Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1888
(1888)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver de geographische benamingen, door den heer Dr Lodewijk Delgeur, briefwisselend lid.In alle talen vindt men reeksen van woorden, bij zekere klassen van personen hoofdzakelijk in gebruik en welke dan ook meestal eene vaste en bepaalde beteekenis hebben, terwijl de ware beteekenis der andere woorden dikwerf min of meer zwankt en veelal van het oogpunt des sprekers afhangt. Eene dier klassen van woorden zijn wij voornemens hier met u te bestudeeren; te weten, die woorden en namen, welke in de aardrijkskunde gebezigd worden. Wellicht zullen sommige der wenken, hier vluchtig op het papier gebracht, kunnen nuttig zijn aan die geleerden, welke zich onledig houden met die schoone wetenschap waaraan ik van kindsbeen af mijne studiën heb toegewijd. De woorden die, wij hier te behandelen hebben, vallen natuurlijk in drie afdeelingen: De eerste bevat de algemeene benamingen, waarmede de voornaamste verdeelingen van land en water worden aangeduid; de tweede begrijpt de namen der plaatsen - landen, steden, dorpen, | |
[pagina 144]
| |
enz. - door menschen bewoond, en de derde leert ons de namen kennen, aan de inwoners dier verscheidene streken geven. | |
IOver de algemeene benamingen kunnen wij kort zijn. Die soort van woorden zijn ‘gemeene naamwoorden’ (nomina communia), deels nog in levend gebruik, deels langzamerhand tot eigennamen gestremd en deels in onbruik geraakt. De natuurlijke gesteltenis van den grond, dien men bewoonde heeft het getal dier uitdrukkingen verminderd of vermeerderd naarmate men op de nadere bijzonderheden beter gade sloeg. Zoo hebben de bergvolkeren verschillende woorden om aan te duiden of de bergtop spits of rond is, steil of zachthellend, alsook om de betrekkelijke hoogte der verhevene vlakten (plateaux) aan te geven. Verder heeft men ook bepaalde namen voor de sneeuw- en ijsmassa's, die de bergen bekronen. De romaansche Zwitsers noemen deze massa's glaciers. Dit woord is thans, dank aan de navorschingen van Agassiz, wereldbekend, doch heeft - schoon van oudsher in Zwitserland in gebruik - eerst in lateren tijd in de Fransche taal het burgerrecht bekomen. Trévoux (1752) kent het woord nog niet en wij zouden niet durven verzekeren dat de Dictionnaire de l'Academie het in hare uitgave van 1761 reeds heeft opgenomen; wij gelooven | |
[pagina 145]
| |
het echter niet, want het eerste deel van Saussure's baanbrekend werk over de berglanden, (Voyage dans les Alpes), verscheen eerst in 1780. Het woord staat in de Dictionnaire de l'Academie van 1798 met de volgende definitie: ‘Subst. plur. masc. Amas de montagnes de glace qui se trouvent en quelques endroits de la Suisse, de la Savoie et du Dauphiné au sommet des montagnes.’ In de uitgaven van 1835 en 1878 wordt die definitie aldus gewijzigd: ‘Grand amas de glace qui couvre le sommet d'une haute montagne.’ Zooals men ziet, het woord heeft eene algemeene beteekenis gekregen en blijft niet meer tot zekere landstreken beperkt. De Duitsche Zwitsers namen al vroeg dit romaansche woord over, behandelden het als hun eigen en spraken het uit alsof het een Duitsch woord geweest ware: Gläcier, (met c = ts, dus zoo iets als Glè-tsi-ër), hetwelk in de spreektaal behoorlijk afgerond, de schrijving Gletscher voortbracht. In dezen vorm werd het woord in de Hoogduitsche spraak opgenomen en ging later, zooals vele andere Hoogduitsche woorden, in het Hollandsch over. Bij de bewoners der vlakke streken van laag België - niet bij die van het meer berg- en heuvelachtige Walenland - heeft men weinig uitdrukkingen om de verscheidene soorten van hoogten aan te duiden; maar zoo veel te meer kent men er voor moerasgronden en bosschen | |
[pagina 146]
| |
die, in vroeger tijd geheel het land overdekten. Zoo, om slechts eenige namen te noemen, geven ons de boschstreken: bosch, woud, wald, hout, waver, vorst en andere. Dit zijn alle algemeene benamingen, waarbij wij die der bijzondere houtsoorten nog voegen kunnen, die in stads- en dorpsnamen voortleven, als daar zijn: Hulst, Esschen, Zeveneeken enz. Verder hebben wij, voor waterloopen: behalve vloed en rivier: aa, ei, ij, beek, delft, lede, lei, laat, voer, stroom, weel, wiel, wieling; voor natte en vochtige gronden: dries, broek, brogel, breugel, veen, beemd, bemd, bampd, weier, moer, moeras, meersch, peel; is er meer water in: meer, plas, poel; wordt het water uitgesloten en de grond droog gemaakt: waard, weerd, polder. Al die woorden hebben eene eigene beteekenis, of om beter te zeggen, hadden er eene, die bij vele in den loop der tijden is verloren gegaan. Sommige zijn eigennamen geworden, b.v. het IJ, bij Amsterdam, de Peel, in Noord-Brabant en de Moeren in West-Vlaanderen; Waver is de naam van verscheidene dorpen en van een stadje in Waalsch Brabant gebleven. Eene der merkwaardigste zinsveranderingen heeft het woord Lei ondergaan: eigentlijk is het een waterloop. Kiliaan en Plantijn vertalen het Aquaeductus, Aquagium, en ieder weet dat het de naam van eene der voornaamste rivieren van Vlaanderen is. Welnu, om het begin der XVIe eeuw, legde de heer Van Immerseel, markgraaf van Antwerpen, | |
[pagina 147]
| |
langs eene der bijzonderste leien, die het water uit de binnenlanden naar de Schelde voerden. eene wandeling aan. Deze viel in de smaak des volks, dat weldra beide woorden, lei en wandeling, als synoniem begon te gebruiken. Plantijn - niet Kilaan - heeft nevens de oude en echte beteekenis van lei de nieuwere aangestipt, en deze heeft langzamerhand de eerste te Antwerpen verdrongen; ook is zij thans, zoo ik wel meen, nog de eenige die er voortleeft. | |
II.De meeste volkeren hebben eene benaming, die zij aan zich zelven geven, terwijl zij er van hunne naburen vaak eene andere erlangen. Zoo leert ons Caesar van de inwoners van Gallië dat zij ‘ipsorum lingua Celtae, nostra Galli adpellantur.’ Somtijds nam men - om welke redenen dan ook - een anderen naam aan; men kent de veel besprokene plaats van Tacitus over den naam der Germanen: ‘Vocabulum recens et nuper additum... primum a victore ob metum mox a seipso invento nomine.’ In onzen tijd tracht men de geographische benamingen op gelijken leest te schoeien, en zoo veel mogelijk eender en gelijk te maken in spelling, bewoordingen en uitspraak. Oudtijds gaf men weinig of geen acht op de spelling der eigennamen en menigmaal wordt in | |
