Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1888
(1888)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIn Vlaanderen Vlaamsch voor onze Gerechtshoven ten jare 1386,
| |
[pagina 298]
| |
loosd hebben en die niet machtig zijn; maar waarom zich bij een beschaafd volk aanbieden om hem recht te doen wedervaren, als men noch zijne gewoonten noch zijne taal heeft geleerd en kent? En wie dit ten kwade duiden? Hij, die in Engeland, Duitschland of Italië een ambt zou betrachten, ware zeker afgewezen, indien hij zich in het Engelsch, het Duitsch of het Italiaansch niet vlug uitdrukken kon; zoo moet het ook zijn in ons Vlaamsch land. Maar is die wet dan eene zoo stootende nieuwigheid? Is het eene omwenteling op het rechtsgebied der Vlamingen? Hoegenaamd niet. Die wet is de vernieuwing van onze oude gebruiken, de terugkeer tot de vroegere, zoo rechtzinnige handelwijs onzer voorvaderen, die met hunne medeburgers in alles. wat zij verrichtten, de taal des volks wisten te handhaven, om zich van hen te doen verstaan op de eenige duidelijke wijs. Placcaten, ordonnanciën, costumen, rechtsgedingen, alles werd in het Vlaamsch openbaar gemaakt, en al wien het aanging kon weten wat men van hem vergde, wat hij doen en laten mocht, wat hem ten laste gelegd werd, waartoe en waarom hij veroordeeld was. De rechters, in al onze provinciën, waren van onheuglijke tijden alle Vlamingen; wie aan eene rechtbank gehecht was, verstond, sprak en las onze taal; het verhoor der getuigen in alle ‘waerheden’ en de uitspraak der vonnissen geschiedden ook in het Vlaamsch; nimmer werd onze taal verstoken. Zoo was het in gansch Vlaanderen. zoo was het in gansch Hol- | |
[pagina 299]
| |
land, want in het geheele Neder-Germanië of Neder Duitschland, later Nederland gezegd, was het echte Vlaamsch, ook Brabantsch genoemd, maar niet het Hollandsch dat enkel op het Vlaamsch is gegriffeld, de eenige taal der inwoners, taal welke van de vroegste tijden, meer dan andere talen, is beschaafd geweest en tot ons is gekomen in eene bijna onveranderde spelling en schrijfwijs. De Vlamingen hadden goed onder nieuwe beheerschers te moeten buigen, door Fransche graven, Spaansche koningen, Duitsche keizers of nog eens Fransche dwingelanden hun land te zien besturen - zij bleven Vlamingen, aan grond en land verkleefd, hunne oude gewoonten onverbiddelijk nalevende. Men wil dat, na de dood van Karel den Stoute en onder het Spaansch bewind, het Hollandsch in het noorden en het Fransch in het zuiden de Vlaamsche taal veroverde, en dat deze zoo uit de officiëele acten werd verbannen. Hetgeen te zeggen is dat het Vlaamsch alsdan bezweken en verdwenen is als versmacht onder het Hollandsch en het Fransch! Wel is waar wendde men pogingen genoeg aan om onze taal tegen te werken en ons de Fransche te doen aannemen als landtaal, maar, niettegenstaande dat het Fransch evenals andere talen door alle welopgevoede lieden zal aangeleerd worden als noodig in de huidige samenleving, - zal het Vlaamsch nooit in de Vlaamsche gewesten kunnen uitgeroeid worden: het is het oude Dietsch, het oude Teutonisch dat, als een heilig erfdeel. onze stamvaderen ons hebben achter- | |
[pagina 300]
| |
gelaten van geslacht tot geslacht, en dat wij met den diepsten eerbied ongeschonden aan onze nakomelingschap zullen weten over te leveren; men vergete niet dat de moedertaal, dat hooggeschat en onafstaanbare kenmerk aller volkeren, in plaats van voor vreemde talen onder te doen, altijd het hoofd verheft, en dat de onze meer dan ooit zich verdedigt en hardnekkig strijdt, niet alleen om zich aan moord te onttrekken, maar om kloeker en jonger haar leven te bevestigen. De zoogezegde nieuwe wet is niet alleen geene nieuwigheid in onze rechterlijke betrekkingen, zij is zelfs louter een gedeelte onzer vroegere gebruiken, daar zij enkel voor oogwit heeft de taal in de strafpleging. Voorheen was het niet alleen in strafzaken dat het Vlaamsch moest gehandhaafd worden: het was in alle zaken, zoo wel burgerlijke als strafvorderende gedingen, en het was niet aan de rechters overgelaten zich van deze of gene taal te bedienen; stiptelijk was het hun geboden het Vlaamsch in elk gerechtshof te bezigen ten voordeele der landgenooten, en zelfs geenen eisch te laten voordragen dan in die taal, ingevolge de ‘costiume ende usage van der audience’, dit van over vijf eeuwen, ja vroeger zelfs, daar het reeds van over vijf eeuwen gezegd werd dat zulks door de costumen en gebruiken gewild en gehuldigd was. Het is ook stellig dat, kon de eischer zelf geen Vlaamsch, hij toch verplicht was, zoo de verweerder er op aandrong, zijne vordering of klacht in het Vlaamsch in te dienen. Ten bewijze van ons beweren zullen wij hier | |
