Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1889
(1889)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDerde vraag.
| |
[pagina 307]
| |
waarden: taal en stijl, ofschoon op zekere plaatsen zeer opgeschroefd, zijn wel is waar niet zonder eenige verdienste; maar het beeld is slecht geteekend: belangrijke bijzonderheden ontbreken en de weinige mededeelingen worden aanhoudend herhaald en eindeloos uitgerekt. Om enkel het bewijs te leveren dat J.-F. Willems een goede Vlaming was en de Vlaamsche beweging stichtte, waren, mijns inziens, geen veertigtal bladzijden noodig. Schrijver geeft niet eens eene anecdoot welke Willems leert kennen, den man typeert en tevens eene wenschelijke afwisseling aanbiedt. Van korte en wel gekozene aanhalingen uit de schriften van den geleerden uitgever van het Belgisch Museum is er geene spraak. En, wat wordt vernomen aangaande Willems' strekkingen, zijn doelwit? - Niets dan versletene algemeenheden, welke alleen ietwat zouden kunnen opgefrischt worden door eene eigenaardige zeggingskracht of eene uitnemende sierlijkheid van taal.
Het stuk nr 2 - kenspreuk:
o Moederspraek, du bist mij waerd
En lief als geest en goed,
Dij hang ik aen met trouwen aerd,
Met zuiver jonglingsbloed, -
is, in het opzicht der algemeenheden, weinig beter, en, wat den vorm betreft, veel slechter dan nr 1. Het is eene onvolledige, onnauwkeurige, kroniek- | |
[pagina 308]
| |
achtige levensbeschrijving, volstrekt geene lofrede, besloten door eenen bombastischen oproep aan Vlaanderen. Daarbij acht ik de strafrede tegen J.-F. Willems, omdat deze het waagde, in zijne ‘Verhandeling over de Nederduitsche Tael- en Letterkunde opzichtelijk de Zuidelijke provinciën der Nederlanden’, het verval onzer letteren onder het Spaansch bewind aan de (kerkelijke) censuur of boekenkeuring te wijten, zeer misplaatst en zeer onverdiend. ‘Hij (Willems) - zegt schrijver, blzd. 10 - hadde onzen goeden godsdienst moeten doen opwegen tegen onze letterkunde’... ‘Hij hadde moeten aantoonen hoe deze boekenkeuring gansch in overeenstemming is met de toen heerschende begrippen van wettige Macht en van recht.’ Ik zal eenvoudig den schrijver verzoeken, al ware het maar het antwoord van vader Willems ‘Aen den heer J.-B. BuelensGa naar voetnoot(1), priester te Mechelen (Antwerpen, den 28 December 1820)’ met aandacht en zonder eenige vooringenomenheid te willen herlezen en nader overwegen. Ik acht het evenzeer onnoodig den steller van het stuk te recht te wijzen op zekere, wat al te verregaande, onnauwkeurigheden welke hij | |
[pagina 309]
| |
zich veroorlooft omtrent de oorzaken der omwenteling van 1830. Volgens hem, wenschten de Belgische liberalen van dien tijd de vereeniging van ons vaderland met Frankrijk, terwijl al de katholieken de hechtste steunpilaren waren van onze onafhankelijkheid. Dat is alles behalve vleiend voor de doctrinaire bewerkers der liberale en katholieke Unie van 1830, voor mannen als Paul Devaux, Chs Lehon, J.-C. Lebeau, S. Van de Weyer - geen Vlaamschgezinde, o neen! maar toch een beslist tegenstander onzer inlijving bij Frankrijk - mannen die door de Geschiedenis erkend worden als behoorende tot de ware grondleggers van het nieuwe zelfstandig koninkrijk. Ten slotte zij gezegd dat taal en stijl van nr 2 beneden alle critiek zijn: het krielt er van taalfouten.