[pagina 148]
| |
dezelfde wettige acte dezelfde naam op drie of vierderlei wijze geschreven, zonder dat de opsteller er aan schijnt te denken dat zulk een verschil van spelling de minste zwarigheid baren kan. Met de geographische namen ging het natuurlijk niet beter; zoo vindt men Roeselaer, Rousselaer en Rosselaer; Ghendt en Gendt, Brussel en Bruessel, Antwerpen en Handtwerpen en honderde anderen. Werden de inlandsche plaatsen zoo stiefmoederlijk behandeld, dan zal het niemand verwonderen zoo het met de uitlandsche er niet veel beter uitzag. Destijds schreef men veel in 't Latijn; opdat alles te beter zoude harmoniëeren werden de persoonsnamen met eenen Latijnschen staart versierd en gedeclineerd; de hedendaagsche plaatsnamen ruimden - waar mogelijk - plaats in voor die van de Oudheid, en de Luikenaars werden Eburonen, de Antwerpenaars Ambivariten. Een geleerde meende gevonden te hebben dat de Grudiërs, die eene enkele maal bij Caesar vermeld worden, de omstreken van Leuven zouden bewoond hebben, en weldra zochten eenigen het Lovanium, dat door zijne universiteit wereldbekend was, in Urbs Grudiorum om te scheppen; dit ging evenwel niet door, ofschoon de rechtsgeleerde Nicolaus Everhardi, de jongere, die ook Latijnsche verzen heeft uitgegeven en die te Leuven geboren was, alleen onder den naam van Grudius bekend is. Waar de hedendaagsche naam min of meer op eenen naam uit de oudheid geleek, werd hij er | |
[pagina 149]
| |
mede vereenzelvigd; zoo vond men in Holland de Grieksche Apollo-stad, Delphi in Delft weder; zoo werd Ninove in Ninive Flandrorum omgeschapen en werd de taalleeraar Despauterius een stadsgenoot van koning Sardanapalus. Dikwijls werd de naam vertaald en gat 's-Gravenhage, Haga Comitis, s-Hertogenbosch Sylva Ducis, Bergen in Henegouw Montes Hannoniae en Scherpenheuvel Aspricollis. Verder had men den Latijnschen vorm, zooals die in de middeleeuwsche stukken voorkwam, en deze werd wel het meest gebruikt, terwijl de humanisten aan de namen der oudheid de voorkeur gaven. Dezelfde regels als voor het Latijn golden voor het overbrengen in en uit andere spraken; de namen werden of vertaald, of min of meer nauwkeurig nageschreven: zoo zeggen de Fransche schrijvers altijd l'Ecluse, voor Sluis, en de Vlamingen Bergen in Pevele voor Mons en Puelle. Het Stedeke Herk, eene der vier er twintig goede steden van het graafschap Loon, wordt in de Waalsche stukken van de Luiksche Kanselarij Herck la ville, maar blijft natuurlijk onveranderd in de Dietsche stukken, die op verre na de talrijkste zijnGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 150]
| |
Somtijds wordt het vertaalde woord eenigszins gewijzigd, zooals: Grammont van Geeraardsbergen en Fauquemont van Valkenburg; in het laatste woord is burg met berg verward, wat ook nog wel elders voorkomt. Daar ons oud woord muide met het Engelsche mouth nagenoeg in vorm en gansch in beteekens gelijk is, zoude ik genegen zijn te gelooven dat de stadsnamen Plijmuiden, Valmuiden en anderen van dien aard, welke tot in de zeventiende eeuw bij onze geschiedschrijvers voorkomen, geene vertaling zijn van Plijmouth, Falmouth enz., maer eenvoudig eene overschrijving dier namen. - Nu is de Nederduitsche vorm dier stedenamen gansch uit het gebruik en de Engelsche alleen overgebleven. Al de namen te vertalen ware echter dikwerf moeilijk, zoo niet onmogelijk geweest, ook vergenoegde men zich meestal met ze over te schrijven, wat dan natuurlijk in de spelling van den tijd gebeurde, hiervandaan dat men vaak in den vreemde de oude spelling der namen behoudt, wanneer zij in het land zelf al lang vergeten is. Als voorbeeld hiervan kunnen wij het woord Bourdeaux wijn aanhalen, dat men, in Holland, nog dagelijks met ou geschreven ziet. Zoo blijft nog steeds bij vele vreemdelingen en ook bij Kramers, Coblence voor de echte Fransche spelling van den naam der stad Coblentz doorgaan, ofschoon in Frankrijk zelf, reeds in het begin der XVIIIe eeuw, de spelling Coblents en Coblentz algemeen in gebruik was. | |
[pagina 151]
| |
De overschrijving der namen geeft soms al heel aardige woordvormen, zooals b.v. Rijsel uit Lille; hoe wonder dit ook moge voorkomen het is onbetwijfelbaar, en is geschied juist op dezelfde manier als het Grieksche ᾽ς τὰν πόλιν het Turksche Stamboel heeft voortgebracht. De hoofdstad van Fransch Vlaanderen is gebouwd te midden van moerassige gronden - thans uitgedroogd - en vormde een waar eiland, waar de plaats haren naam aan ontleende, die dan ook l'Isle, dat is het eiland, genoemd werd; die Fransche benaming werd door ieder, ook door de Vlaamsch sprekende naburen, gebruikt, die gewoon waren te zeggen: ‘Ik ga naar Issel, wij zijn ter Issel geweest.’ enz. Allengskens versmolt de slot-r van het voorzetsel met de vokaal van 't hoofdwoord en Rîssel ontstond, dat, toen later de lange Westvlaamsche î in de andere Nederduitsche dialecten tot ij verhardde, Rijsel geworden is. Al de overschrijvingen van vreemde namen, waarvan wij tot nu toe gesproken hebben, dagteekenen van de middeleeuwen; eenige zijn verouderd en in onbruik geraakt, doch op verre na de meeste hebben tot heden toe voortgeleefd en zijn, om zoo te zeggen, woorden van de taal geworden, in welke men ze bezigt. Onder de verouderde namen wil ik er twee of drie aanstippen: De Engelsche havensteden, waarvan wij boven gewaagden; Bern voor Verona, dat reeds in de Nibelungen voorkomt en nog bij Kiliaan gevon- | |
[pagina 152]
| |
