Redevoering van den heer P. Alberdingk Thijm, ten sterfhuize van den eerw. heer L.-W. Schuermans den 2en September 1891.
Het zij mij gegund een woord van hulde en afscheid uit te spreken bij het graf van den verdienstelijken overleden vriend.
Een aantal maatschappijen, en laatstelijk de Koninklijke Vlaamsche Academie, nam hem op in haren schoot, om hulde te brengen aan al hetgeen de betreurde overledene op het gebied der taalkunde heeft verricht.
Van de eene zijde een echt volkslievend priester, van den anderen kant een taalkundige, reikten deze twee hoedanigheden elkander de hand om zijn leven recht vruchtbaar te maken.
Ook het handhaven der taalvormen is een soort van priesterschap.
De taal, uit God, is de cristalisatie der menschelijke gedachte.
Wie tot het volk wil spreken, moet diens klanken doen hooren.
Daarom beoefende de overledene de lokale, huiselijke taalvormen of idiotismen, en was eigenlijk in België de grondlegger dezer studie, door hem reeds sedert 40-50 jaren gepleegd.
Op zijn voorbeeld zijn tal van lokale woordverzamelingen ontstaan, waaruit de geest van een volksgewest zoo recht duidelijk spreekt.