minder aanzienlijk is het getal onzer tooneelschrijvers; wijzen wij slechts op H. van Peene, Stroobant, Serafien Willems, Roelants, Destanberg, Ondereet, Delcroix, Rosseels, N. de Tière, van Goethem, F. van den Sande, van Boghout, van Driessche, Dodd, van Geert, van Kerckhoven, Geiregat, Schepens, Sleeckx, van den Branden, Planckaert, de Lattin, Gittens, H. Peeters, J. Hoste, J. Wytynck enz. enz. Verbazend groot is het getal tooneelstukken, sedert 1830 uitgegeven.
Overgroot is ook de hoop onzer taalkundige, philologische, letterkundige, historische en kunstlievende tijdschriften, als daar zijn of waren:
De Middelaer |
De Eendragt |
Het Taelverbond |
Het Kunst- en Letterblad |
De Noordstar |
Nederduitsch Magazijn |
Het Belgisch Museum |
Het Vaderlandsch Museum |
Het Kempisch Museum |
Het Brabandsch Museum |
Het Nederlandsch Museum |
De Vlaemsche Rederijker |
De Dietsche Warande |
Nederduitsch Overzigt |
Wodana |
Het Belfort |
De Biekorf |
De Halletoren |
Het Letterblad |
Noord en Zuid |
De Vlinder |
Het Vaderland |
De Vlaamsche Wacht |
Loquela |
Natura |
Rond den Heerd |
Hekel en Luim |
De Toekomst |
De Moedertaal |
De Nederlaadsche Dicht- en Kunsthalle |
De Volksschool |
Volkskunde |
De School- en Letterbode |
De Vlaamsche School |
De Nieuwe Belgische Illustratie |
De Vlaamsche Illustratie |
Het daghet in het Oosten |
De Belgische Illustratie |
De Vlaamsche Kunstbode |
Het Nederduitsch Tijdschrift |
Het Pennoen |
Flandria |
Jong Vlaanderen |
Het Leesmuscum |
Volk en Taal |
Ons Volksleven |
De 'Vlaamsche Letterbode enz. enz. |
Bij deze tijdschriften voegen zich de talrijke en gewichtige uitgaven der Vlaamsche Bibliophilen, bestaande reeds uit vier-en-vijftig boekdeelen, meest van Middeleeuwsche letterkunde, en van de jongere Antwerpsche Bibliophilen, met achttien boekdeelen.
Uitermate groot is het getal der Vlaamsche dag- en weekbladen, als zoovele getuigen van het krachtige politieke en maatschappelijk leven des Vlaamschen volks, allen doordrongen van den
Belgisch-nationalen geest, allen op zich zelven bestaande, en niet, zooals onze Franco-Belgische drukpers, de meeste harer dagelijksche bestanddeelen uit de Fransche dagbladen snipperend, ook niet door geld uit den vreemde in 't leven gehouden.
In de laatste tien jaren is het aantal nieuwsbladen op eene ontzaglijke wijze aangegroeid, inzonderheid te Gent, waar een zestal kleine dagbladen op een verbazend getal exemplaren worden getrokken; men mag zeggen, dat in de steden van Vlaanderen schier geene werkmansfamilie meer bestaat, welke niet elken dag een centblaadje op de tafel heeft; te Gent en in den omtrek mag, zonder overdrijving, het getal lezers van Het Volksblad, De Gentenaar, De Strijd, Het Volk, Het Vaderland, Vooruit, op meer dan honderd duizend worden geschat; van den Gentenaar alleen worden. elken dag, ongeveer 16,000 nummers gedrukt.
De leeslust der Vlamingen is ontzaglijk geworden Niet alleen de werken van Conscience, reeds ten minste tien maal heruitgegeven, worden, als 't ware, door het volk verslonden - maar ook de romans van Desideria Bergmans (vrouwe Courtmans), Snieders, Ecrevisse, Sleeckx en anderen, herhaalde keeren herdrukt, ontbreken schier onophoudelijk in onze talrijke volksbibliotheken, ofschoon vier, vijf, zes exemplaren daarvan aangekocht zijn. De boekerijen, door het Willems- en het Davidsfonds in menige stad van het Vlaamsche
land ingericht, onderhouden dien leeslust, en zijn ongetwijfeld voor het volk de spoorslag geweest tot het lezen van tijdschriften, in welke de zedelijke en stoffelijke belangen des lands elken dag of elke week ernstig besproken worden.