den wordt; de twee oude Bononia's, de eene in Italie, de andere in Picardie, die beide Boenen (Beunen), doch ook wel Bolonië genoemd werden en thans enkel nog bekend zijn onder haren Italiaanschen en Franschen vorm: Bologna en Boulogne; of Ments, de oude keurvorststad aan den Rijn, heeft moeten plaats maken voor de Hoogduitsche schrijfwijze Maintz, weten wij niet: toen ik school ging - er zijn sedert dien al ettelijke Meimanden verloopen - leerden wij Ments schrijven en maakte men ons opmerkzaam op het weinig verschil dat er tusschen Ments en Mets bestaat en, om ons een herinneringspunt te geven ten einde beide namen niet te verwarren, wees men ons hier op aan dat Ments aan den Rijn ligt en Mets aan den Moezel, in welke woorden geene n voorkomt. In de laatste jaren heb ik in de Hollansche couranten nooit meer Ments, maar overal Maintz gelezen. De naam Gibraltar is een verloopen vorm uit het Arabisch. In 717 stak Tarik ibn Abdallah el Zenaty met een troep Berbers de Middelandsche zee uit Afrika naar Spanje over, bemachtigde den berg Calpé, bevestigde de plaats en nam er zijn verblijf. Hiervandaan werd Calpé Tariks berg, Djebel Tàrik, Djebel el Tàrik, genoemd, en deze naam werd algemeen aangenomen en vervormde zich langzamerhand tot Gibraltar. In Antwerpen echter bleef, zooals men het uit Waghenaer leert, de oudere benaming Gibeltêr voortbestaan tot op het einde der zestiende eeuw, en zelfs tot in onzen tijd. | |
[pagina 153]
| |
Tot over zoo wat dertig jaar was er te Antwerpen, tusschen de Kathelijnevest en de Minderbroedersrui, eene nauwe straat, officieël de Engte van Gibraltar geheeten, maar die altijd in den mond des volks het Gat van Gibbelter bleef genoemd worden. Er is zelfs eene soort van omen aan die straat verbonden gebleven: velen waren, ik weet niet om welke redenen, van meening dat al wie aan de verbreeding der Engte van Gibraltar de hand zoude slaan, het zuur zou moeten bekoopen. Zoo vertelde men dat Keizer Jozef II die straat veel te nauw gevonden en van hare verbreeding gesproken had - en kort daarna zou de Brabantsche omwenteling uitgebroken zijn. Napoleon had het plan opgevat de Meir aan de Schelde te verbinden bij middel eener breede straat, die de richting der Kathelijnevest nemen zou en noodzakelijk onze Engte moest verbreeden; maar vóór dat plan uit te voeren wilde hij Rusland eerst aan teugel leggen, en men weet wat daar gebeurde. Dat het heele plan in duigen viel en het Gat van Gibbeltêr niet verbreed werd, hoeft niet gezeid. In 't jaar negen en twintig en dertig was er wederom spraak van verbreeding; ook viel de toenmalige burgemeester te gelijker tijd met het Hollandsche gouvernement. Daar echter de verbreeding jaar op jaar meer en meer noodig werd begon burgemeester Le Grelle er ernstig over na te denken; maar hij ook viel vóor dat hij de uitvoering | |
[pagina 154]
| |
van zijn plan konde beginnen. Burgemeester Frans Loos eindelijk verbreedde de straat, en zie, de laatste steen van de afbraak sleepte en burgemeester en stedelijken raad in zijnen val mede. Tantae molis erat fretum Herculis amplificare! Het getal der geographische benamingen, die in verschillende talen eene bijzondere lezing erlangen, is zeer gering, hoogstens bij iedere natie een paar honderd, welke dan ook in hun nieuw vaderland sedert eeuwen het burgerrecht gekregen hebben. Men voege hierbij dat, ofschoon een en dezelfde naam vaak meermaals voorkomt, men zich gewoonlijk bij de vertaling of verschrijving van eenen dier namen bepaald heeft. Zoo hebben wij in België verscheidene Mechelen's en Machelen's - dat hetzelfde woord is - en één alleen is, in het Fransch, Malines geworden; zoo hebben onze talrijke oude bosschen aan twee gemeenten en menigvuldige gehuchten den naam Vorst of Voorst achtergelaten, en nochtans is het alleen Vorst, bij Brussel, dat de Fransche benaming Forest bij den zijnen gevoegd ziet. Ofschoon dit alles niet te loochenen is, zijn er in de laatste jaren sommige geleerden - en wel voornamelijk in Frankrijk - opgestaan, die beweren dat om de geographische kennissen doen vooruit te gaan, het noodig zij alle namen van steden en rivieren juist zoo te schrijven en uit te spreken als het volk doet van het land, waar in de plaatsen gelegen zijn, minstens wanneer dat | |
[pagina 155]
| |
volk het Latijnsche ABC gebruikt; en om niet te missen zoude men wel doen om te trachten van iedere regeering de officiëele spelling dier namen te bekomen. Wij komen op de uitspraak terug, zeggen wij eerst een woord over de spelling. Volgens de zienswijze dezer geleerden moeten al de geographische eigennamen altijd en overal juist eender gespeld en geschreven worden, namen als Ecosse, Mayence, La Haye, Venise enz. moet men genadeloos verwerpen en in hunne plaats Scotland, Maintz, 's-Gravenhage, Venezia, enz. schrijven. Wat met de namen Bruxelles, Anvers, Louvain, Courtrai enz. te doen is, en of men hier ook Brussel, Antwerpen, Leuven, Kortrijk enz. te schrijven heeft, wordt niet gezeid: waarschijnlijk is hier het antwoord: neen... iedereen weet toch dat België niets anders is als eene afgescheidene provincie van de groote Republiek, eene soort van Provincia irredenta, zooals de Italianen zeggen zouden. Van Finland wordt niet gesproken; moesten de Finsche stedenamen, die heel Europa door in een Zweedsch hulsel gekleed zijn, geen Finsch pakje aankrijgen, nu dat Finland niets meer met Zweden te maken heeft, ware het niet noodig om b.v. in plaats van Helsingfors en Abo, Helsinga en Turku te schrijven? Geen mensch zou weten wat die namen beteekenen; edoch het grondbeginsel ware gered. Nog iets, maar dit is eene netelige vraag | |
[pagina 156]
| |
waarover ik slechts huiverende spreken durf: hoe zal men zekere plaatsnamen schrijven moeten: Mühlhausen of Mulhouse, Diedenhofen of Thionville? Maar zwijgen wij liefst hierover, men zou ons wellicht verwijten politiek, in eene eenvoudige spellingsquaestie, te mengen. 't Systeem van maar overal door te hakken en oude van oudsher ingeburgerde woorden brutaal aan de deur te zetten, scheen velen wat al te radikaal. Ook werd het door de Maatschappijen van Londen en Parijs aan kant geschoven; zij beslisten dat de steden en plaatsen hunne oude benamingen moesten behouden, hoe verschillend zij ook wezen mochten van die, in het land zelf gebruikt. Voor het overige werden eenige algemeene regels vastgesteld en door de Londensche Societeit den Engelschen geographen aanbevolen voortaan de vocalen naar de Italiaansche uitspraak weer te geven: dus Ashanti en niet Ashantee, Rajaput en niet Rajapoot. De Parijsche Societeit slaat voor in de vreemde woorden de ou door u te vervangen, die in alle (?) de Europeesche talen den oe-klank heeft; de woorden der talen, die het Latijnsch AB gebruiken, na te schrijven, en voor die een ander alphabet volgen of zelfs geen geschrift hebben, de woorden zoo goed mogelijk het gehoor te volgen, en dan ze zoo goed mogelijk trachten weer te geven ..... natuurlijk naar de Fransche orthographie. Veel schijnen de meesten er aan te houden om de uitspraak weder te geven; ik houd zulks voor | |
