Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1888
(1888)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Zitting van 24 December 1888.Aanwezig de heeren Jhr. Nap. de Pauw, bestuurder; Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H. Claeys, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, E. Hiel, L. Roersch, A. Snieders, F. van der Haeghen, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, werkende leden; de heer K. de Flou, briefwisselend lid. Afwezig met kennisgeving, de heeren J. de Laet, onderbestuurder, en E. Stroobant, werkende leden; Bols en Schuermans, briefwisselende leden. | |
Aangeboden boeken.Vanwege het Staatsbestuur: Bloemlezing uit Prudens van Duyse's Gedichten, tijdens zijn leven verschenen. Roeselare, 1888. Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, Tome XLI. Brussel, 1888.
Van den heer H. Claeys, werkend lid: Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden (Overdruk uit het Belfort) 1888. | |
[pagina 294]
| |
Van den heer A. de Vos, werkend lid: Keerzijde van Van Beers' ‘Rijzende Blaren’. Lokeren, 1888.
Van den heer J. Bols, briefwisselend lid: Eenige Regeltjes. Handboeksken waar de Vlaamsche studenten hunne moedertaal behoorlijk in leeren schrijven en uitspreken, door J. Bols en J. de Ruysscher. Lier, 1888. Nederduitsche Bloemlezing. Dicht- en prozastukken verzameld en voorzien met aanteekeningen, eene schets van de geschiedenis onzer letterkunde, enz., door J. Bols en J. Muyldermans. Tweede deel, tweede afdeeling. Mechelen, 1888.
Van het bestuur der stad Aalst: Inventaris van de oude archieven der stad Aelst, uitgegeven onder de bescherming van het stadsbestuur. Aalst, 1888.
Van den heer Johan Winkler, buitenlandsch eerelid: Opmerkingen bij het doorbladeren van de Beneficiaalboeken van Friesland. Haarlem, 1888, in-16o.
Van den heer Dr. Is. Bauwens: Iwein van Aalst. Melodrama in drie bedrijven. Leuven, K. Peeters, 1888, 8o. | |
[pagina 295]
| |
Kiezingen.De Academie, in geheime zitting vergaderd, gaat over tot de kiezingen ter vervulling van vier openstaande plaatsen. Worden gekozen: tot werkend lid, de heer Edward van Even, archivaris der stad Leuven; tot briefwisselende leden, de heeren: Désiré Claes, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum van Namen; A. Janssens, letterkundige te St.-Nicolaas. tot buitenlandsch eerelid: de heer J. Scherpenseel, letterkundige, algemeen consul der Zuid-Afrikaansche republiek, te Brussel. | |
Wedstrijden.Met eenparige stemmen sluit de Academie zich aan bij de besluitselen van de keurraden, in de vorige zitting bekend gemaakt. Derhalve wordt slechts éen van de uitgeloofde prijzen toegekend, namelijk aan de verhandeling over de Taalwetten. Na opening van het briefje, bij het handschrift gevoegd, blijkt schrijver er van te zijn Mr. A. Prayonvan Zuylen, briefwisselend lid. De Academie beslist dat het werk zal uitgegeven worden, onder voorbehoud dat de schrijver rekening houde van de opmerkingen der beoordeelaars; in geval hij dit niet mocht geradig vinden, zullen de verslagen der keurders vóor het werk gedrukt worden. | |
[pagina 296]
| |
De heeren N. de Pauw en Micheels maken de vergadering bekend met den inhoud van het opstel, dat zij in de openbare zitting van 27 dezer zullen voordragen. Daarna geeft de heer Bestuurder kennis van eene mededeeling, aan de Academie gedaan door Mr. G. van Hoorebeke, advocaat en oudheidkundige te Gent. De Academie beslist dat die mededeeling in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden. ‘Welk ook’, voegt de heer de Pauw er bij, ‘het gevoel der Academie moge wezen over de besluitselen van den kundigen rechtsgeleerde, zeker is het dat onze Hooge Gerechtshoven heden niet meer in de meening deelen van den Hoogen Raad van Vlaanderen van 1386, samengesteld uit de voornaamste edelen, poorters en priesters van het land. Juist vijf eeuwen later, den 6 Februari 1888, hervormde het Beroepshof van Gent een vonnis van de Rechtbank van Dendermonde, die beslist had dat een Vlaming (juist ook van Lillo, zooals in 1386,) die geen woord Fransch verstond, niet in deze taal, zelfs door eenen Waal, mocht gedagvaard worden. En ik zelf mocht mij in deze zaak niet in verbreking voorzien, zonder persoonlijk blootgesteld te worden aan de naamlooze en hatelijke aanvallen van een rechterlijk blad, welk het “aardig” vond dat men eene loutere rechtsquaestie aan het hooger gerecht onderwierp, daar eene “onmatige beweging en drift” in vond, en zoo ver de onbehoorlijkheid dreef, dat | |
[pagina 297]
| |
het aan 't Verbrekingshof den weg wilde aanwijzen dien het moest inslaan om de zaak onbeslist te latenGa naar voetnoot(1)’. |