| |
Bibliographische aanteekeningen.
De Abdij van Tongerloo. Geschiedkundige navorschingen door Waltman van Spilbeeck. Lier, L. Taymans-Nezy, 1888, in-8o.
Ik heb de eer, namens den schrijver, de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar aan te bieden van het pas verschenen werk ‘De Abdij van Tongerloo. - Geschiedkundige navorschingen, door Waltman van Spilbeeck,’ en ben tevens zoo vrij, de aandacht mijner geachte Medeleden te trekken op dit gewrocht, aan welk ik niet aarzel eene eereplaats toe te kennen tusschen de beste
| |
| |
geschriften, sedert vele jaren in het geschiedkundig vak ten onzent ter pers gelegd.
Als beschrijving reeds der lotverwisselingen van het eeuwenheugend sticht, bij Sanderus met den titel bestempeld van ‘celeberrimum totius Taxandriae coenobium,’ mist het boek geene belangrijkheid, en het zullen niet enkel de kinderen der aloude abdij zijn, die met een aandachtig oog dier oorsprong, aangroei, bloei, verval en heropbeuring gadeslaan. Grootsche figuren toch zijn het in de rij van Tongerloo's abten, de diplomaat Geerts; de kunstlievende Streyters, zoowel als de taaie Veltacker, ijverend voor het onafhankelijk bestaan der abdij; de menschlievende Jan Hamus, bijgenaamd ‘de Vader der armen’; de moedige Mudtsaerts, heropbeurder van het vervallen sticht na de inlijving aan het bisdom, en, verder nog, een Stalpaerts, de aanmoediger van letteren en wetenschappen, de stichter van het Norbertijnsch College te Rome; een Wichmans, de alombekende schrijver der Brabantia Mariana, en - na menige andere, die ik stilzwijgend voorbijga - de laatste prelaat der vroegere abdij, Godfried Hermans, die het reuzenwerk der Bollandisten voor ons vaderland bewaarde, een zoo groot aandeel had in de Brabantsche Omwenteling en den val beleefde zijns kloosters onder den dwang der Fransche overweldigers.
Doch Van Spilbeeck's werk maakt aanspraak op ruimer deelneming.
Tijdens het bestuur der vijftig abten, die
| |
| |
Tongerloo opvolgend aan zijn hoofd zag, en gedurende den kreits van zeven jaarhonderden, dien het sticht doorleefde, was het zoo vaak, en zoo innig meermaals, in de algemeene gebeurtenissen gemengd van het Belgisch vaderland, had het zoovele betrekkingen met Brabant's hertogen, namen zijne prelaten, en ja zijne kloosterlingen een zoo groot aandeel aan het openbare leven zoo des volks als der staten, dat het verhaal van dit alles eene niet geringe mate van belang moet opleveren voor elkeen, wien het verleden onzer streken aan het hart ligt.
Onder dit opzicht vermelden wij, bijv., de verschillende diplomatische zendingen van prelaat Jan Geerts, in het begin de XVe eeuw (bl. 222), diens deelname in het regentschap des lands tijdens de minderjarigheid van hertog Jan IV (bl. 226) en zijne pogingen later om tusschen deze en diens echtgenoote Jacoba van Beieren eene toenadering te bewerken (bl. 228); verder verschillende wetenswaardige berichten over krijgsrampen in de Kempen bij den erfenisoorlog (bl. 514) en bij den oorlog van 1744 tusschen Frankrijk eenerzijds en Oostenrijk, Engeland en Holland anderzijds (bl. 544), alsmede tal van belangrijke bijzonderheden over den Patriottentijd, over de Fransche Omwenteling der vorige eeuw, en - in het algemeen - menigvuldige bijdragen van allen aard over de nog zoo weinig beschreven geschiedenis der Kempische streken.
| |
| |
Eene menigte van plaatsen vinden hun verleden in mindere of meerdere mate toegelicht, waar de schrijver de pastoreele rechten de tienden, de refugehuizen, de hoeven en molens, of andere bezittingen der abdij bespreekt of dezer cijns- en leenrechten aanboekt.
In zake van kerkelijke inrichting en gemeentewezen in de verledene eeuwen, behelst het schrift een ruimen voorraad van wetenswaardigheden, die elders menigeen ten eenemale ontoegankelijk zijn, en die anderen - meer te huis in de boekenkennis - slechts ten koste van vele en lange nasporingen opdoen uit de vakboeken van een Raepsaet, een Defacqz, een Poullet enz. voor het oude Belgisch costuimenrecht, of uit die van een Bouix, een Daris, een Soglia enz. voor wat de kerkelijke zaken aangaat. Zoo wordt - onder meer - het synodaal recht uiteengezet ter gelegenheid der vergunning van zulk een recht over de parochiën van Tongerloo en Oevel; het begevingsrecht of patronaat wordt besproken, wen gehandeld wordt over de menigvuldige parochiën, waar de abdij het uitoefende. Graden van rechtsgebied, onderscheid tusschen cijns, vrij- en leengoederen, schepenbanken en laathoven, tienden en wat dies meer komen opvolgend aan de beurt. Aan de vroegere kloosterinrichting en de verschillige bewoners dier stichten, als kanunniken, leekebroeders, kloosterzusters, donaten, familiaren, broeders ad succurrendum, kluizenaars en lijfeigenen, wordt een
| |
| |
afzonderlijk hoofdstuk gewijd. In zake der betrekkingen tusschen bewind en abdij melden wij, o.a. het ontstaan van den eersten der drie staten (bl. 196), de amortisaties - waartusschen de algemeene amortisaties van 1475 onder Karel-den-Stoute, die van 1516 onder keizer Karel en eindelijk die van 1754 bij name besproken worden - de commenden, de inmenging van het landsbestuur in de verkiezing der abten, de pensioenen en de zoogenaamde ‘abdijbrooden’.