[pagina 157]
| |
onnoodig, zoo niet voor onmogelijk, en meen dat, waar eene taal het Latijnsch alphabet gebruikt, wij hare spelling zoo juist mogelijk volgen moeten. Zij, die noodig hebben die talen te leeren spreken, zullen al gauw de uitspraak kennen. Op de landkaart en in den atlas leert men die namen met ze te zien, zelden of nooit zal men ze naar den regel hooren uitspreken; de meeste volken toch geven aan wat wij als denzelfden klank beschouwen dikwijls schakeeringen en nuances, die andere moeilijk vatten, en niet alleen niet kunnen weêrgeven, maar zelfs niet hooren. Zoo onderscheiden b.v. de Georgiërs, in den Caucasus, vijf of zes keelklanken die voor een west Europeesch oor geen het minste verschil opleveren. Doch waarom naar de uitsterste grens van Europa gaan? nemen wij eenvoudig het woord God, en zien wij hoe Engelschen, Duitschers en Vlamingen het uitspreken: Onze g is scherper dan die der beide andere volken, die de zachte k der Turken is; onze slot-d luidt hard als de slot-tt van het Hoogduitsch, terwijl de Engelsche slot-d zacht klinkt, zoo dat men in een en hetzelfde woord, nagenoeg eender geschreven, drieërlei uitspraak heeft. De sisklank is voorheerschend bij de Slavische volken en hun langdurig verblijfin Opper-Duitschland heeft een gevoeligen invloed op de taal der Germanen dier landstreken gehad. De keelklank heeft de overhand bij de Arabieren en Semieten; hij heeft in Spanje de jota en misschien ook wel onzen g-klank achtergelaten, terwijl het in de keel spreken, | |
[pagina 158]
| |
menigen Amsterdammer eigen, aan den invloed der menigvuldige Joden dier stad door velen wordt toegeschreven. Bijna al de Europeesche volkeren bedienen zich van het Latijnsche alphabet, waarvan sommige zekere letters met accenten en andere teekens verrijken om bijzondere klanken uit te drukken; wat men gewoonlijk Gotisch of Duitsch schrift noemt, is de schrijfwijze der latere middeleeuwen, waarin de eerste boeken gedrukt werden en die, wel voornamelijk dank aan de drukpers, tot op onzen tijd is blijven voortleven. De Grieken hebben hun oud geschrift behouden, terwijl de Russen en de orthodoxe Slavische volken hun eigen letter schrijven; de geunieerde hebben meest allen het Latijnsche alphabet aangenomen. De Turken schrijven met Arabische letters, en de Joden gebruiken het Hebreeuwsch alphabet niet alleen in hunne taal, maar ook in Europeesche talen, zooals Hoogduitsch en Poolsch; ook vindt men in het Jodenkwartier te Amsterdam verscheidene uithangborden met Hollandschen tekst in Hebreeuwsche letter. Zoo heb ik er over eenige jaren, in de Joden-Breestraat, boven den kelder van een wateren vuurvrouw, het volgende opschrift in Hebreeuwsche letters gelezen: Hier zet men kaffi, thee en bloedzuigerswater en fier te koop. De H. Cyrillus, apostel der Slaven, gaf aan zijne bekeerlingen een alphabet dat hij aan het Grieksche ontleende; om de klanken aan de | |
[pagina 159]
| |
Slavoonsche talen eigen uit te drukken vond hij eenige nieuwe letterteekens uit en bekwam aldus 48 letters. Daar vele dier letters nooit in het Russisch voorkomen, vond Peter de Groote het goed een nieuw AB voor zijn volk samen te stellen. Met hulp van eenen Amsterdamschen schoolmeester en een' lettergieter werd het Cyrillische alphabet omgewerkt, gemoderniseerd en tot 35 letters verminderd. Het werd op hooger bevel in Rusland ingevoerd en, op lijfstraffe en geldboete, na een zeker getal jaren verplichtend verklaard; de oude Cyrillische letter werd afgeschaft en alleen in kerkelijke boeken behouden. De Russen hebben, evenals alle andere volken, eigen benamingen voor sommige plaatsen en steden; zij schrijven b.v. Parijè met de Fransche j, voor Paris, en daar zij geene h hebben, Gaga voor den Haag. Voor de overige namen volgen zij meest de Duitsche spelling, terwijl zij dikwijls - vooral in Engelsche woorden, liefst de uitspraak zoeken na te bootsen en b.v. Njoekestl schrijven in plaats van Newkastl. Zoo vinden wij verder op hunne landkaarten Marsél en Terrneff, voor Marseille en Terre Neuve, Sena, Oaz, en Loara, voor de rivieren Seine, Oise en Loire, en, geheel naar de Engelsche uitspraak, Lester voor Leicester. Het Poolsch bleef lang de meest bekende Slavische taal, ook is het in de Poolsche spelling dat de Russische geographische benamingen naar West-Europa zijn overgekomen; die spelling bleef | |
[pagina 160]
| |
algemeen in gebruik tot het einde der vorige eeuw en blijft nog in sommige voortduren. Wie in dien tijd eene kaart van Rusland in handen nam - zij kwame dan van Londen, Parijs, Amsterdam of Nurenberg - vond op ieder dezelfde plaatsnamen eender geschreven; zij waren misschien wel wat moeilijk te lezen en uit te spreken, maar het waren oude kennissen, die men reeds elders had aangetroffen. Thans is dat alles veranderd, en 't is te vreezen dat de tegenwoordige manie om alle vreemde namen naar eigen uitspraak te verdraaien, nog zal eindigen met de geheele geographische nomenclatuur in het riet te sturen. Een paar voorbeelden zullen mijne vrees staven. De Genueesche kooplieden, die in de middeleeuwen de Zwarte Zee bevaarden, hoorden veel van een roofzuchtig bergvolk spreken, dat hunne naburen Circassi (d.i. baanstroopers) noemden. De Genueezen brachten het woord Circassia naar Europa over, waar het algemeen bekend werd met de mare, dat de Circassische vrouwen de schoonste van de wereld waren en zeer gezocht in de Turksche harems. De Genueezen, toen zij den naam Circassia nederschreven, gaven natuurlijk aan de letter c hare Italiaansche uitspraak, terwijl iedere natie, die het woord overnam, de c op eigen wijze uitsprak en er Sirkassie, Tsirtsassie of iets anders van maakte; de naam echter van land en volk bleef onveranderd en kon ieder met den eersten oogopslag erkennen. Heden is het anders; mis- | |
[pagina 161]
| |
