Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1888
(1888)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBestendige Commissie.
| |
[pagina 242]
| |
Speculum Historiale, - Liber septem sapientium Romoe - Liber Rose, in one volume, a most splendid manuscript, upon vellum, containing 642 pages. Saec. XV. In fine preservation. Folio.’ Welnu, het toeval heeft gewild dat het verdwaalde handschrift voor onze letteren niet verloren blijven en weer aan het licht komen zou. Wij hebben het aan de hoogstvereerende bezorgdheid van ons Ministerie van Binnenlandsche Zaken te danken, dat dit alleszins kostbare boek thans in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel berust en ter beschikking der Vlaamsche Academie is gesteld geworden. Zooals de catalogus van den Londenschen boekhandelaar Thorpe het beschreef, is het ja een prachtig handschrift op perkament, juist niet van 642 blz., maar van 332 folio's of 664 blz. in kl. folio, van 2 kolommen elke blz. Het is in perkamenten band en draagt op den rug, door eene moderne hand geschreven: Pa pars Specul. hist. Vincentii Bellovacensis. Liber 7 sapientium Rom., Liber Rosae, Omnia in fland., en, gedrukt op leder: Specul. histor. Lib. 7. sap. Romae, Lib. Rosae; en onderaan de cijfers 9799 en XCVIII. Onder op de eerste blz. leest men: Hieronymi Winghij canei Tor. ex empto. Bruxellae en mars 1614. H.E. | |
I.Het eerste gedicht, de Spiegel historiael, begint met eene groote versierde letter, maar zonder titel, met de volgende verzen: | |
[pagina 243]
| |
Derste boec nemt sijn beghin
Alsoe alse de werelt ginc in;
Hoe Adam was gemaect ende Eve,
Hoe si vergaten de Goeds lieve,
Hoe haer gheslechte van hem quam,
Hoe de deluvie de werelt benam,
Hoe, na de diluvie sciet dat diet,
Ende hoe God die tonghen sciet,
Hoe Abraham ende sine neven
Alle int ghelove bleven,
Ende strect henen tote Josephs doet,
Die in Egyptan was here groet,
Ende hevet .liiij. capitele inne
Vanden ende toten beginne.
en sluit met deze: Ende hier sal enden al dat were
Dat versamende Vincent de clerc
Van Beavais, die predeckare,
Die sere wijs was ende mare.
Hierop volgen bij de Vries, blz. 461, nog 4 verzen, luidende: Hier latic bliven mine tale
Vanden Spiegle Ystoriale,
Nadien dat ict dus belie,
Alse vander eerstere paertie.
Het beslaat de folio's 1 a 255 en eene halve kolom van fo 256. Jacob van Maerlant's Spiegel historiael werd, zooals algemeen bekend is, uitgegeven door Dr M. de Vries en Dr E. Verwijs, te Leiden, bij E.-J. Brill, 1863, in-4o. | |
[pagina 244]
| |
II.Het tweede gedicht, in onzen Codex vervat, van fo 256 tot fo 284 ro, beslaat 113 kolommen, elke van 40 verzen, behalve de eerste, waaruit er 3 verdrongen zijn door de versierde hoofdletter, en de laatste, op welke het gedicht eindigt met 34 verzen. Het geheel houdt 4511 verzen, een onpaar getal, veroorzaakt door het overslaan, op de 2de kolom van fo 269 ro, van het twaalfde vers, rijmende op roet. De titel van het gedicht staat op de laatste halve kolom van fo 256 ro, onder het einde van den Spiegel historiael, en luidt aldus in groote roode letters: Hie beghint dat boec vanden .vij. vroede van binne Rome. Het boek, de historie, of de roman, zoo men wil, van de zeven wijzen van Rome is wereldbekend. Het valt niet in 't bestek van den mij door de Bestendige Commissie opgedragen last, het historiek ervan uiteen te zetten; zulks zal de taak wezen van hem, dien zij goedvinden zal er de uitgave van op te dragen. Het zij voldoende hier te wijzen op deszelfs alouden Oosterschen oorsprong in Indië, en zijnen min of meer gewijzigden vorm en inhoud in het Perzisch, Arabisch, Grieksch, Latijn, Italiaansch en Spaansch, om aan te landen in Frankrijk, en zich, aan de hand 't zij van het Latijn, 't zij van de Fransche taal, in | |
[pagina 245]
| |
de Nederlanden, in Duitschland, in Scandinavië en Engeland te verspreiden. Charles AubertinGa naar voetnoot(1) meldt o.a. het bestaan van eene Vlaamsche bewerking van het Boek der Zeven Wijzen, zonder echter zijn gezegde te staven. Tot op onze dagen was het ons in den Middelnederlandschen dichtvorm onbekend. Wel kent men in ondicht: ‘Die Historie van die seven wijze mannen van Roemen, welcke historie boven maten schoen ende genouchlick is om horen, ende oock vreemt ende luttel ghehoert, want sy is nu nyewilinck in dit voerleden jaer van LXXIX (1479) getranslateert ende overgeset wt den Latine in goeden Duytsche, op dattet die leeke lieden moghen verstaen.’ Dit boek berust in de Kon. Biblioth. te 's-Gravenhage. Eene tweede uitgave, doch deze uit het Hoogduitsch vertaald, wordt ons bericht onder den titel: ‘Die seven Exempels of Geschiedenis der seven wijzen van Rome’, Delft, omstreeks 1498-1499, in-4o, waarschijnlijk gedrukt bij Hendrik Eckert van Homberch.’Ga naar voetnoot(2) Het Cheltenhamsche handschrift treedt dus als éénig op, en verrijkt alweer den allengs meer en meer toenemenden schat onzer Dietsche, onzer Middelnederlandsche letterkunde. | |
