Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1890
(1890)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBestendige Commissiën.Door den heer Gailliard wordt verslag gelezen over de 's voormiddags gehouden zitting van de bestendige Commissie van Middelnederlandsche Letterkunde en Dialectstudie. Deze Commissie drukt den wensch uit, dat de Academie een afschrift zou laten nemen van een deel der XVe eeuwsche Hollandsche vertaling der kroniek van Froissart, gemaakt door Gerijt Potter van der Loo, en waarvan het Hs. berust in de boekerij der Hoogeschool van Leiden. Jhr. N. de Pauw licht dit ontwerp, door hem eenigszins gewijzigd, als volgt toe: Naar aanleiding van het wedervinden en aankoopen door het Nederlandsch Staatsbestuur in de erfenis van sir Thomas Phillips, te Cheltenham, van een Handschrift inhoudende een groot deel eener mnl. vertaling van Froissart's algemeene kroniek van zijnen tijd, werd de aandacht der beoefenaars onzer oude letterkunde en geschiedenis geroepen op een ander en vollediger Hs. derzelfde vertaling, dat sedert meer dan anderhalve eeuw in de Universiteits-Bibliotheek van Leiden | |
[pagina 10]
| |
berust. Immers, in het Tijdschrift voor Nederl. taalen letterkunde, (1889), VIII, blz. 264-275, beschreef onlangs Dr J.-W. Müller, niet alleen het nieuw aangekochte Hs., nu te Utrecht en bestemd voor den Haag (376 blz., 2 col., elk van 36 regels), dat in sir Phillips boekerij uit die van den boekhandelaar Thorpe was verhuisd, ten jare 1564 in bezit was van ‘Claes van Bronchorst, Canonick te Voirne’ en rond 1430 schijnt afgeschreven, maar ook het Hs. van Leiden (2 deelen, 176 en 263 blz., 2 col., van 47 tot 64 regels), dat, in 1470 voltooid, reeds in 't begin der XVIIIe eeuw in de boekerij der Universiteit aldaar berustte en was beschreven (Catalogus Bib. pub., 1716, blz. 324). De heer Müller leert ons, in de eerste plaats, dat het Utrechtsche-Haagsche Hs. overeenkomt met het 2de deel van het Leidsche, en deelt voornamelijk de belangrijkste inlichtingen mede over den vertaler van het geheele werk in de twee Hss., terwijl hij tamelijk groote brokken van de vertaling laat drukken, tevens om een staal te geven van zijnen stijl en om eene nieuwe proef van mnl. proza te doen kennen. Die mededeelingen zijn van het hoogste gewicht, want, op het spoor van zijne voorgangers in het vakGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 11]
| |
bewijst hij dat de vertaler van het heerlijk gewrocht van onzen grooten, gemoedelijken en prachtigen verteller uit Henegouw der XIVe eeuw geen ander was als de zoon van den roemrijken mnl. dichter van der Minnen loep, Dirk Potter uit Holland. En inderdaad, Gerijt Potter van der Loo, aldus genaamd van een leen, dat hij in 1428 erfde van zijnen vader Dirk Potter, secretaris van den Hertog van Bourgonje en baljuw van den Haag (1408, † 1428), was zelf baljuw van 's Gravenzande, en raad van Hollands hof (1438 tot 1454), en leefde waarschijnlijk nog in 1478. Gelijk zijn vader, zijne gewichtige en ernstige ambtsbezigheden met aangename literarische uitspanningen afwisselende, had hij, gelijk deze ook, gedurende zijne reizen in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk, waar hij te Parijs ten jare 1425 doctor in de Rechten was uitgeroepen, gelegenheid kennis te maken met de lettervruchten in het Fransch opgesteld, waarin zijne meesters de Graven van Holland en Blois eene groote rol speelden, en kon ook wel persoonlijk met den grooten Zuid-Nederlandschen verteller, Jehan Froissart, kanunnik te Chimai, die slechts in 1410 schijnt overleden te zijn, in betrekking geweest zijn. Men begrijpt hoe belangrijk voor ons, Nederlanders, aan wier vaderland beide (oorspronkelijke schrijver en verdienstvolle vertaler) behooren, het verhaal moet wezen van de geschiedenissen van eenen zoo roem- als oproervollen tijd als de Kroniek van | |
[pagina 12]
| |
Vlaanderen (1378-85), geschreven door eenen Waal, die wel is waar niet altijd het Vlaamsche karakter getrouw wedergeeft, maar toch onze taal verstond, misschien sprakGa naar voetnoot(1), en die, in Vlaanderen tijdens de gebeurtenissen gereisd en uit den mond van de heeren en burgers inlichtingen genomen hebbende, de dubbele verdienste van eenen ooggetuige en van eenen tooverachtigen verteller en schilder van daden en toestanden heeft. Welnu, het gelukkig toeval heeft gewild dat de geheele Kroniek van Vlaanderen, waarvan, gelijk men weet, Froissart zoo veel hield dat hij er een afzonderlijk boek van had gemaakt (ons in 3 fransche Hss., te Parijs en Kamerijk, bewaard), geheel en al in beide hooger vermelde mnl. Hss., die slechts de helft der algemeene Kronijk behelzen, te vinden is. Ik heb dus de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor te stellen dit gedeelte van het Leidsche Hs., reeds nu door de welwillendheid van den Boekbewaarder der Universiteitsbibliotheek van Leiden, Dr du Rieu, voor 3 maanden in ons bezit, te laten afschrijven, om het in taal en stijl te bestudeeren en er het geheele verhaal van den zevenjarigen Vlaamschen oorlog der XIVe eeuw van uit te geven, met de noodwendige | |
[pagina 13]
| |
noten uit onze Vlaamsche oorkonden, rekeningen en kronijken, ten einde de onnauwkeurigheden van den Waalschen, eenigszins vreemden oorspronkelijken schrijver, en van den Hollandschen vertaler, te verbeterenGa naar voetnoot(1). De eerste is, om zoo te zeggen, de eenige gelijktijdige geschiedschrijver der Vlaamsche toestanden en gebeurtenissen van ons land in de XIVe eeuw; de tweede, schrijvende nauwelijks eene halve eeuw daarna, in eene taal die dezelfde was als degene welke alsdan in ons Vlaanderen werd gesproken, zal daarbij de onprijsbare verdienste hebben, ons eene proef van mnl. proza van het beginsel der XVe eeuw, waarvan de voortbrengsels in onze letterkunde nog als schaarsch zijn, voor oogen te leggen. Het werk zou in druk voorloopig kunnen | |
[pagina 14]
| |
berekend worden op een 400 tal blz. in 8o, niet inbegrepen de noten en tafels, waarvan de grootte slechts na de kopij zal kunnen worden bepaald.
De Academie neemt de besluitselen der Commissie aan.
In de zitting der Commissie van Geschiedenis en Bibliographie, welke onmiddellijk vóor de vergadering plaats had, werden verschillige belangrijke punten met betrekking tot de uitgave van de Levensschets der in België geboren Nederlandsche schrijvers besproken. De voorloopige lijst van de namen der te vermelden schrijvers wordt bereids door de Leden der Commissie volledigd. | |
Dagorde.De Academie kiest: tot leden der Commissie, gelast met het voorstellen van prijsvragen voor de letterkundige wedstrijden van 1891: de heeren Coopman, de Potter, de Vos, van Droogenbroeck en P. Willems. Tot leden der Commissie van Rekendienst: de heeren de Pauw, Mathot en Obrie. |
|