schien zult gij wel, op de landkaart, aan de noorderhelling van den Caucasus het woord Circassië vinden, maar zeker staat er of Tcherkesses, of Cherkess, of Tscherkessen, of Tsjerkessen, die allen hetzelfde zijn, naar Fransche, Engelsche, Duitsche en Hollandsche uitspraak gewijzigd. Tot nu toe hebben de dichters van de schoone Circassische vrouwen gesproken: wie weet of eerlang een of andere moderne ons geen vers zal opdisschen over de schoone Tsjerkessinnen? De noordelijkste punt der oude wereld heet de Noord-Oost-Kaap, maar wordt ook naar den ontdekker genoemd, wiens naam men op de nieuwe kaarten aldus geschreven vindt: Tchelnyouskin, Chelnyuskin, Tschelnjuskin, Tsjelnjoeskin, enz. enz. al naar den maker der kaart. Wanneer Russen Russische woorden of namen in eene andere spraak willen overbrengen, hebben zij geen vasten regel van overschrijving, maar volgen de spelling der taal, waarin zij schrijven. Zelfs wijzigen zij hun handteeken in dien zin; zoo teekende een geleerd Rus, die ons geographisch Congres te Antwerpen met zijne tegenwoordigheid vereerde, in het Fransch: Khanikof, en in het Duitsch: Chanikoff, terwijl in het Russisch de eerste letter van zijn' naam eene grieksche X was en de laatste eene v. De meeste Wester-Slaven, waarvan de meesten de Grieksche schisma niet gevolgd zijn, maar aan de oude Roomsche kerk zijn getrouw gebleven, | |
[pagina 162]
| |
hebben het Latijnsche alphabet aangenomen. Jammer dat ieder hunner - Polen, Bohemen, Slovenen, Kroaten, Serben - andere teekens, accenten en letterkoppelingen heeft aangewend om dezelfde klanken uit te drukken, iets wat eene groote verwarring te weeg brengt. In de laatste tijden nochtans is het Mgr Strossmayer, bisschop van Bosnië en Sirmium, gelukt eene en dezelfde schrijfwijze voor de Zuid-Slavische dialecten - Slovenisch, Kroatisch, Serbisch - in te voeren, en zijn systeem heeft niet alleen bij de Katholieken toegang gevonden, maar is ook bij vele Orthodoxen aangenomen geworden. Het Arabisch alphabet heeft zich om zoo te zeggen met het Mahometismus vereenzelvigd, en in alle landen waar de leer van Mekka's profeet is doorgedrongen, - van het uiterste oosten af tot in het hart van Afrika toe, - is het Arabisch schrift bekend. Voorzeker hebben eenige volken, Turken, Perzen, Indiërs, Maleiers, aan sommige letters eene bijzondere uitspraak gegeven, er punten of teekens bijgevoegd om zekere klanken, aan hunne taal eigen, uit te drukken, maar de letter zelve verandert niet, evenmin als de manier om de vocalen zelden, ja zelfs in het geheel niet te schrijven. In Indië heeft elke spraak, ja haast ieder dialect, haar eigen alphabet. Ofschoon zulk een letterschat de taak der geleerden, die zich aan Indische taalstudiën willen toewijden, alles behalve | |
[pagina 163]
| |
vergemakkelijkt, kan men niet zeggen dat hij de overschrijving moeielijker maakt. In ieder toch dier alphabets, hoe menigvuldig zij ook wezen mogen, verschillen de letterteekens alleen: de klanken, er door uitgedrukt, blijven dezelfde, zoodat men ieder Indisch dialect door een ander Indisch alphabet, welk dan ook, gansch nauwkeurig zou kunnen wedergeven. En zulks is somwijlen ook gebeurd: zoo drukte Fra Paulinus a Sancto Bartholomaeo zijne Sanskrita spraakkunst, de eerste die in Europa werd uitgegeven, niet in Devanâgarischrift, maar met een ander alphabet, dat, in Zuider-Indië meer in gebruik, in de drukkerij der Propaganda gevonden werd; terwijl te Parijs Langlès zijne eerste Sanskrit-aanhalingen in Bengaliletters drukte, daar het Devanâgari nog niet gegoten was. Overigens, daar al de Indianisten eene en dezelfde transcriptie hebben aangenomen, valt het niet moeilijk de oude Indische teksten nauwkeurig te herstellen. Het Chineesch heeft duizende en duizende letterteekens om de woorden uit te drukken, maar geene eigenlijke letters. Elk letterteeken heeft een vast getal streepjes, die op bepaalde wijze gegroepeerd worden, en veelal dienen zekere ondergroepeeringen om de soort van het woord aan te duiden, alsook om de uitspraak aan te geven. Bij zulk een schrift kan van spelling geen spraak zijn: het oor alleen kan ons geleiden, en om de woorden neêr te schrijven kan men enkel het gehoor raadplegen. | |
[pagina 164]
| |
De eersten, die het Chineesch met ons schrift zochten terug te geven, waren Portugeesche missionnarissen; natuurlijk volgden zij de spelling hunner eigen taal: van daar, wijl de lispende sisklank - son chuintant - in het Chineesch herhaaldelijk voorkomt, het oneindig groot getal x'-en, en die men in de eerste werken over China aantreft. Op het einde der XVIIe en in den loop der XVIII eeuw kwamen er vele Fransche missionnarissen naar China; zij gebruikten meestal de Fransche spelling en deze kreeg weldra bijna geheel Europa door, boven de Portugeesche, de voorkeur. Geen wonder! zij waren het toch die door hunne geleerde werken de kennis van het Chineesche wonderland door gansch Europa verspreidden. In de eerste helft dezer eeuw gaf een Duitsch orientalist, de geleerde Julius Klaproth, het voorbeeld van de spelling der Chineesche namen te wijzigen naar de uitspraak der taal: Duitsch, Fransch, Engelsch, in welke hij schreef. Weldra werd hij door de meesten gevolgd, zij mochten dan Chineesch verstaan of niet. De Engelschen vooral speelden hier de hoofdrol en zochten de zoo moeilijke Chineesche uitspraak naar de zoo onregelmatige Engelsche spelling te plooien, en alsdan steeg de verwarring tot haar toppunt; ja, er waren schrijvers die een en hetzelfde woord op twee- of driederlei verschillende wijzen spelden. Eindelijk heeft een Engelsch geleerde de zaak voorgoed aangevat: hij heeft de Chineesche klanken getoetst en bestudeerd, en er | |
[pagina 165]
| |