Niet minder belang biedt het boek voor oudheidkunde en kunstgeschiedenis.
Zijn, bij gebrek aan bescheiden, de inlichtingen min talrijk over de oudere kerk, haren bouw en hare kunstschatten, eenige toch, en tot hiertoe ongekende kunstenaars worden aangehaald uit het begin der XVe eeuw, als daar zijn de priester Petrus van Arendonck, werkzaam, in 1402, aan de beelden der apostelen; Joannes, schilder van Herentals, en zijn leerling Nout of Nouten - 1402 tot 1429 -; Franco, schilder van Mechelen in 1408, enz. (bl. 236). Overvloedig, daarentegen, zijn de opgaven voor de nieuwe kerk, in de XVIe eeuw, onder prelaat Tsgrooten aangelegd, door abt Streyters voltrokken naar de ‘berden’ of plannen van Rombout Keldermans en onder de leiding achtervolgens van denzelfden Rombout, van diens neef Laurijs en van den Diestenaar Hendrik Lambart. Hoofdstuk VII van het tweede deel levert eene volledige beschrijving dier
| |
| |
kerk in de XVIe eeuw, en de latere veranderingen in de kerkversiering worden verder, ter gepaste plaats, vermeld in de levensschetsen der prelaten, onder wier bestuur zij werden aangebracht. In de onmogelijkheid om in dit vluchtig bericht slechts de enkele namen der besprokene kunstenaars volledig aan te halen, bepaal ik mij bij de beeldhouwers en kleinstekers Ph. Lammekens, Joost van Zantvoort, Koenraad Meyt, Michiel van Gale van Breda, Claudens Floris, Willem van der Borcht, Rombout de Drijvere, Tielman van Beringen, Matthijs de Waeyer en Kersten Swaluwen, - den stoffeerder Peeter de Corte van Antwerpen, - den glasschilder Peeters, van Amsterdam, te Herenthals wonend, - de klokgieters Medart en Jacob Wagevens van Mechelen, den zilverdrijver Hieroen Mamacker van Antwerpen, vervaardiger eener prachtige plaat voor het plat van een Evangelieboek, - den geelgieter Klaas Coopman van Zichem, - de orgelmakers Hendrik Nieuwhoff, Jaspar Jansen en Jan van Lier. Melden wij nog enkel, tusschen de gewrochten van verscheidene schilders, de twee triptieken van Gozewijn van der Weyden (hoogaltaar en Ste.-Dimphna's altaar) en dat van Gielis van den Bossche, van Brussel, schilder van de twaalf apostelen, en verwijzen wij - om onze droge naamlijst te bekorten - naar het boek zelf voor wat borduurwerkers, goudsmeden, schoonschrijvers,
| |
| |
boekenverlichters en zoo verder aangaat. Tusschen verscheidene andere platen geeft het werk, naast de beschrijving, ook de afbeeldsels, in volledige reeks, der zegels, sedert het ontstaan der abdij, bij prelaat en klooster opvolgend in gebruik, alsmede de wapenschilden der abten voor zoover deze te ontdekken waren.
Alleszins degelijk van inhoud - men ziet het - is van Spilbeeck's werk. Ook voor vorm en behandeling zal hij, naar mijn bescheiden oordeel, er eer van halen. In dien deftigen maar nooit opgeblazen stijl, die het schoonste sieraad, en met dien kalmen, bezadigden geest, die de beste leidsman is van den echten geschiedschrijver, zijn werk voltrekkend, mocht hij wel, in zijn Voorbericht, de getuigenis afleggen, denkelijk door niemand tegen te spreken: ‘Kinderlijke liefde bewoog, ja, den schrijver om het verledene zijner moeder na te sporen; doch hij trachtte zonder vooringenomenheid die taak te voltrekken, en onpartijdig, als tolk der waarheid, het gevondene te boek te stellen, en daarom verkoos hij gebeurtenissen, inrichtingen en andere zakelijkheden liever dan zijne eigene meeningen en oordeelen in het licht te brengen.’
Zijn lijvig boek, meest naar oorspronkelijke bronnen bewerkt, splitste hij in drie deelen, waarvan het eerste meer in 't bijzonder handelt over inrichtingen en zaken van allen aard, de abdij betreffend, terwijl de twee andere, hoofdzakelijk
| |
| |
althans, meer de tijdsorde volgen van personen en gebeurtenissen. Niet ongepast - onzes dunkens - had hij ieder dier deelen eenen bijzonderen titel kunnen geven, als, bijv., Wording - Worsteling - Vreedzaam bezit, welke door den betrekkelijken inhoud vast niet worden gelogenstraft.
S.-D. Daems.
|
|