[pagina 246]
| |
Het schijnt eene zeer vrije vertaling en omwerking te zijn van het Fransche Codex Li Romans des sept sages, in kl. folio, omtrent het einde der 13e eeuw op perkament geschreven, bewaard wordende in de Kon. Bibl. te Parijs, onder nr 7595, en door H.-A. Keller te Tübingen, 1836, in het licht gegeven. De inhoud is, in korte woorden, de volgende: De Roomsche keizer Diocletiaan (Dyoclesiyen, Diocliseen) is weduwenaar geworden; hem blijft over een eenig kind, een knapelijn van zeven jaar oud. Willende voorzien in zijne opvoeding, vertrouwt hij het aan ‘die seven vroede van sinen rike’, die het kind gedurende zeven jaren beurtelings, elk een jaar, onderwijzen in de zeven kunsten, namelijk ‘Astronomie, Fizike, Ingromancie, Arismatike, Gramarie, Rhetorike ende Musike’. Deze zeven heeten Bauxillas (Banxillas), Anxilles, Tintillus (Tentillus), Maelquidart (Malequidart), Cathoen, Jesse en Mamas. Ondertusschen hertrouwt de keizer. Zijne vrouw uit het verlangen, dat 's keizers zoon nu in het vaderlijk huis terugkome. De keizer roept hem terug, en verzoekt dat zijne leermeesters hem vergezellen. Doch zij raadplegen de gesteltenis der maan en ontwaren erin, dat de jongeling sterven zal bij het eerste woord, dat hij in het paleis spreken zal, en leggen hem op, zich de eerste zeven dagen te houden als een stomme, zoodat zijn vader geen woord uit hem krijgt en ten uiterste over hem en op de leeraars vergramd | |
[pagina 247]
| |
is. Maar de keizerin, die op hem verliefd is. waant hem de spraak wel te zullen teruggeven, en neemt hem met haar in hare kamer. Zij verklaart den jongeling hare liefde, spant alle verleidingsmiddelen in om hem te vervoeren, maar zij krijgt hem niet tot spreken noch tot toegeven. Hierop ontsteekt zij van spijtigheid in gramschap, scheurt hare kleederen, krabt haar aangezicht te bloede, roept hulp en moord, beschuldigt hem bij den keizer van geweld en verkrachting en eischt zijnen dood. De zwakgeestige keizer spreekt het doodvonnis uit en zijn zoon wordt verwezen om onmiddellijk ter dood gebracht te worden. 's Lands baroenen bekomen dat de uitvoering voor eenen dag geschorst wordt. Beklag der keizerin, die haren echtgenoot voorzegt, dat hij door zijnen zoon eens zal onttroond en onterfd worden, en hem, ter staving harer voorspelling, het gebeurde verhaalt ‘met eenen pijnboom en zijne scheut’, waardoor de keizer zich weer laat overhalen om zijnen zoon 's anderdaags te doen sterven. Hier volgt nu eene reeks van verhalen, dag voor dag, beurtelings door de keizerin, om hare wraakzucht voldaan te zien, en van elk der zeven wijzen, om, door voorbeelden van vrouwenlist, den jongeling te redden, zoodat men den zevenden dag bereikt, waarop de zoon, naar de teekens der astrologie, gevaarloos spreken mag. Hij ook verhaalt nu in volle vergadering eene gebeurtenis, waardoor hij zijne vaderlijke liefde doet uitschijnen, en vertelt in alle waarheid het | |
[pagina 248]
| |
voorgevallene met zijne stiefmoeder. De verbolgen keizer roept hierop 's lands baroenen te gader om het vonnis over zijne ondeugende echtgenoote uit te spreken, en de uitspraak dezer rechters luidt: dat de keizer naar zijnen vrijen wil over de ontrouwe en boosaardige handelen zou. De vorst veroordeelt haar ten brandstapel, schenkt zijnen zoon zijne liefde terug en wil dat de zeven wijzen thans ook zijne vrienden zouden wezen. Alle die vertellingen, ja kindervertelsels, hebben, zoo min als de meeste ridderromans, geen ander belang dan ons te leeren dat, over zoo wat 500 jaar, velen, zooniet de meesten onzer voorouders, behagen schiepen in zonderlinge, wreedaardige, sterkroerende tooneelen, hierin niet ongelijk aan de meesten onzer negentiendeeuwsche medeburgers en burgeressen. Des te meer belang heeft echter het Boek voor ons als eene taalvrucht uit een tijdvak, waarin onze taal- en letterkunde nog in vollen bloei waren, genoegzaam zuiver en ongemengd met die vreemde indringelingen, welke haar eene eeuw later zullen aankleven, ontsieren, onkenbaar en terugstootend maken. Het boek vangt aan: Hem allen biddic, die hier sijn,
Mi te horen een luttelkijn
Ende te maken een gestille,
Indien datment doen wille.