[pagina 301]
| |
een bescheid mededeelen dat men vinden zal in het Gentsche Staatsarchief, in een register van Acten en sententiën, geteekend J., 1385-1388, fo 39 recto (nieuwe benummering in rooden inkt): ‘Als van dat den grave van ValkenbergheGa naar voetnoot(1) hadde dach ghedaen maken mer vrauwe van Lillo voer de heren van den Rade etc., te desen audiencie ghehouden te Ghent, up zekeren heesch bi hem over ghegheven in gheschriften, partijen comparerende te haren daghen; daer van mer vrauwe van Lillo weghe ghetoecht dat de heesch van den grave voerseit in walsche ware ghescreven ende dat soe gheenen Raet hadde mome in walsch der up te verandwordene; begheerende met eenen rechte, daer hi hare yet heesschen wilde, dat hi haer heesch gave in vlaemsche, also costume ende usage vander audiencie ware, zoe soude hare der up beraden omme andworde gheven, met meer redene der toe toghende. Dit vertrockenGa naar voetnoot(2) wesen den voerseiden grave in walsche. De welke daer jeghen toeghende was dat hi lettel of gheen vlaemsch en conste, versoukende berecht tsine up sinen heesch, die hi over ghegheven hadde met meer redenen der toe toghende ende zeghende. Ghehoort tale ende wedertaleGa naar voetnoot(3), so zegghen de heren mits dat sij dach hebben in daudiencie, dat de grave voerseit make sinen heesch in vlaemsche, up datGa naar voetnoot(4) hi sine zake in daudience vervolghen wille. Ende ontslaen mire | |
[pagina 302]
| |
vrauwe voerseit te verandwordene toter tijt dat hi hare heesch gheift in vlaemsche, up dat hi berecht wille zijn in daudiencie, alsoe voerseit es, omme danne mer vrauwe voerseit der up te verandwordene, ende voert te procedeirne alsoet behoren sal. Ghedaen den xiijsten dach in decembre jnt jaer M. CCC. zesse ende tachentich.’ Zoo was beslist in verhoor en zitting van den Raad van Vlaanderen, gehouden te Gent, in tegenwoordigheid van Jan van den Gruuthuse, ridder, Geeraard van Rasseghem, gouverneur van Rijsel, Jan Maes gezegd Thomaes, abt der Duinen, den deken van Sint-Donaas te Brugge, Jan Vilain, Jan de Visch, gezeid van de Capelle, opperbaljuw van Vlaanderen, Pieter van der Zijpe, ridder, heer van Dentergem, voorzitter van den Raad, Hendrik van Spiere, Screyerhem(?) den ontvanger, Jan de Brune en Zeger van Langmeersch. In een ons toebehoorend handschrift vinden wij van die beslissing melding gemaakt in dezer voege: ‘Den ixsten (lees xiijsten)Ga naar voetnoot(1) in decembre xiije lxxxij quam de grave van Valkenberghe in daudiencie te Ghendt ende betrac mevrauwe van Lilloo, ende gaf zijnen heesch over int walsche; daerup de vrauwe voorseit sustinerende dat hij zijnen heesch int vlaemsche overgheven zoude, mids dat zij gheen walsch (fransch) en coste, hij zegghende dat hij gheen vlaemsch en coste; twas ghewijst dat hij, heesschere, zijnen heesch in vlaemsche gheven zaude, ende de verweerig- | |
[pagina 303]
| |
ghe tot dier tijt delay gheconsenteert om tandwoorden. Nos dicimus quod actor debet sequi forum rei.’ Men ziet het, de schrijver van het door ons bedoelde Hs. (een rechtsgeleerde, die zich Eechoute noemt, voor zinspreuk had perfer et obdura en in het begin der XVIe eeuw leefde), voegt er bij op welken wetregel deze beslissing gestaafd is: nos dicimus quod actor debet sequi forum rei, wij zeggen dat een eischer moet volgen de pleegvormen van het rechtsgebied, voor hetwelk de zaak zich voordoet. Dus was het Vlaamsch wel de regel voor onze gerechtshoven: in onze afgeschrevene acte van 1386 wordt die regel luide uitgeroepen en het aloud gebruik er van bekrachtigd. Waar de eisch van den graaf van Valkenberghe eigenlijk in bestond, is nergens gebleken: de verder geboekte acten maken geen gewag meer van de zaak, zooals zeer dikwijls het geval is. Moesten onze rechters en rechtsgeleerden heden door eene wet verplicht worden burgerlijke zaken in onze taal te pleiten en te beslissen, wat zou er hun te doen staan? Studiën en rechtboeken, alles is Fransch, en in den hedendaagschen toestand ware het diensvolgens aan de meesten onmogelijk zich met waardigheid tot het vonnissen en ter verdediging aan te bieden; en, waren zij eens of morgen in het Vlaamsch tot de rechten opgeleid, dan zouden zij hetzelfde ongemak gevoelen om in de Fransche taal te beslissen en het verdedigen eener zaak of eener beschuldiging met | |
[pagina 304]
| |
goeden uitslag voor te dragen. Het ware dan moeilijk, in ons dubbeltalig land, tot onze overeeuwsche gebruiken terug te komen, en wij achten het eene gewichtige zegepraal voor ons, Vlamingen, dat ons reeds recht wordt gedaan in zaken, waar het dikwijls onze vrijheid, onze eer en onze fortuin kan gelden. |
|