Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1890
(1890)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Lezingen.
| |
[pagina 243]
| |
‘Eens konings rijkdom is de welvaart zijner volken’Ga naar voetnoot(1)
Schreef Leopold; geen woord zoo hoog en kon vertolken
Zijn koninklijke ziel. In ikzucht neergestort,
Kijkt de eeuw verwonderd op, en schouderschokkend mort
Ze: hinderlaag en list. Lang is ze 't woord vergeten
Dat Christus zei, toen, voor de apostlen neergezeten,
Hij recht stond, 't linnen gordde en naderend verzocht
Of hij aan elk van hen de voeten wasschen mocht,
En sprak: ‘Dat wie gebiedt, gelijk een dienaar worde.’
Dit woord, de grondslag zelf der samenlevingsorde,
Is 't woord van Leopold.
Hij zag zijn landje kleen,
Weleer zoo groot in roem, weleer de rijkste steen
In de eerekrone van Euroop. Zijn schoon verleden,
Waarvoor en Godevaart en Artevelde streden,
Bekoorde zijnen moed, en vaderlijk en stout
Heeft hij, in stilte alleen, de toekomst voorgebouwd
Zijns volks. ‘Ze en is niet dood, de ziel der oude helden,
Ze sluimert maar,’ zoo zegt hij. ‘Eerlang melden
De faamtrompetten weer de glorie van mijn volk.
Was lange rust zijn lot, de hemel zonder wolk,
Ik waak en zie 't gevaar. Ik ga de wijzen wekken,
En, tegen wil en dank, uit hunnen doodslaap trekken
De dwazen; toonen hoe, rondom ons kleine land,
De dammen der bescherming rijzen te allen kant',
Hoe ze alle nijverheid versmachten, en verarmen
Het werk- en vreedzaam volk, dat, smeekende om erbarmen,
| |
[pagina 244]
| |
Steeds aangroeit en verhongert op den engen grond.’
Verdiept in dit gedacht, zoekt hij al zinnend rond...
Zooals de Wijzen uit den Oost, de wonderstralen
Der Bethlehemsche ster vernemend, zonder dralen
Die volgden, zoo verscheen aan koning Leopold,
Ginds, waar de zuiderlucht haar blauwste azuur ontrolt,
De klare Congosterre, en haast, in vroom gelooven,
Trok hij naar 't leidend licht. Het toonde hem van boven
Miljoenen en miljoenen zielen in de schaûw
Gezeten van de dood, en zuchtende in den klauw
Der wreedste dwinglandij; miljoenen arme wilden,
Die smeekend, naar hem toe, hun slavenkluisters tilden;
Een vruchtbaar vasteland, met schatten in den schoot,
Met stroomen breed en lang, waarop de handelsvloot
Zal varen Belgiewaarts, langs nieuwbeschaafde kusten,
Met al de kostbaarheên die nog in 't duister rusten.
Daar is de toekomst, daar! voor handel, nijverheid!
Daar is het toevluchtsoord, de volken voorbereid,
Die, buiten 't kleine land, naar lucht en leven zoeken!
Daar is de grootsche taak, die de armen wacht der kloeken!
Daar is het edel doel, dat aller herten treft,
Ontvlammen, blaken doet, dat aller geest verheft,
Ver boven 't klein gescherm der oude staatsgeschillen,
Waar Belgie's grootheid in vergaat!...
Zulks zien en willen
Was éen voor Leopold; en sedert veertien jaar
Volgt hij het leidend licht der Congosterre klaar,
Door zeeën, klippen, bergen, moeren en woestijnen,
Door nevels, waar de klaarste zonnen in verdwijnen.
| |
[pagina 245]
| |
Hij volgt, met stillen stap, beraden, vast en koel,
Maar altijd, altijd voort, naar 't voorgenomen doel.
- Wat geeft het dat zijn eigen volk, nog koud gebleven,
In 't eerste niet versta zijn stout en edel streven,
En lache, lijk het kind, dat de eerste grepe graan
Ziet werpen in de voor, om duizend op te staan!...
Is hij de wijste niet? en, zit hij hoogst gezeten,
Is 't niet om verst van al de toekomst af te meten?
- Wat geeft het, steekt de nijd zijn kromme nagels uit,
En eischt zijn aandeel in dien nieuwgewonnen buit!...
Is hij niet vaders zoon, om, in den raad der grooten,
Het recht te vorderen en de afgunst weg te stooten?
- Wat geeft het dat zijn werk, aleer 't voltrokken zij,
Verslinde schat op schat!... Is 't niet voor 't volk, dat hij
Met rijkdom is begaafd? - Wat geeft het dat de morgen
Hem aan den arbeid vind', verslonden in de zorgen!...
Is hij niet de eerste werker, hoeft niet de arbeidswet,
Gelijk een eeretaak, door hem in eer gezet?
- Wat geeft het dat 's lands wet, in haat der dwingelanden
Gemaakt, zoo klein een macht in de edelmoedge handen
Des Konings laat!... Zooveel te grooter rijst het werk,
Gesteund op onderzoek en overtuiging.
Sterk,
Omdat hij weet, en wil, en wachten kan, bereidt hij,
Op God betrouwende, de toekomst, en verbeidt hij
Den afgemeten stond, waarop zijn volk, geleerd,
Gericht en opgeleid, ten leste zelt begeert
De rijpe vruchten van het koninklijke zwoegen
Te plukken, en ze smaakt in wondrend zielgenoegen.
Dan zal, tot schande van het arm gemeenebest,
| |
[pagina 246]
| |
Zoo dikwijls uitgebuit, gelijk een wingewest,
De wijsheid stralen van den Koning Congostichter;
Dan zal het dankbaar volk zich sluiten dicht en dichter,
Aan troon en stamhuis, van geslachte tot geslacht.
Hij..., daagt die blijde dag, zoolang voorzien, verwacht,
Hij vraagt, met Godes gunst, geene andere belooning...
Hij werkte voor zijn volk... en daarom was hij koning!
|
|