een soort van abc van gemaakt, naar welk hij de spelling der woorden en namen heeft vastgesteld. Zijne schrijfwijze is zelfs met vrucht op eenige scholen aan Chineesche kinderen geleerd en begint langzamerhand meer en meer aangenomen te worden. De Japaneezen of Japanners, zooals zij heden meestal zich zelven in het Hollandsch noemen, schrijven middels een syllabarium, Kana geheeten, dat van het Chineesch afgeleid, 47 teekens bevat, die, met hulp van accenten, 73 verschillende klanken geven kunnen. Tot daar toe ware alles opperbest en zoude het niet veel moeite kosten Japansch te lezen. Jammer wil de mode, dat men midden onder het kana-schrift Chineesche letters mengt, die men dan als ware Japansche woorden leest en uitspreekt; dat is uiterst elegant en geeft een zeker chic aan het geschrift. In de laatste tijden nochtans heeft men het ongerijmde dier handelwijze beginnen in te zien en heeft men eene maatschappij gevormd met het doel om de Chineesche letters geheel uit het schrift te verbannen en voortaan enkel kana te schrijven. Hoe gebrekkig echter het kana in het wedergeven van vreemde woorden is, zullen u de volgende omschrijvingen van geographische namen leeren: ik ontleen ze aan een Japansch schoolkaartje van België, dat voor mij ligt. Ziet hier: Brabant en Antwerpen worden: ‘Boe-ra-ba-noe’ en ‘A-n-wa-e-re-poe’, daar 't Japaneesch de l door r moet uitdrukken is Vlaanderen ‘Fe-ra-n- | |
[pagina 166]
| |
do-roe’ en Brussel ‘Boe-roe-ze-roe’. Dat het oorspronkelijke kaartje in het Fransch was opgesteld merkt men hier aan, dat Gent, Henegouw en Luik ‘Ga-n, E-no, en Ri-é-zi-joe’ geschreven zijn, wat ongetwijfeld Gand, Hainaut en Liège beteekenen moet. Nevens de kana-maatschappij, die met veel vrucht werkzaam is, heeft zich op het einde van 1884 eene andere gevormd; deze heeft een veel radikaalder doel: zij wil zelfs het kana afschaffen om het geheel door het Romeinsche of Latijnsche schrift te vervangen. Zij noemt zich het ‘Romeinsche Schrift-Genootschap’ Roma-tsi-kana, en telde in Mei 1886 reeds om de 7000 leden, over het geheele land en onder alle de klassen des volks verspreid, van de ministers des Keizers af tot de geringste werklieden toe. Om haar doel te bevorderen geeft zij een tijdschrift uit dat aan al de leden kosteloos wordt uitgedeeld en dat gemakkelijke leesstukken bevat, deels in kana met de overschrijving in Romeinsche letters er naast, deels in Romeinsche letters alleen. De minister van onderwijs heeft onlangs een decreet uitgevaardigd waarbij de Engelsche spraak op alle scholen wordt verplichtend verklaard; hierdoor zal eerlang tot in het kleinste dorpje des lands de kennis van het Europeesch (= Romeinsch) alphabet, op hooger bevel, doordringen, en alzoo de pogingen der Roma-tsi-kana bevorderen. Al wie gedurende de laatste jaren den vooruitgangsgeest in Japan gevolgd heeft en gezien hoe hij | |
[pagina 167]
| |
zich door geene moeielijkheid, hoe groot dan ook, laat afschrikken, zal aan den eindtriomf der nieuwe maatschappij niet twijfelen, en wellicht zal reeds vóór het einde dezer eeuw de groote schrifthervorming eene uitgemaakte zaak in Japan zijn. Het Latijnsche alphabet heeft zich met de Europeesche koloniën over de gansche aarde verspreid; zoo ook heeft het Graeco-Slavische de Russische macht in geheel Opper-Azië gevolgd. Van hunnen kant hebben in een groot gedeelte van Azië en Afrika de Mahomedanen het Arabische alphabet, en de Buddhisten de Indische schrijfwijzen in Insulinde, in Achter-Indië en in een groot deel van Midden-Azië ingevoerd, terwijl de Chineezen, te gelijk met hunne beschaving, overal waar zij hunne macht uitstrekken, ook hun gebrekkig schrijfsysteem leeren kennen. Uit het voorgaande ziet men dat het getal der volkeren, die volstrekt geen begrip van het schrift hebben, betrekkelijk klein is en zich enkel over eenige barbaarsche, onbeschaafde stammen uitstrekt. Vergeten wij echter niet hier bij te voegen dat het getal dier ongeletterde barbaren en ongeschreven talen, sedert het begin dezer eeuw, allengs kleinder en kleinder geworden is. De rede hiervan is aan den invloed en de krachtige werking der Bijbelgenootschappen te danken; deze toch hebben de taak op zich genomen Gods geschreven Woord in alle spraken te verbreiden en alom te verkondigen; ook hebben zij de bijbelteksten niet slechts | |
[pagina 168]
| |
in alle bekende talen, maar zelfs in meer dan zestig, tot dan toe ongeschrevene spraken en tongvallen gedrukt en uitgegeven. Voor ieder dier talen hebben zij uit Latijnsche letters een alphabet uitgevonden hetwelk zij aan het jongere geslacht des volks hebben leeren lezen. De talen zijn levende wezens en als zulke aan eene gedurige verandering onderhevig: zij groeien aan en slijten af; soms vervormen zij zich op eene wijze dat zij moeilijk meer te herkennen zijn, of sterven geheel weg zonder eenig spoor van hun bestaan achter te laten dan soms een of ander inschrift, dat niemand ontcijferen kan. De letters van het alphabet, uitgevonden om de uitspraak der woorden te vrijwaren, zijn aan dezelfde wet der vergankelijkheid onderworpen; edoch, daar zij denzelfden vorm behouden, wordt men die verandering minder gewaar en is men genegen te denken dat ook in hunne uitspraak niets veranderd is. Maar ten onrechte: het bekende voorbeeld der letter C geeft een treffend bewijs van ons gezegde. Ieder weet dat bij de oude Romeinen die letter uitsluitend als eene K werd uitgesproken, en dat heden, bij de meeste Europeesche volken, de sis-klank voor haar, in zekere gevallen, tot regel geworden is. 't Gebeurt ook dat zekere klanken ongemerkt in eene taal insluipen en in levend gebruik komen, zonder dat het alphabet een teeken bezit om ze uit te drukken. Zulks is bij ons het geval van den slependen sisklank, die, ik weet niet van wanneer, in het | |
[pagina 169]
| |
Vlaamsch onder zijne beide vormen, zacht en hard, gesproken maar niet geschreven wordt. Zoo zeggen wij met den zachten klank (die der Fransche j): ‘Lekkage, page, genie, het jappen (van kleine honden) enz. De harde (Fr. ch, Eng. sh, Hd. sch) wordt thans in vier of vijf woorden middels sj geschrevenGa naar voetnoot(1); deze letterkoppeling, aan Weiland onbekend, staat in Bilderdijk's Geslachtlijst, maar is er toch, mijns inziens, geen haar beter om. De Hollandsche geleerden zoeken haar in de geographische benamingen door te drijven en zijn er ongelukkiglijk grootendeels in geslaagd. Zij werd tot in de vorige eeuw bij al de Europeesche volken meestal sch (zoo als in het Hoogduitsch) geschreven, en, ofschoon de Franschen de letterkoppeling ch bezitten, erkent de Academie in den laatsten druk harer Dictionnaire, voor den titel des konings van Perzië alleen de spelling Schah, en stelt zij Scheik en Cheik op denzelfden rang. Op verscheidene landkaarten der XVIIIe eeuw - Hollandsche, Fransche, Engelsche en Duitsche - die ik heb nagezien, vind ik sch (b.v. in Schatt-el-Arab en Allascheher); de latere van China hebben de Fransche ch aan D'Anville ontleend, terwijl de vroegere de Portugeesche x behouden hebben. Thans is dat alles veranderd en vindt men ch, sh of sch naar gelang den maker der kaart, wien het toch weleens gebeurt hier of daar een sch te | |
