| |
[Lezingen: door den heer Snieders, namens den aftredenden bestuurder J. de Laet]
Mijne Heeren en Mevrouwen,
De koninklijke Vlaamsche Academie is nu het vierde jaar van haar bestaan ingetreden. Beide mijne hooggeachte voorgangers in het bestuur dezer vaderlandsche instelling hebben u, bij hunne aftreding, gezegd wat er tijdens de twee eerste jaren verricht is. Gij hebt wel willen erkennen dat de Academie, hoe erg ook bij hare geboorte aangevallen en bestreden, met moed en welgelukken aan hare zending heeft beantwoord.
| |
| |
Nu is de tijd van strijd en miskenning voorbij.
Binnen en Buitenland heeft haar aan het werk gezien, en ingezetenen, evenals vreemdelingen, bekennen volmondig dat zij hare nationale zending stipt is trouw gebleven, dat zij een Vlaamsch, letterkundig en wetenschappelijk lichaam is en voorts vreemd blijft aan de twisten der verschillige staatspartijen, die het land verdeelen.
Dit gezond en vol begrip harer roeping, die vaste overtuiging van het nut dat er te stichten is op het zuiver en uitsluitelijk gebied der Vlaamsche taal en letterkunde, heeft dit jaar, evenals de vorige, rijke en rijpe vruchten gedragen.
Weinig letterkunden in Europa kunnen op een grootscher verleden steunen dan de Vlaamsche.
De schatten van onze letterkunde liggen ongelukkig nog voor het meerendeel in de boekerijen begraven en zijn, niet alleen voor het volk, maar zelfs voor vele letteroefenaars, tot nu toe, onbekend gebleven. Sedert jaren echter heeft de Middelnederlandsche taal het voorwerp uitgemaakt der studie van begaafde en bekwame mannen, die reeds vele meesterstukken hebben ontdekt, bestudeerd en uitgegeven en dat wel niet alleen in Zuid- en Noord-Nederland, maar ook in Duitschland en Engeland.
De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft onder andere voor bijzondere taak gekregen die studie voort te zetten en, zoo spoedig mogelijk, algemeen te maken.
| |
| |
Gij weet reeds, Mijne Heeren en Mevrouwen, wat er de vorige jaren, met het oog op die taak is geleverd. Van Maerlant's gedicht over Dit is die Istory van Troyen, een echt meesterstuk van den ‘vader der Vlaamsche dichters al te gader,’ dat door den heer Gailliard in Duitschland in de boekerij van den heer Baron van Loë werd afgeschreven, is dit jaar het eerste deel verschenen, onder de zorgen van den heer Gailliard en van jonkheer Napoleon de Pauw, advocaat-generaal bij het Beroepshof van Gent en mijnen onmiddellijken voorganger in het Bestuur.
Nog is verschenen: Van de vij Vroeden van binnen Rome, dat wij verschuldigd zijn aan de opzoekingen en de zorg van ons geacht medelid den heer Stallaert. Verder liggen voor de pers gereed: het tweede en derde deel van Dit is die Istory van Troyen en eene verhandeling over middelnederlandsche taalkunde, aan welke dit jaar de Academische jury den lauwer in de prijskampen heeft toegekend. Ook eene studie over fragmenten van het gedicht Madelghijs' kintsheit, bezorgd door jonkheer N. de Pauw.
Maar, houdt zich de Academie met voorliefde bezig met het ontdekken, bestudeeren, afschrijven en uitgeven van meesterstukken, die tot ons letterkundig verleden behooren, dan is het er nochtans verre van af, dat zij de belangen van den tegenwoordigen tijd zou uit het oog verliezen.
Zoo vestigt zij hare zorgvolle aandacht op de
| |
| |
studie der dialecten, die, veeltijds te recht, als eene welgevulde voorraadkamer beschouwd worden voor de algemeene levende Nederlandsche taal. Dit jaar heeft zij een merkwaardig werk laten verschijnen over Het Roermondsch dialect, gelijk zij verleden jaar eene prijsvraag heeft bekroond over de bastaardwoorden.
Van eenen anderen kant, ofschoon zij aan den eigentlijken strijd der staatspartijen vreemd is en vreemd wil blijven, kan zij niet vergeten dat zij deel maakt van de Vlaamsche beweging en ook niet onverschillig kan zijn aan eenen kamp, waaraan zij grootendeels haar bestaan te danken heeft. Daarom heeft zij de prijsvraag uitgeschreven voor het opmaken van eene verhandeling over de Belgische taalwetten, en het werk bekroond, dat haar daarover door den heer advocaat Prayon-van Zuylen werd ingezonden.