De godsdienstigheid van het Vlaamsche volk is gekend; om aan dien ingeboren trek te voldoen, zijn er, sedert 1830, honderden schrijvers opgestaan die godsdienstig onderwijs gegeven, of vrome lezingen gehouden, of de daden van voorbeeldige menschen in het licht gesteld hebben. De uitgaven van dien aard nemen zonder ophouden toe.
Verwondering mag het baren dat, bij gemis van een voldoend degelijk Vlaamsch onderwijs, nog zoo vele vakken van taal- en letterkunde, van wetenschap en geschiedenis, door de Vlamingen beoefend worden; een doorslaand bewijs, voorwaar, dat de geest van zelfstandigheid, de trouw aan eigen taal en beschaving, niettegenstaande list en dwang, al te lang op ons volk beproefd, onverzwakt zijn gebleven.
Van die onuitwischbare kracht en levenswil onzes volks zal de door de Academie op touw gezette Algemeene Vlaamsche Bibliographie weldra, naar wij hopen, de onloochenbare getuigenis geven, en tevens het bewijs, dat de zeer aanzienlijke uitbreiding onder taal- en letterkunde, in Vlaanderen, trots alles wat door de regeering en door de zoogenaamde ‘richtende standen’, gedurende niet minder dan eene halve eeuw, daartegen in 't werk werd gesteld, - officiëel erkend mocht, ja, moest worden, en dat de
stichting der Koninklijke Vlaamsche Academie geen onbezonnen, nutteloos, maar een ten volle beraden, gerechtvaardigd, ja noodzakelijk werk is geweest.
Verslag van den heer Dr H. Claeys, 3den verslaggever.
Aan de Regeering werd door de Middenafdeeling der Kamer van Volksvertegenwoordigers de vraag gesteld: si lon ne pourrait pas remanier les attributions des Académies de manière à attribuer à l'Académie flamande tout ce qui concerne les lettres flamandes.
Die vraag, aan de Académie royale de Belgique medegedeeld, werd van harentwege in drie verslagen ontkennend beantwoord. En waarom! In de aangehaalde vraag ligt besloten een voorstel tot wijziging van de grondwetten der Académie royale de Belgique: (proposition implicitement comprise dans la demande...)
Nu, die wijziging ware:
1o | eene uiterst moeilijke zaak die met menige voorgeschreven formaliteiten verbonden is en niet tot de bevoegdheid der Classe des Lettres alleen behoort; |
2o | eene miskenning der rechten van de Académie royale de Belgique, eene verandering die in haren innigen aard en haar wezen zelf haar zou aantasten, eene daad vijandig jegens de een- |
heid van het Belgische vaderland en jegens de wel begrepen belangen der Vlaamsche Letteren zelve. |
Dus, met zoo groote gevaren en bezwaren, een zeer ingewikkelde toestand...
Naar ons inzien wordt gevraagd - aan de leiding der Koninklijke Vlaamsche Academie voortaan toe te vertrouwen, haar in handen te geven al wat tot bevordering en in zake der Vlaamsche Letteren uitgaat van het Staatsbestuur. De levensbelangen der Vlaamsche taalzaak worden bedoeld.
Het art. 1 der Algemeene Wetten van de Académie royale de Belgique staat niet eens in strijd met de inwilliging der vraag.
Dit artikel spreekt als volgt: ‘la première (section de la Classe des Lettres) comprend l'histoire nationale, l'histoire générale, l'archéologie, les langues anciennes et les littératures française et flamande.’
Littérature flamande staat op denzelfden rang, in denzelfden zin als littératures of langues anciennes. Zoo mag het blijven Uit dien tekst volgt niet dat de ontwikkeling en de belangen onzer Nederlandsche Letteren door de Académie royale de Belgique kunnen of moeten behartigd en bevorderd worden.
Dat heeft ook deze nooit op zich genomen; en hetgeen door bijzondere Koninklijke Besluiten, op het gebied der Nederlandsche Taal- en Letterkunde, aan hare werkzaamheid werd toevertrouwd,
kon, even goed, zonder haar in haar bestaan en wezen te krenken, haar niet toevertrouwd geworden zijn.