[pagina 170]
| |
laten staan. Latere Hollandsche landkaarten heb ik niet bij de hand, maar ongetwijfeld zullen zij ook met de sj pronken evenals de nieuwste aardrijkskundige schoolboeken, in de laatste jaren in Holland uitgekomen. De keelklank, diep uit de borst opgehaald, gaat zeer dikwijls met een ratelend geluid gepaard, dat veel van de r heeft. Onze g, bijzonder zooals zij door vele Amsterdammers wordt uitsproken, heeft dat nevengeluid voor vele vreemdelingen, wier oor uitsluitend de r hoort ratelen, terwijl het voor den eigentlijken keelklank geheel en al doof blijft. In het Arabisch, dat vele keelletters heeft, wordt, bij de goede uitspraak, dat nevengeluid in zekere dier letters niet geduld, in andere daarentegen wordt het toegelaten; de ghaïn is in het laatste geval. In Algerijnsch Sahara, ten zuidwesten van Tunis, ligt op den weg der karavanen eene stad, die ten tijde der oude Romeinen Cydamus (Kυδαμος) genoemd werd, van welken naam de Arabieren in de middeleeuwen Ghadámes (met eenen ghaïn) gemaakt hebben. Men ziet hieruit dat sedert bijna twee duizend jaren die naam met eene keelletter geschreven werd. Welnu, van over 30 a 40 jaren houden Fransche officieren zich onledig met Algerië op te nemen en grondig te onderzoeken en hun arbeid zal nooit genoeg geprezen worden. Evenwel, toen zij door de inboorlingen de ghaïn hoorden uitspreken, schijnt de r - klank het meest hun oor getroffen te | |
[pagina 171]
| |
hebben en gaven zij die letter - die NB. bij alle de Europeesche volken gh geschreven wordt, - door 'r weer, en schreven 'Radames, 'Rat, enz., voor Ghadames, Ghat, enz., die overal sedert honderde jaren bekend waren. De uitspraak eener vreemde taal aan te leeren vereischt tijd en studie en 't is onmogelijk dat zoo maar voetstoots te doen. Naar ons bescheiden oordeel houdt men in onzen tijd veel te veel er aan om de uitspraak der geographische benamingen weder te geven. Mij dunkt zulks niet alleen voor zeer moeilijk, maar zelfs voor onmogelijk. In vele talen toch verandert, naar vaste regels, de uitspraak van zekere letters; zoo wordt b.v. in het Fransch de e tot a, in 't Russisch de a tot o, in 't Hongaarsch de g tot d, en neemt in het Arabisch eene geheele reeks letters de uitspraak der voorgaande consonant aan. Hoe zal men doen? Volgt men de spelling, dan handelt men tegen het gestelde princiep, en wil men slaafsch de uitspraak navolgen, dan maakt men zich belachelijk in het oog der inboorlingen, die menigmaal moeite zullen hebben om hunne eigene moedertaal te herkennen. Onzes dunkens moest men, voor alle benamingen die in de taal geen burgerrecht bekomen hebben, eenvoudig de spelling der oorspronkelijke taal volgen zooals die in het alphabet en in de spraakkunst wordt aangegeven, zonder zich om de uitspraak verder te bekreunen. Mij heugt dat in het jaar 48 er vaak in de dagbladen van een Oosten- | |
[pagina 172]
| |
rijksch staatsman gesproken werd, wiens naam men Wbrna schreef; hoe de man eigentlijk hiet, ben ik nooit kunnen te weet komen en heeft niemand mij ooit kunnen zeggen; dit alleen weet ik dat, zoo haast men dien naam in het blad zag, ieder wist van wien er quaestie was. Evenzoo zoude het met de geographische benamingen zijn. Zelfs wanneer de namen juist eender geschreven worden is daarom de uitspraak niet altijd dezelfde. Zoo worden b.v. de stadsnamen Paris, Berlin, Coblentz, bij Duitschers en Franschen juist eender gespeld, en zeggen de eersten: Paries, Berlien, Cóblentz, de anderen daarentegen Parî, Berlèn, Cobláns, beide laatste met den neusklank. Hoe de uitspraak vreemde namen soms gansch onkennelijk maakt, leert men uit de bekende geschiedenis van den Engelschen matroos, die, in ik weet niet meer welk dorpje van Normandië, 24 uur in den bak heeft moeten zitten omdat hij zeide van Southampton te komen (nagenoeg Sauz'hémptn) en niet van Soetantón, welken naam de Maire heel duidelijk op 's mans papieren gelezen had. | |
III.Tot nu toe hebben wij ons onledig gehouden met de wijze na te vorschen op dewelke wij de vreemde geographische benamingen in taal en schrift, zoo juist mogelijk, kunnen wedergeven. Een ander deel van onze taak blijft ons nog over: wij hebben na te gaan welke benaming ons volk | |
[pagina 173]
| |
aan de inwoners der steden en provinciën geeft. De schrijfwijze toch der geographische benamingen te bepalen rust niet op ons, maar op de regeering. Deze heeft dan ook - zooals men weet - eene commissie ingesteld, die zich bezig houdt met de spelling der geographische namen in België: zij zal, na rijp onderzoek, ons officiëel berichten of wij de scherpe s tusschen twee vocalen moeten verdubbelen, ja dan neen; of wij Axpoele met x of met ks te schrijven hebben, en Thienen met of zonder h, en vele andere even gewichtige punten meer van dien aard. Of zij de oudere vormen zal opsporen en de oorspronkelijke beteekenis der namen zal nazoeken weten wij niet; deze beide punten zijn evenwel de eenige, waarop men, altans voor een groot getal, eene redelijke en gezonde spelling vestigen kan. In de oudheid waren de aardrijksbeschrijvers gewoon bij de namen der landen en steden ook die der inwoners te voegen; deze heet men nomina ethnica, of ook wel gentilia; zij bewijzen zeer veel dienst in het ontcijferen der inschriften, in welke de geboorteplaats der personen haast altijd wordt aangeduid, en dan nog al meest bij verkorting geschreven is, zoodat het vaak zeer moeilijk wezen zou voor iemand, die den waren naam niet kent, uit het siglum of afkortingsteeken wijs te worden. Jammer is deze zoo nuttige gewoonte in onbruik geraakt; ook kost het thans zeer veel moeite om te weten of de | |
[pagina 174]
| |