Met het oog op de taal is nr 3 - kenspreuk: Fiat Lux! - beduidend beter. Maar de steller ervan heeft eigenlijk niet veel anders geleverd dan eene eindelooze reeks aanhalingen uit allerhande schrijvers, die een al te aanzienlijk deel - ongeveer 37 bladz. op 84 - van zijne lofrede innemen. Die aanhalingen - waarvan de inhoud algemeen bekend is - worden aaneengeregen door commentaria, die in het geheel niet voldoende zijn om ons het beeld van J.-F. Willems in het ware licht voor den geest te tooveren. Schrijver heeft, | |
[pagina 310]
| |
mijns inziens, in Willems den letterkundige en den taalkenner te uitsluitend beschouwd: hij laat den Vlaamschen strijder te veel in de schaduw. Daarbij missen wij eene behoorlijke beschrijving van de tijdsomstandigheden, inzonderheid voor 1830. Ook deze schrijver heeft met de waarheid der feiten wat al te gemakkelijk omgesprongen. Zoo b.v. vergelijkt hij Willems met O'Connell, eene vergelijking, die in hoegenaamd niets te wettigen is. Het streven van Willems heeft met dat van O'Connell niets gemeens en persoonlijk zijn de vader der Vlaamsche Beweging en de groote Iersche volksleider als tegenvoeters te beschouwen. Willems was een geleerde; zijn wapen was de snedige pen, niet het vlammend woord. Hij streed van uit zijne werkkamer voor eene goede zaak. Wat een verschil met O'Connell! die slechts een boek schreef, het geschiedkundig werk ‘Historical memoir of Ireland and the Irisch, native and Saxon (1843)’, volstrekt geen geleerde was, maar als volksredenaar millioenen medesleepte. Overigens, het streven van den stichter der ‘Great catholic Association’ gold geene taalbeweging: hij wilde eerst de vrijheid der R. Katholieken veroveren en vervolgens de feitelijke ‘onafhankelijkheid van Ierland door het herroepen der Unie met Engeland’ vestigen. In den grond gelijkt zulk een streven veel meer op dat der Belgische Unionisten in de jaren 1828-1830 dan op dat van J.-F. Willems. | |
[pagina 311]
| |
Met spijt moet ik besluiten tot het niettoekennen van den uitgeloofden prijs. | |
Verslag van den heer Claeys, tweeden verslaggever.Ik verklaar, met de conclusien van mijn geachten collega, den heer Coopman, in te stemmen. Als kantteekening bij zijn critisch opstel voeg ik enkele woorden: Nr 1, jong en onervaren, kan tot een schrijver en redenaar van hooge verdienste opwassen. Zijne lofrede nu is niet opgevat naar den zin, door de Academie aangewezen en bepaald. Hij levert een stuk ter uitgalming. Nr 2 zondigt tegen alles wat de spelkunst te eerbiedigen pleegt, tegen spraakleer, tegen woordvormen. Het blijkt herhaaldelijk dat het juist begrip van wat de eerste naamval is, bij hem ontbreekt. Hij vermoedt niet dat de stijl uit verscheidenheid verdienste kan erlangen. Zijne vorming bleef, wellicht door overhaasting, zeer gebrekkig. Nr 3 heeft blijkbaar meer de pen over het papier gedreven. Vlug en levendig, ongedwongen en zwierig spoeden de volzinnen elkander na, soms wat onbesuisd en lastig om achterhalen. Hier is groote mangel aan kalmte, aan bedaardheid. De plichtmatige geestdrift, eerder ontstaan uit het bewustzijn dat men eene gewichtige taak aanvangt, | |
[pagina 312]
| |
dan uit de nadere beschouwing van het te behandelen voorwerp, is bij Nr 3 (hoewel daar ook zijne mededingers zich aan bezondigen), ten hoogsten graad geklommen. Die geestdrift is niet gerechtvaardigd door het zakelijke gedeelte der Lofrede, door de aangehaalde feiten; zoo kan ze ook door den lezer niet worden gedeeld: bij bevestiging wèl, bij lyrische uitroepen en uitroepingsteekens, maar niet zoo zeer door levendig geschetste werking, meegerekend toestand en uitkomst, staat Willems daar als ‘Vader der Vlaamsche beweging.’ De heer Coopman gewaagt van den overstelpenden toevloed der citaten. Het is billijk aan te stippen dat de schrijver tegen die beschuldiging in eene nota zich verweert; ‘wij hebben, zegt hij, die menigvuldige aanhalingen in onzen tekst opgenomen, maar men dient te weten dat zij bestemd zijn om, in druk, onder aan elke bladzijde, bij nota's, of, gezamenlijk, achteraan gezet worden.’ De plaats zelve, die aan deze verdediging wordt in het handschrift besteed, doet echter blijken dat zij eerst bij herlezing is noodig bevonden geworden, niet werd meegerekend bij 't schrijven: uit den eigenlijken tekst kunnen die citaten niet verzonden worden: zij zijn er totaal de grondslag van. Tegen de vergelijking met o'Connell zouden wij, wegens het verschil van het voertuig der gedachte of van het nagestreefde oogwit en voorwerp, geen bezwaar inbrengen, zoo beide mannen, onder opzicht van werkkracht en resultaat, in volks- en wereldge- | |
[pagina 313]
| |
schiedenis, ooit konden op eene lijn gesteld worden. Die onbedachte vergelijking zou volstaan om, wat wij hooger zegden over gebrek aan kalmte en overleg, en, plichtmatige geestdrift, te wettigen. | |
Verslag van den heer Am. de Vos, derden verslaggever.Gaarne zou ik, in eene lofrede, eenige eenzijdigheid, overdrevenheid, eenige zwakheid, leemte of dwaling zelfs der gedachte, - zooals ik er aanteekende, - willen verschoonen; en den prijs toekennen, met welgemeenden lof aan den ijver, de kennis, de moeite en, ja, den hartstocht, waarvan de drie, onzer keuring voorgelegde, handschriften blijk geven. Maar, om eenen academischen lauwer te behalen, met eene proeve van schrijverskunst, zal toch het hoofdvereischte wel wezen, dat er persoonlijke eigenaardigheid zitte, dat er stijl zij in de mededingende schriften; dat althans de taal er niet in verzuimd worde, maar door hare weelde of dan toch minstens door hare zuiverheid uitmunte. Welnu, aan die eerste, noodzakelijke voorwaarde zijn, mijns erachtens, de medekampers, alle drie, te kort gebleven. De schoonste hulde, het beste bewijs van eerbied aan Willems' nagedachtenis, ware geweest hem een gedenkstuk te beitelen uit het marmer | |
[pagina 314]
| |
van eene spraak, welke den grooten man zoo dierbaar en kostbaar was. Verwarring, eentonigheid en opgeblazenheid moesten daarvoor dan dikwijls voor afgewisselden, voor helderen klankrijkdom; langdradigheid, voor kernige keurigheid plaats maken. Om geene spelfouten en verkeerde woordvoegingen aan te halen, ziehier, tot staaltjes, onder meer uitgekipt en aangestipt, enkele onbeholpen, ongepaste zinnen, die zeker wel bij niemand genade zullen vinden. Ik geef niet immer letterlijk de zinsnee, maar zeer stipt altoos den zin weer: - Een toestand nemen tot maatstaf, - eene gansche rij, klein in getal, - het verzoekschrift bleef zonder den verwenschten uitslag, - de grondslagen van eene weergeboorte leggen, - door de voorzienigheid nog niet besloten, de tijd, die zijn zalvende hand op de diepste wonden strijkt; - door hunne onvaderlandsche handelwijs de deur onzer gewesten voor den vreemdeling helpen openzetten, - de macht in handen hebben, om logen, laster enz., als middelen tot welgelukken, ter hand te nemen, - door den drop bij drop voortwoekerenden kanker der geestesontzenuwing was het verstandelijk peil gedaald, - beelden afmalen, om tot les te dienen en tot band. - Hopeloos, doch fier en met de hoop der heilige overtuiging, het kwijnende geraamte van 't Vlaamsche volk, - een sprankel uit de ziel van vader Willems in den boezem der zonen, als balsem, en daarna als onkwetsbaar | |
[pagina 315]
| |
harnas, Van Rijswijcks volksmuze, die polsslag van het nationaal volksgevoelen, - de taal, sterkere borstweer dan vuurmonden. Ik stem dus tegen het bekronen van elk der drie ingezonden stukken, meer om de gebrekkigheid van den vorm dan om de onvolmaaktheid van den inhoud. |
|