Hoe doet nu de zaak zich voor? Volgender wijze: De regeering, met onze nationale belangen bezorgd, heeft erkend dat het bevorderen onzer Vlaamsche taal- en letterkunde ernstige en veelzijdige werkzaamheid verdient en eischt. De Académie royale de Belgique voldeed aan die vereischten niet. Hare strekking, hare voorliefde tot andere werkzaamheden, saamgerekend met den veelvuldigen arbeid die aan de Nederlandsche letteren dient besteed te worden, maken haar dat ook onmogelijk. Om dus een onzer allereerste nationale belangen niet op eene ondergeschikte plaats gesteld te laten, werd de Koninklijke Vlaamsche Academie ingericht en alzoo de wensch bekroond die, sedert Willems en David, voortdurend zich hooren deed.
Ware de Académie royale de Belgique van gevoelen dat zij wel degelijk heeft verricht wat ten behoeve onzer grootste belangen onontbeerlijk is, dat zou de zaak te haren laste verergeren: het zou doen blijken dat zij met die belangen het niet ernstig meent of er geen recht begrip van heeft opgevat.
Tot bevestiging van hetgeen wij op grond van geschiedenis beweren, verwijzen wij naar een werk, waarvan stellig de heer Wagener niet den geheelen inhoud levendig in het geheugen draagt; anders
zou hij zich onthouden hebben, schertsend of minachtend, te schrijven: ‘Académie spéciale qui, à raison de circonstances particulières, a eu quelque peine à se développer’. Het ‘rapport séculaire sur les travaux de la Classe des Lettres (1772-1872), par J.J. Thonissen’, getuigt dat ook die Academie, waar de heer Wagener lid van is, ‘a eu quelque peine à se développer’. Zoo, na de eerste instelling als ‘Société littéraire’: ‘il se produisait, au sein même de la société, des germes de discorde, des éléments de dissolution qui pouvaient promptement amener sa ruine... Les hommes éclairés refusaient de se laisser affilier à une société qui ne possédait qu'une existence précaire, qui ne disposait pas même d'un local fixe pour la tenue de ses séances’. (Bl. 8 en 9). In die woorden lag voorop vertaald hetgeen de vijanden der Koninklijke Vlaamsche Academie in hooghartige minachting van anderen en in zelfbehaaglijke waardeering van eigen verdienste verhalen en zeggen. Men ziet - voor de Académie royale de Belgique is het een historisch feit.
Na de tweede herinrichting: ‘à l'origine, les tâtonnements et les incertitudes ne firent pas défaut. Etablie en 1816, l'Académie n'avait publié en 1820 qu'un seul volume de mémoires, dont la moitié se composait de travaux déjà présentés à l'ancienne Académie impériale. Mais cet état de langueur, qui fit un instant douter de la vitalité de l'institution, ne tarda pas à disparaître avec les hésitations et
les incertitudes qui accompagnent ordinairement les débuts’. (Bl. 45).
Heeft ook nu de Koninklijke Vlaamsche Academie die algemeene wet ondergaan en door de moeilijkheden, voor elk begin onafscheidbaar, haren vooruitgang verhinderd en gestremd gezien? Ware het zoo, nog zou hare oudere zuster haar den steen niet mogen werpen. Doch neen! Zonder laatdunkendheid kan de Vlaamsche Academie zich laten voorstaan, van haar begin af, niet beneden haren rang, hare taak en zending gebleven te zijn, en reeds mag zij zich verheugen in de waardeering van het Vlaamsche volk in 't algemeen, dat hare instelling dankbaar toegejuicht en op hare werkzaamheden de schoonste hoop gegrond heeft.
Men raadplege wat Dr P. Willems, eerste bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie, die toch ook wel bij de Académie royale de Belgique geloofbaar is, zegt over het eerste levensjaar der jonge instelling; hoe hij wijst op den iever door hare leden aan den dag gelegd; hoe hij gewaagt van 's Hemels mildsten zegen.
Bij voorkeur wijdden eerst de Société littér aire en later de Académie royale de Belgique hunnen arbeid aan historische vraagstukken: ‘en dehors des sciences naturelles, la Société littéraire avait en quelque sorte concentré toute son activité sur des problêmes intéressant l'histoire civile et religieuse du pays... Par suite d'une tendance qui se manifeste dans toutes les phases de l'existence de
l'Académie, les recherches et les dissertations concernant l'histoire du pays occupent incontestablement la première place.’ (Rapport séculaire, bl. 11).
En tusschen al hetgeen op den tweeden rang geschikt wordt, laat zien, welke plaats bekleeden de Vlaamsche taalbelangen en letterzaken?
Een koninklijk besluit van 1n December 1845 gaf aan de Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique haar definitieven vorm. Door een ander Koninklijk besluit werd haar opgelegd van, onder meer, uit te geven un recueil des anciens monuments de la littérature flamande.
