Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1888
(1888)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
eigen lokaal welkom te mogen heeten. Den goeden uitval der onderhandelingen en de spoedige herstelling van dit oud heerenhuis zijn wij aan onzen ieverigen Bestendigen Secretaris verschuldigd. Ook aan het Staats-bestuur, dat ons milddadig de middelen schonk om deze nieuwe kosten te bestrijden, hebben wij onzen welgemeenden dank te betuigen. Jammer genoeg dat het heerlijke voorstel van Stads wege aan het Staats-bestuur, ons het aloude Toreken van de Vrijdagsmarkt, de ten onrechte genoemde Collatie-zolder,Ga naar voetnoot(1) als definitief lokaal, mits prachtige herstelling door den Staat, af te staan, niet kon aangenomen worden. Doch, gij weet het, de bestuurlijke onderhandelingen gaan niet rap hier te lande, en intusschen hebben wij gemeend U voor eenige jaren eene huisvesting te moeten bezorgen, waar wij vrij en gemakkelijk onze werkzaamheden konden verrichten, en niet te moeten wachten op eene beslissing nopens het Toreken, | |
[pagina 31]
| |
dat voor ons, tot nu toe, niet een lokáal, maar een waarachtig lókaal is geweest. Niemand meer dan ik persoonlijk betreur deze teleurstelling. Reeds over dertig jaar schreef ik, een twintigjarige jongeling, in mijnen eersten gedrukten roman, alwaar ik den noodlottigen heldenmoed onzer voorvaderen tegen den dwingeland Keizer Karel den Vden poogde te schetsen en te verheerlijken, de volgende regels nopens den zoogenoemden Collatie-zolder: ‘Een weinig ter zijde der Markt, op den hoek der Kammerstraat, zag men een afgezonderd gebouw, dat ook niet weinig roem in onze geschiedenis heeft verworven. Het is het eenigste, dat men tot hiertoe liet bestaan; maar men heeft allengskens huizen in 't ronde gebouwd, en het schijnt dat men tot doelwit genomen heeft het onder kraamkens te doen verdwijnen. Een kleine toren staat op den hoek, doch hij is van zijne hooge en spitsige naald beroofd. Indien gij vraagt wat de beroemde zaal geworden is, waar eertijds de Collatie, of Raad der voornaamste Poorters, bijeenkwam, - die zaal met haar gewelf, door tien standbeelden van Heiligen ondersteund, met hare breede haardsteè, met hare diepe vensternissen, waar twee menschen tegenover elkander konden zitten op de steenen banken, die in den muur waren gemetseld, - zal men u welligt, gelijk aan den schrijver dezes verhaals, antwoorden: ‘Daar bestaat niets meer van; onlangs plag Sint Pieter met zijne sleutels | |
[pagina 32]
| |
daar nog te staan; maar men heeft hem laatst neergeworpen. ..... Het ware eene schoone taak voor eenen Gentenaar, die de oudheid en den roem zijner stad bemint, de huizekens weg te maken, die aan het middeleeuwsch gebouw, gelijk rupsen aan een fruitboom, zijn vastgekleefd; men zou dan de verscheidene kamers tot een geheel herbrengen; men zou de zwakke muren, die nu de vergaderplaats der Neringen verdeelen, ommeslaan, en het gewelf der zaal met nieuwe beeldwerken onderstutten; men zou den trap, die in het toreken draait en tot die groote zaal leidt, hermaken, en eene spitsige naald op den toren laten timmeren. - Dan ware de Collatie-Zolder wat hij eertijds was; - dan kon een onzer bloeiende zang- of taalgenootschappen zijnen intrek nemen in het oude Steen, en diezelfde zaal, waar eens het woord der grootsche Gentenaren klonk, van 't welluidend gezang of de ernsthaftige redevoering hunner zonen doen weergalmen.’Ga naar voetnoot(1) Laat ons hopen dat deze droom eens zal verwezentlijkt worden, en dat wij in het Vijftiendeeuwsche Neeringhuis der Huidevetters zullen mogen zetelen, waar meer dan een Lieven Bauwens, voorvader van den grooten burger, die Gent door | |
[pagina 33]
| |
zijn genie heeft verrijkt, het vrije woord mocht voeren en dat door den wraakgierigen Gentschen keizer in 1540 werd verbeurd verklaard en verkocht, na de ter dood veroordeeling van den laatsten deken Bauwens, met de Borluuts, Vaernewijck's, en andere gemeentehelden. Overigens, hebben wij de hand kunnen leggen op een prachtig Heerenhuis, dat, grooter dan het Toreken, en met een deftig voorkomen, gemakkelijk geschikt is tot al onze noodwendigheden: groote zalen voor onze vergaderingen, secretariaat, boekenzaal, commissiezaal, magazijn, woning van de conciergie enz. Dit gebouw draagt, gelijk gij het zult kunnen zien, zijn geboorteakte van het midden der XVIIe eeuw. Als ik het eerstmaal bezocht, zag ik op de twee uiteinden der balken onzer openbare vergaderingzaal twee wapenschilden uitgesneden. Het eene verbeeldt eene versterkte poort, het andere eene zwemmende zwaan. Ik vroeg mij af, aan wie die wapens, denkelijk die van de stichters des huizes, mochten toebehoord hebben; en ik werd welhaast overtuigd dat het eerste hetgene was des ouden Gentschen stams d'Amman, die de meierij van Gent bezat, en het andere dat der aloude Brugsche familie Lanchals, baron van Exaarde. En inderdaad, in het stamkundig boek van den vader onzes collega's Gailliard: Bruges et le FrancGa naar voetnoot(1), vond ik | |
