Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1889
(1889)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
Openbare Zitting van 20 December 1889Aan het bureel nemen plaats de heeren E. Hiel, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris, benevens de heer Sniedèrs, ter vervanging van den heer J. de Laet, bestuurder, die wegens ongesteldheid belet is. Zijn aanwezig de heeren H. Claeys, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, werkende leden. De zitting wordt bijgewoond door de heeren R. de Kerchove, gouverneur van Oost-Vlaanderen; de Reu, Libbrecht, Limpens en Mussely, leden der Bestendige Afvaardiging van den Provincialen Raad; J. Lammens, senator, baron A. de Maere-Limnander, voorzitter der maatschappij de Taal is gansch het Volk en een groot getal beoefenaren en voorstanders der Nederlandsche letteren.
Te 2 1/2 uren verklaart de heer Hiel de zitting geopend. Hij verleent het woord aan den bestendigen secretaris, die de vergadering het telegram mededeelt van Z.M. den Koning, in antwoord op den heildronk, hem den avond te voren op het banket der Academie toegestuurd. | |
[pagina 360]
| |
Ziehier het antwoord, overgeseind door eenen van 's Konings adjudanten:
‘De Koning, zeer gevoelig aan den heildronk, welken uw telegram van gisteren geseind heeft, gelast mij de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie oprecht te bedanken om op de gezondheid Zijner Majesteit en der Koninklijke familie gedronken te hebben.’
Verder deelt de bestendige secretaris mede dat de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en openbaar Onderwijs, bij brief, zijn spijt heeft uitgedrukt, de openbare zitting der Academie niet te kunnen bijwonen, daar zijne aanwezigheid vereischt wordt in de Kamer der Volksvertegenwoordigers voor de beraadslaging over het wetsontwerp op het hooger onderwijs. De heer Snieders het woord hebbende bekomen, drukt zich volgender wijze uit:
De geachte Bestuurder voor het jaar 1889, die de plechtige zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie niet kan bijwonen, heeft mij de vereerende taak opgedragen U, Mijne Heeren, zijne laatste woorden als bestuurder over te brengen. Het zou voor U allen een verblijdend oogenblik zijn geweest, den grijzen kamper voor onze Vlaamsche beweging, hier te zien optreden - een der weinigen die nog over zijn van de kloeke | |
[pagina 361]
| |
schaar, welke kort na 1830 luidop van vrijheid en recht durfden spreken: dus Mijne Heeren, tijdgenoot van Willems en David, Conscience en Van Ryswyck, Snellaert en Van Duyse. Jammer, eene ongesteldheid houdt hem aan zijnen stoel gekluisterd; doch laat mij bij U geen rimpel van onrust doen ontstaan: onze achtbare bestuurder is nog kloek van hoofd en wij mogen van hem zeggen wat Vondel zegde toen hij het hoofd van den geleerden Vossius zag: Wel mogen de hooge jaren ‘het Vossen-hooft besneeuwen’ maar nog is het helder en frisch en het heeft nog ‘heugenis van vijftig eeuwen’. Ik breng u zijnen Vlaamschen broedergroet en de verzekering van zijne onwankelbare verkleefdheid aan U allen. En nu, Mijnheeren, duld dat ik hier, zooals hij het zelf verlangde, een oogenblik zijne plaats innneme. |
|