De verplichting, door een bijzonder en van de standregelen afgezonderd Koninklijk besluit aan de Académie opgeladen, werd niet als zeer dringend aanzien, zoo wij volgens het Rapport séculaire moeten oordeelen: hetgeen in 1845 wordt voorgeschreven zal eerst in 1860 tot een begin van uitvoering komen...
Wat nog van de Vlaamsche Letterkunde vermeld wordt is, dat Conscience een opstel over de Kerels voorlas dans son idiome de prédilection; dat Nolet de Brauwere van Steelant een goed voorbeeld gaf, en faisant, le premier, retentir l'idiome flamand dans les solennités Académiques; dat Baron de Saint-Genois aan de classes des Lettres mededeelde ‘les moyens d'encouragement qu'il avait indiqués au Ministre de l'In-
térieur, pour imprimer à la scène flamande, trop négligée peut-être par l'autorité, une direction intelligente qui, jusque-là, lui avait manqué,’ en dat Snellaert het recht der Vlaamsche taal voorstond van in onderwijs, bestuur- en gerechtszaken op denzelfden voet gesteld te worden als het Fransch... Welken weerklank wekte daar zijn woord?...
Eenige prijsvragen (vóór 1845 twee, sedert 1845 een zestal,) staan in verband met Vlaamsche taal en letteren; en eindelijk werd door Bormans en anderen de Académie bekend gemaakt met de Dietsche dichters en proza-schrijvers der middeleeuwen, dont la génération actuelle connaissait à peine les noms... Ils nous apprirent, enz. Men hoort het wel: van onze taal wordt telkens gesproken als van eene vreemdelinge. Ook zal niet één, die rechtzinnig de Vlaamsche belangen ter harte neemt, zeggen: daarmeê was inderdaad ten voordeele der Vlaamsche taal- en letterkunde genoeg gedaan!
Zoo blijkt het dat de instelling eener Koninklijke Vlaamsche Academie als noodzakelijk zich opdrong; en, daar aan die jeugdige Academie werd opgelegd, in haren werkkring te sluiten al wat de Vlaamsche Letteren aanbelangt, zal het Staatsbestuur hetgeen het tot aanmoediging en ter gunste der Vlaamsche Letteren voorneemt te doen, natuurlijk doen door de Vlaamsche Academie. Deze is in haar vak het eerste lichaam des lands. Na
de verslagen der classe des lettres is het ons een plicht zulks boven alle betwijfeling vast te stellen.
Het kan overigens de Académie royale de Belgique niet krenken, dat eene allergewichtigste en zeer omvangrijke zaak, welke zij niet naar vereischte schijnt te kunnen behartigen en welke niet noodwendig tot haren werkkring behoort, toevertrouwd worde aan de zorg en de werkzaamheid eener bijzondere inrichting, opzettelijk tot waarneming dier zaak in het leven geroepen.
Na het volledig verslag van den heer Coopman hoeft mijne nota niet breedvoeriger te zijn.
- voetnoot(1)
- ‘Ce démembrement, à notre avis, est une faute, car il affaiblit l'unité nationale dans son expression littéraire et laisse croire à l'étranger qu'il n'y a rien de commun entre les deux langues et les deux races du pays.’
Tiberghien.
(Bulletin de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 61e année, 3e série, tome 21, no 5, p. 610, Bruxelles 1891.)
- voetnoot(1)
- Zie De Eendracht, veertiendaagsch tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen, 1o jaar, Zondag 20 December 1846, nr 15.
- voetnoot(2)
- Zie Eendracht, zeventiende jaargang, 5 April 1863, nr 20, blz. 78-79.
- voetnoot(1)
- Zie Eendracht, 17e jaar, 3 Mei 1863, nr 22, bladz. 87.
- voetnoot(1)
- Zie Eendracht, 2e jaar, 30 Januari 1848, nr 18, blz. 69.
- voetnoot(1)
- In zitting van 4n October 1847.
- voetnoot(2)
- Bulletin, 1851, 2e partie, p. 509.
- voetnoot(1)
- Zie ‘Annuaire de l'Académie Royale de Belgique’ voor 1891, bladz. 157 en 158. - Wij onthouden ons, eenige aanmerkingen te maken op dit Fransch.
- voetnoot(1)
- De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft zulke gunst niet genoten; zij moet hare prijzen betalen uit hare geringe middelen.