stad of plaats aan hare inboorlingen en inwoners een' bijzonderen naam gegeven heeft, en welke die naam is. Er bestaan wel is waar geographische woordenlijsten, doch het getal der nomina ethnica, die er in voorkomen, is over het algemeen bijster klein. Zoo geeft Kiliaan als bijvoegsel aan zijn Etymologicum eene ‘Nomenclatura Teutonico-Latina, Regionum, Populorum, Marium,... veteres et recentes Appellationes paucis complectens.’ Zij kan, vluchtig geschat, een groote duizend namen bevatten, waaronder hoogstens zestig a zeventig ethnica, en deze schijnen dan nog alleen gekozen omdat zij eene synonymie met namen uit de oudheid geven konden. Zoo lees ik er: Antwerpenaers: ‘Antwerpienses, Antwerpiani, Ambivariti’; Lovenaer: ‘Grudius, Leuacus, Louaniensis’; Luyckenaers: ‘Leodienses, Eburones’; Kennemerlanders: ‘Kinnemani, Caninefates’; Gelders-man: ‘Sicamber, Menapius, en Vlaeminck’: ‘Pleumosius, Flander,’ en last not least: Sint Truyen [in 't Fransch Saint-Trond]: ‘Centrones, (!) Fanum Trudonis.’ De geographische lijst die Kramers bij zijn Woordenboek gevoegd heeft, is veel meer uitgebreid dan die van Kiliaan; deze geeft vele namen die heden veranderd zijn - hij schreef over drie honderd jaar! - maar wat hij zegt is juist, terwijl - minstens voor het Belgische gedeelte, - bij Kramers veel kaf onder het koren is: wij zullen bij gelegenheid dit laten zien. | |
[pagina 175]
| |
De dorpen hebben geene bijzondere benamingen voor hunne inwoners; vele steden zijn in hetzelfde geval, ofschoon de meeste er bezitten. Daarvan komt dat een inboorling van Zout-Leeuw, eene oude stad, eens de sleutel van het hertogdom Brabant, waar ieder van den landbouw leeft, een Leeuwenaar is, terwijl de landman te St-Pieters-Leeuw bij Brussel geboren doodeenvoudig een boer van Leeuw genoemd wordt. Om het nomen ethnicum eener stad te vormen wordt meestal het suffix (achterzetsel) -aar aan den naam gehangen, zoo deze op eene toonlooze lettergreep eindigt: als daar zijn: Antwerpen Antwerpenaar, Brussel Brusselaar, Leuven Leuvenaar, Thienen Thienenaar, Keulen Keulenaar, enz.; is echter het woord eensylbig of is de slotgreep onbetoond, dan heeft men: Aalst Aalstenaar, Gent Gentenaar, Luik Luikenaar, Turnhout Turnhoutenaar enz.; zijn de twee laatste lettergrepen zonder klemtoon, dan valt de laatste geheel weg en zoo komt van Mechelen Mechelaar. In sommige woorden ondergaat het hoofd zelf eenige verandering: zoo valt bij Hasselt de t weg en men krijgt Hasselaar, terwijl Tongeren Tongenaar wordt: misschien afgekort voor Tongerenaar, of ware Tongeraar wellicht te hard geweest. In West-Vlaanderen maakt aar doorgaans plaats voor ling, en hebben wij: Bruggeling, IJperling, en niet Bruggenaar, IJpernaar, zooals Kramers beweert. Thielt geeft nochtans Thieltenaar, Thourout Thouroutenaar. Kortrijk geeft Kortrijkzaan. | |
[pagina 176]
| |
De a van het suffix aar heeft wat Grimm den gebroken a-klank noemt: zij zweemt naar e; ook schrijft Kiliaan in vele woorden er in plaats van aer, als Clevener, Overijseler enz. Diezelfde e-klank (êr voor aar) die meestal in de gesproken taal aan het suffix gegeven wordt, heeft den vrouwelijken uitgang erse (ers en zelfs es), nooit -aarse, doen ontstaan. Zoo heeft men dan: Brusselerse, Brusselers, Brusseles; Mechelerse, Mechelers, Mecheles; Kempenerse, Kempeners; Hasselerse, Hasselers, Hasseles enz. Of men in Holland Hagenaarster zegt, durf ik noch bejaën noch beneenen, ik heb het nooit gehoord en Kramers geeft geen Hollandsch ethnicum van dien vorm, al heeft hij dan ook de ongehoorde namen Antwerpenaarster, Brusselaarster en zelfs Bruggenaarster geboekt. Daar aar en er eigentlijk hetzelfde suffix is, min of meer hard uitgesproken, is het niet te verwonderen dat in vele woorden, waar de klemtoon op het einde valt, er de voorkeur gehouden heeft en men Rotterdammer, Luxemburger zegt. Er wordt ook als suffix voor het adjectiet gebruikt; zoo zegt men Amsterdammer schippers, Diester bier, Diemer (voor Diemener) meer, Veurner ambacht, Limburger kaas, Luiker Waal, enz. Bij -sch, een ander suffix voor het adjectief, dient men op het volgende te letten: sommige namen op -en verwerpen die uitgang voor -sch als: Antwerpen Antwerpsch, Mechelen Mechelsch, | |
[pagina 177]
| |
Thienen Thiensch, Tongeren Tongersch, Bergen Bergsch, Keulen Keulsch, Nijmegen, Nijmeegsch enz., andere daarentegen behouden den uitgang: Leuven Leuvensch, Aken Akensch. Namen heeft beide vormen en geeft Namensch en Naamsch; Kramers voegt er nog Namuursch bij, wat Fransch is en geen Dietsch. De twee suffixen er en sch vindt men ook wel vereenigd, zooals in Diestersch. Daar Kramers' Woordenboek onder de beste mag geteld worden en in ieders handen is, willen wij, vóor wij eindigen, nog ter loops eenige misslagen aanteekenen, die in zijne geographische woordenlijst voorkomen. ‘Arlon’ verduitscht hij Arel; in België schrijft men Aarlen; daar Kiliaan Arle geeft, zou ik Kramers' woord verwerpen. Waarom Kester (Castre) in het Fransch door Castre-Heyde wordt overgezet, kan ik niet begrijpen; er bestaat ja eene Kestersche heide, maar het dorp Kester is heel wat anders. Weule is de platte uitspraak der drie Woluwe's en is niet bijzonder eigen aan Op-Woluwe (Woluwe-Saint-Lambert). Het Pas-de-Calais heet bij de Hollandsche zeevaarders de Hoofden en vind ik op de landkaart onder den naam van Straat van Dover. Doevere, zeide onze oude Kiliaan, die ook, evenals zijne tijdgenooten, Cales schreef. Hesbaye ontbreekt, maar men heeft den ouderen vorm Hasbain met de volgende uitlegging: ‘Haspengau, oud Belgisch graafschap, thans Namen’; | |
[pagina 178]
| |
- Waar heeft die man zijne geschiedenis geleerd! Valencijn en Tubeke (Tubize) zijn niet opgegeven; uit een ander artikel kan men opmaken dat schrijver meent dat Valenciennes ook zoo in het Vlaamsch blijft, evenals hij Nivelles zoo wel als Nijvel voor Vlaamsch wil doen doorgaan. Drukfouten ontbreken niet in de lijst; dikwijls zou men meenen dat de schrijver zijn eigen handschrift niet meer heeft kunnen lezen, want in beide lijsten worden zij trouw herhaald: zoo, onder anderen, Gostoncourt voor Gossoncourt, Groot Loos voor Groot Loon, Beerthe voor Beerth (fr. Brages), Hein voor Heerne (fr. Hérinnes) en Escanuffles voor Escanafles, waarvoor hij een Vlaamsch woord Schalafie heeft, dat ik ootmoedig bekennen moet nooit gehoord of gelezen te hebben. |
|