Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891
(1891)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Biographische Sprokkelingen door den heer Jan Broeckaert.In de laatste zitting der Commissie van Geschiedenis en Bibliographie deelde ons achtbaar medelid de heer Génard een aantal bijzonderheden mede, getrokken uit de stadsrekeningen van Antwerpen en betreffende de hulpgelden, waarmede verscheidene Vlaamsche schrijvers der XVIe en XVIIe eeuw door de schepenen der Scheldestad begiftigd werden. Deze mededeeling, hoofdzakelijk gedaan met het oog op de aanstaande uitgave van de Biographie der Zuidnederlandsche schrijvers, werd door alwie in de geschiedenis onzer letterkunde belang stelt, met genoegen onthaald. Zij levert het bewijs op dat het Antwerpsche magistraat de studie der vaderlandsche letteren wist te begunstigen en aan te moedigen, en onder dit opzicht mochten vele onzer hedendaagsche gemeentebesturen, die in de meening verkeeren dat zij slechts de stoffelijke belangen hunner onderhoorigen hebben te behertigen, er eene les aan nemen. Gevolg gevende aan den wensch, bij gemelde mededeeling gedaan door den bestendigen Secretaris der Academie, dat dergelijke opzoekingen in het archief onzer andere Vlaamsche steden zouden ondernomen worden, hebben wij ons de moeite gegeven de rekeningen der stad Dendermonde uit te pluizen, | |
[pagina 130]
| |
en, alhoewel onze oogst niet zoo rijk is als die des heeren Génard, zijn wij er in gelukt op onze beurt eenige aanteekeningen te verzamelen, welke wij de eer hebben der Koninklijke Vlaamsche Academie aan te bieden. De aanmoediging der letteroefenaren begon te Dendermonde, gelijk in de andere Vlaamsche steden, met het ondersteunen der rederijkers. Deze waren er in drie gilden vereenigd, met name de Leeuwerckenaers, onder zinspreuk: Spero lucem; de Rosiers, voor leuze voerende Deught ist motyf, en de St.-Rochusgezellen of Distelieren. Zij bestonden reeds in de XVe eeuw en werden door de wethouders even mild als elders ondersteund en beschermd. Het volgende uittreksel der rekening van 1581-1582 moge, onder meer andere, daarvan ten bewijze strekken: ‘Betaelt deken ende ghezworenen vande rethorycke camere vander leeuwercke in consideratie van den wyn die zy jaerlicx vander stede plegen tontfangen, ooc tot hulpe vanden oncost by hemlieden gesupporteert int uytgeven van heurlieder prysen tot verweckinge vander conste van rethorica. iii L. gr.’ Een der meest geliefkoosde tooneelspelen van de Roziers was de Verwoesting van Hierusalem, van welk stuk, het eerst door hen opgevoerd in 1477, drie eeuwen later bij de weduwe Jan-Jacob Ducaju, boekdrukster te Dendermonde, eene omgewerkte uitgave verscheen, onder den titel: De Verwoesting van Jerusalem (door Christus voor- | |
[pagina 131]
| |
zeyd) onder den bloeddorstigen tyran Nero, Vespasianus en Titus, Keyzers van Roomen. Voor iedere vertooning van dit stuk, gelijk voor de meeste andere, waaronder de Legende van Ste Dorothea (1551), de Crusinghe van Onsen Zalichmaker (1600), de Arcke des Verbonts, St. Jans-Onthoofding (1603), Ons Liefs Heeren Hemelvaert (1632) enz., ontvingen de Dendermondsche rederijkers eene milde toelage uit de stadskas, welke slechts gesloten bleef in de eerste helft der verledene eeuw, toen de drukkende lasten van allen aard, waarmede de stad, ten gevolge van den oorlog, getroffen was, het bestuur noodzaakte alle geldelijke hulp aan de gilden af te schaffen. De zedelijke ondersteuning van het magistraat bleef onzen gezellen evenwel niet onthouden. Dit blijkt namelijk uit de opdracht aan de gemeentelijke wethouders van een groot getal tooneelspelen der XVIIIe eeuw, gelijkmede uit de omstandigheid dat baljuw, burgemeester en schepenen, niet zelden ook de geestelijkheid, er eene eer in stelden de vertooningen door hunne tegenwoordigheid op te luisteren. Dit gezegd, laten wij hier onze aanteekeningen volgen, bewijzende dat het Dendermondsche magistraat, waar het de begunstiging onzer schrijvers gold, evenmin als dat van Antwerpen en Gent, ten achter bleef. | |
[pagina 132]
| |
I.