Dit werk, alhoewel, zooals wij daareven zegden, het in den prijskamp de kroon heeft weggedragen en verdiend, wijkt soms wel hier en daar af van de strenge onzijdigheid tusschen de staatspartijen, welke de Academie zich tot eene wet heeft gemaakt. Echter is het geen pleidooi vóór of tegen eene partij en draagt elke bladzijde de getuigenis dat schrijver ervan zich niet door politieke strekking van het echte Vlaamsche spoor heeft laten afleiden.
Deze uitgaven op zoo verschillig een letterkundig gebied hebben de gewone uitgiften der Academie noch verhinderd noch zelfs vertraagd.
| |
| |
Het Jaarboek, de Verslagen en Mededeelingen zijn op tijds verschenen.
Ook de boekerij der Academie groeit van dag tot dag aan. Het Staatsbestuur, de geleerde genootschappen van binnen- en buitenland, de leden van ons jeugdig lichaam wedijveren om zoo te zeggen in het verrijken van onzen boekenschat, en waar het pas geeft, laten wij geene gelegenheid ontsnappen om, bij aankoop van belangvolle werken, onze verzameling te verrijken.
Eene der ruime bovenkamers van het voormalig Dammansteen, nu tot zetel der Academie aangewezen, is tot bibliotheek ingericht en zal, alles laat het ten minste voorzien, binnen korten tijd ontoereikend zijn, te meer, daar zij ook moet dienen als zetel der bestendige Commissiën, waarin zich dit jaar de Academie, tot meerder gemak en regelmatigheid harer werkzaamheden, heeft verdeeld.
Het is mij een waar genoegen, en gij zult met belangstelling vernemen, dat de Academie onder mijn bestuur zich het prachtig borstbeeld heeft kunnen verschaffen van wijlen kanunnik David, geboetseerd door den beeldhouwer Leopold de Vriendt, van Borgerhout, die het voor het Davidsfonds van Lier in marmer moet uitvoeren.
Het is algemeen geweten dat de geleerde en hoogbegaafde Kanunnik de meeste jaren van zijn leven en de beste krachten van zijnen geest en van zijne wetenschap aan den vooruitgang van
| |
| |
de Vlaamsche zaak gewijd heeft, en dat hij, met vader Willems, sedert 1848 geene gelegenheid heeft laten ontsnappen om het Staatsbestuur te bewegen tot het instellen eener Vlaamsche Academie, waarvan hij zeker een der eerste bestuurders zou geworden zijn, indien dit vaderlandsch lichaam eenige jaren vroeger was tot stand gekomen.
Ook in den loop van het, nu zijn einde naderende jaar is, bij Koninklijk besluit, aan de Vlaamsche Academie de taak toevertrouwd den heere Minister, in dubbel getal, de candidaten aan te duiden, waaruit de jury voor den vijfjaarlijkschen prijskamp der Vlaamsche letterkunde moet genoemd worden, gelijk haar het jaar te voren was gevraagd de candidaten te kiezen, uit welke het Staatsbestuur de jury zou samenstellen voor den driejaarlijkschen prijskamp der Vlaamsche tooneelletterkunde.
Uit alles wat voorgaat, Mijne Heeren en Mevrouwen, zult gij met ons besluiten dat de Academie gerechtigd is zich geluk te wenschen met den uitslag van het afgeloopen bestuurjaar. Ook zou ze dit met een onvermengd genoegen doen, ware het niet dat zij ook dit jaar erg beproefd was geworden door het afsterven van twee harer beste medeleden, en wel het werkend lid, den heer notaris Stroobant, een der vurigste, oudste en machtigste strijders voor de Vlaamsche zaak, die meer dan wie ook heeft bijgedragen tot den groei en bloei van het Vlaamsch tooneel in Brussel en die,
| |
| |
als het ware met immer verjongde kracht en met nooit vermoeiden ijver, den strijd voortzette voor het herwinnen van de heilige rechten onzes Vlaamschen volks.
Het ander medelid, dat ons is ontvallen, was de vermaarde Noord-Nederlandschen schrijver J.-A. Alberdingk Thijm, buitenlandsch eerelid, wiens talenten hier te lande zoowel als in Noord-Nederland gekend en vereerd worden.
En nu, Mijne Heeren en Mevrouwen, geef ik, met het volste vertrouwen, in de handen van den geachten heer Emmanuël Hiel, het bestuur over, waartoe het vertrouwen der Koninklijke Vlaamsche Academie hem voor het jaar 1890 heeft geroepen.
De heer Hiel leest het volgende dichtstuk:
|
|