en eindigt: Ende hier ent de aventure
Ende die boec vanden seven vroeden.
God moetse in dogeden vort hoeden
| |
[pagina 249]
| |
Alle diere hebben gewesen
Daer dese rime es gelesen.
Des moet hem onnen de hemelsche vader!
Amen segt allegader.
Amen. Amen. Amen.
De taal van ons gedicht is vrij zuiver (op de vijfde half duizend verzen komen slechts een vijftigtal vreemde woorden voor); de stijl is regelmatig en de versbouw bijzonder niet hinkend aan laprijmen, een gebrek waaraan de meestgevierden onzer oude dichtwerken lijden. Ook komen er verscheidene woorden in voor, die als tot nu onbekend schijnen te wezen. | |
III.Het derde gedicht van onzen codex is Die Rose. Het begint folio 284 vo met den titel: Dit es den boec van d' Rose,
en fo 285 ro, met eene groote versierde letter en deze verzen: Het seit menich dat in droeme
Niet el en es dan ydel goeme;
en eindigt fo 327 ro, met eene halve kolom, en de volgende verzen: Hine dede dat hem die minne riet
Ende plucte met ioyen harde groet
Van den rosiere die rose roet,
Die hi daer scone gewassen sach.
Ende ic ontspranc ende doe waest dach.
| |
[pagina 250]
| |
Begin en einde komen goed overeen met de uitgave van Eelco Verwijs; het Cheltenhamsch handschrift schijnt slechts 6,670 verzen te behelzen; doch, het is op te merken dat, door eene misplaatsing van de folio's 33 tot 81 der Rose midden in den Spieghel historiael, 192 kolommen van 40 verzen elk, dus 7,680 verzen, na fol. 316 moeten geplaatst worden, wat het getal van de verzen der Rose op 14,350 brengt. Het fo 316 vo van het Cheltenhamsch handschrift eindigt met de verzen: Maer dore die ere die hi begeert
Vliegt hi dore die locht vorewert,
zijnde vs. 5057 en 5058 bij Verwijs; en fo 317 ro, begint in het Ch. hs. met de verzen: Hare vriheit die si hadden te voren
Daer si niet waren geboren.
Aldus soe eest van den man enz.
zijnde bij Verwijs de verzen 12,799, 12,800 en 12,801. Eindelijk doe ik nog opmerken, dat in het Ch. hs. fo 308 ro het 16de vers, moetende rijmen op nose, ontbreekt.
Ons codex sluit met 5 dichtstukjes, een hekeldicht en drie boerden. 1o Van der wive wonderlicheit
Werdt u hier een deel geseit. 226 verzen.
2o Dits van den visscher van Parijs
Ende van sinen wive, sijts wijs. 290 verzen.
| |
[pagina 251]
| |
3o Dits van Heilen van Beersele
Die de iij. jaghede te spele. 190 verzen
4o Van dinghen die selden ghescien
Moghedi hier lesen ende sien. 84 verzen.
5o Vander vrouwen die boven haren man
Minde, ende watter ghesciede van. 132 verzen.
Door de Bestendige Commissie wordt bericht dat zij den heer K. Stallaert heeft aangeduid om de uitgave te bezorgen der VII Vroeden. De Academie keurt deze beslissing goed, met bepaling dat de uitgave diplomatisch zijn zal, voorzien van eene inleiding, eene woordenlijst en de onontbeerlijke aanteekeningen.
De heer Dr. A. Snieders legt het handschrift neder der levensschets van wijlen zijnen broeder Dr. R. Snieders, buitenlandsch eerelid, welke levensschets bestemd is voor het Jaarboek van 1889.
De Academie stelt het getal openstaande plaatsen vast en gaat over tot de kiezing van drie leden, die, gezamenlijk met het bestuur, twee candidaten zullen benoemen voor elke der openstaande plaatsen. Worden gekozen: de heeren Gezelle, Hansen en P. Willems. | |
[pagina 252]
| |
Vervolgens onderzoekt de vergadering de aan haar oordeel onderworpene vertaling der opschriften, te plaatsen in het lokaal van het Provinciaal Bestuur en in het Gerechtshof van West-Vlaanderen, te Brugge. De zitting wordt te 4 1/4 uren geheven. |
|