| |
II.
| |
[pagina 133]
| |
Lands van Dendermonde werd opgedragen, in deze stad aan het hoofd stond van de Latijnsche school, in welke hoedanigheid hij de hem toevertrouwde jeugd den schat zijner uitgebreide kennissen mededeelde en uitmuntende leerlingen vormde. De stedelijke overheid onthield hem dan ook haren dank en hare geldelijke aanmoediging niet, getuige, onder andere, de volgende uittreksels der rekening van 1608-1609, waarin gezien wordt dat er spraak is van twee tooneelspelen, het eene in het Latijn, het andere in de moedertaal, ter gelegenheid der prijsdeeling opgevoerd: ‘Betaelt aen Mr David van der Linden, recteur van de Hoochschole deser stede, tot het coopen van diverssche boucken om te distribueren aen de studenten, gespeelt hebbende twee comedien, deene int latyn ende dander int Vlaemsch ter kermisse 1607.................... ii £. gr. ‘Betaelt aen denzelven recteur, ten respecte van zeker comedie deur zyne studenten gedaen spelen ende vertooghen den 28 augusty 1607 ende doncosten by hem daertoe gedoocht. Het jaar daarna verscheen van onzen geschiedschrijver-dichter eene ‘oratie op de instructie van de jonckheyt,’ welke hij opdroeg aan den hoogbaljuw en de gemeentelijke wethouders van Dendermonde, die hem deswege met eene som van 8 pond 6 schellingen 8 grooten begiftigden: ‘Betaelt aen Mr David Lindanus, rector van de hoochschole, by myne heeren vande weth hem gepresenteert in recognoissance van zeker oratie by hem uytgegeven ende in druck laten stellen, | |
[pagina 134]
| |
gedediceert aen myn heeren van Rybaucourt, hoochbailliu, ende burgemeester ende schepenen deser stede, op de instructie van de jonckheyt............. viii £. vi s. viii gr.’ Eindelijk ontving hij in 1610 de som van 4 pond 3 schellingen 4 grooten, ‘ten respecte hy de voorleden kermisse dezer stede vereert ende verciert heeft met het spelen van eene comedie, wesende de Destructie van Hierusalem, dezelve ghecomponeert bij een van zijn discipelen, alleenlyc gestudeert hebbende in zyn schole den tyt van vier jaren’. Wie deze zooveel belovende tooneelschrijver was, hebben wij niet kunnen ontdekken. | |
III.
| |
[pagina 135]
| |
IV.
| |
V.
| |
[pagina 136]
| |
‘Betaelt aen heer Anthonius Sanders, canoninck ende scholaster der cathedrale van Jpre, in recompense dat hy aen de stadt heeft geschoncken eenen boeck wesende het ie deel van eene Chorographique historie van Vlaenderen, by hem onlancx int licht gebracht, mitgaders dat hy in het iie deel van eene andere de particuliere beschryvinge van dese stat met haere beelden in coperen platen sal doen snyden.’ x £. gr.’ Deze post komt voor in de stadsrekening van 1641-1642. Na de verschijning van het tweede deel der Flandria illustrata stuurde Sanders een nieuw verzoek tot het magistraat, ten einde over de onkosten, door hem gedoogd in 't opluisteren van zijn boek, te worden schadeloos gesteld. Het schepenencollege willigde zijne vraag andermaal in, als blijkt uit de rekening van 1644-1645, alwaar staat: ‘Betaelt aen heer ende Mr Anthonius Sanders, canoninck ende scholaster tot Jpre, over synen aerbeyt ende swaere oncosten ghedoocht int beschryfven van deser stede en tdoen snyden in coperen plate om gestelt te worden in de Chorographique historie van Vlaenderen, by hem gemaeckt. x £. gr.’ De brieven van onzen geschiedschrijver zijn ongelukkiglijk in het archief niet meer voorhanden. | |
VI.
| |
[pagina 137]
| |
te hebben genomen, sloeg hij het beleg vóór Dendermonde, welke stad, de eenige des geheelen lands, den moed had zich tegen den overweldiger te verzetten, liever dan hem de sleutels harer poorten af te leveren. De Franschen waren tot eenen geduchten aanval gereed, toen de Dendermondenaars, eenen krijgslist verzinnende, hunne sluizen openden, zoodat de wateren van Schelde en Dender weldra onstuimig het vijandlijke kamp overrompelden. Het beleg moest met schande worden opgebroken. Deze gebeurtenis, van welke er in Le siècle de Louis XIV, door Voltaire, noch in de meeste eventijdige kronieken de minste melding is gemaakt, werd bezongen door eenen Vlaamschen dichter van St.-Nicolaas, met name Albrecht-Ignaas d'Hanins, die van 't Dendermondsche magistraat uit dien hoofde de som van 20 schellingen groote ontving. In de stadsrekening van 1667-1670 staat deze uitgaaf volgenderwijze aangeteekend: ‘Betaelt aen Albertus Ignatius d'Anins (sic), ter causen dat hy tot loft deser stede naer het opbrecken van het belegh heeft gemaect seker dicht, per ordonnantie ende quittantie... XX s. gr.’ Genoemde Albrecht-Ignaas d'Hanins overleed te Gent, alwaar hij gehuwd was met eene dochter van den boekdrukker Servaas Manilius, in 1714. Hijschreef een groot getal gelegenheidsverzen, zoowel Vlaamsche als Fransche en Latijnsche, waarvan men de opgave vindt in de Geschiedenis | |
[pagina 138]
| |
der stad St.-Nicolaas, door De Potter en Broeckaert, II, 293-304. Het lof- dicht over het beleg van Dendermonde was ons echter onbekend en hebben wij, tot onze spijt, nergens aangetroffen. Kon er ons iemand een afdruksel van verschaffen, hij zou ons, met het oog op de geschiedenis van gemelde stad, eenen wezenlijken dienst bewijzen. | |
VII.
| |
[pagina 139]
| |
aangedreven. De paters Augustijnen van Dendermonde stonden inderdaad, sedert hunne vestiging in deze stad ten jare 1622, onder de bescherming van het magistraat. Zij onderwezen er de Latijnsche studiën en maakten zich uit dien hoofde ten hoogste verdienstelijk. Tot hiertoe wist men met geene zekerheid waar Joris Salomons geboren werd en nog min waar hij overleed: hij kwam ter wereld te Dendermonde den 13 Mei 1632 en blies den laatsten adem uit te Napels den 5 October 1680. Laatstgemelde inlichting troffen wij aan in eene handschriftelijke naamlijst van de paters Augustijnen als vervolg op de Chronologia Augustiniana van den Gentschen kloosterling Jozef de Smet, schrijver van de Twaef fonteynen der levende waeteren, enz., gedrukt bij Jacob-Jan Ducaju te Dendermonde in 1729Ga naar voetnoot(1). Het is hier de plaats niet om het boek van pater Salomons te beoordeelen; alleen zullen wij zeggen dat de schrijver van zin was een ander geschiedkundig werk over Dendermonde op te stellen, hetwelk evenwel nooit het licht heeft gezien. Ongeminderd het leven der HH. Hilduardus en Christiana, kennen wij van Salomons nog een ander werk, getiteld: Uur-werk des verstandts | |
[pagina 140]
| |
op de seven wee-en van de Alderbedrukste Moeder en Maghet Maria, gedrukt bij Jacob Mesens, voornoemd, in 1667. Noch Foppens noch Paquot schijnen dezen kloosterling als schrijver gekend te hebben. | |
VIII.
|