[pagina 34]
| |
onder de stamouders van onze huidige eigenares, Mevrouw van Pottelsberghe-de Kerchove, Jonkheer Gaspar d'Amman, die van 1639 tot 1656 getrouwd was met de achterkleindochter van den beroemden Brugschen Raadsheer Lanchals. Ook de bouwtrant van onzen gevel komt met dit tijdvak overeen, en zoo komt de beeldspraak der wapenkunde onzer voorouders zelfs in onze materiëele eeuw nog te passe om ons den juisten datum onzer tegenwoordige huisvesting te verklaren. Wij hopen dat onze pogingen met een welwillend oog zullen te gemoet gezien worden, en dat de herinnering aan onze kloeke voorvaders, die zoo zeer hunne moedertaal beminden, in dit huis nog meer deftigheid aan onze Nederlandsche redevoeringen zal mogen bijzetten. (Toejuichingen.) | |
Aangeboden boeken.Namens het Staatsbestuur: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1887, 12e aflevering. Vanwege Jhr. Nap. de Pauw, bestuurder: Studenten-Almanak voor 1855, 1856, 1857 en 1858, uitgegeven door het Taalminnend Studenten Genootschap, onder kenspreuk: 't Zal wel gaan. 4 deelen in-12o. Vanwege den heer Stroobant, werkend lid: Antwerpschen Almanak voor Nut en Vermaek voor 1822. Antwerpen, in-12. | |
[pagina 35]
| |
Van den heer Am. de Vos, werkend lid der Academie, een afdruksel zijner brochuur: Het Verraad-Van Hoorde. Tweede vervolg op ‘Prijskamp en Academie.’ Gent, 1888. Van den heer Jan Broeckaert, briefwisselend lid der Academie: Taal- en Letterkundige Nalatenschap van K.-L. Ternest. Gent, 1888. Van den heer L. de Backer, briefwisselend lid der Academie: Nederlandsche Letteren in Frankrijk. Lettre à Frédéric Mistral. (Overdruk uit de Dietsche Warande). Vanwege den heer Tr., priester in Limburg: Maria, moeder van Jesus, door Jamar. Vierde, verbeterde uitgaaf, 1888. Van den heer Siffer: Verzameling der provinciale verordeningen van Oost-Vlaanderen, voorafgegaan door de Grondwet, de Gemeentewet en de Provinciewet. 1822-1887. Gent, 1888. Van den heer Eymael, leeraar te Amsterdam: Constantyn Huygens' Hofwyck. Kulemborg, 1888 (aangeboden door den heer P. Willems, met eene bibliografische aanteekening, welke verder gedrukt is). Van den ongenoemden schrijver: Een Gentsche Martelaar, Ignatius Toebast. Leuven, 1888 (aangeboden door den heer P. Willems, met eene verder gedrukte bibliographische aanteekening). | |
Briefwisseling.Den heer Mininister van Landbouw, Nijverheia en Openbare Werken bericht dat hij, ter versiering | |
[pagina 36]
| |
van de vergaderzaal der Academie, een borstbeeld van Z.M. den koning, naar Vinçotte, alsmede de gegraveerde portretten van HH. MM. den Koning en de Koningin, beschikken zal. - De bestendige Secretaris voegt er bij, dat de in de zaal aanwezige borstbeelden van de Vlaamsche dichters Prudens van Duyse en Ledeganck insgelijks door het Staatsbestuur aan de Academie geschonken zijn. De heer P.-J. Scherpenseel, algemeen consul van de Zuid-Afrikaansche Republiek, zendt een afdruksel van zijnen brief, gericht aan de Vertegenwoordigers van de verschillige Staten en Regeeringen, die den 15 Maart j.l. door het Belgisch Staatsbestuur tot eene internationale Conferentie te Brussel beroepen waren tot het stichten van een Internationaal Bureel der Douaantarieven. - Het doel van zijn schrijven is, bedoelde tarieven op te stellen in de bestuurlijke taal der volkeren, die op de Conferentie door de talrijkste groepen vertegenwoordigd waren, en derhalve de Fransche en Hoogduitsche talen te vervangen door het Engelsch, het Russisch, het Nederlandsch, het Spaansch, het Italiaansch en het Portugeesch. | |
Bibliografische Aanteekeningen.Ik heb de eer aan de Academie, in den naam van den heer H.-J. Eymael, leeraar aan de Openbare Handelsschool te Amsterdam, een exemplaar aan te bieden van zijne uitgave van | |
[pagina 37]
| |
Constantijn Huygens' Hofwijck. (Kulemborg, 1888). De naam des uitgevers is reeds gunstig gekend door zijne in 1886 verschenen Huygens-Studiën. Nalezingen met critische aanteekeningen op uitgaven van C. Huygens' werken, door Dr Verwijs, prof. Verdam, Bilderdijk, Van Vloten en A.-W. Stellwagen. De beoordeelingen van bevoegde personen in verscheidene Tijdschriften hebben te recht gewezen op de uitgebreide en grondige kennis, welke de heer Eymael bezit van Huygens' werken. Door deze kennis kon de geleerde uitgever den geestigen, maar soms al te gekunstelden dichter door hem zelven uitleggen, en dit is in het algemeen de beste weg om door eenen schrijver te doen zeggen hetgeen hij heeft willen zeggen. Dezelfde lof wordt in hooge mate verdiend door het thans aangeboden werk. Na eene korte en geleerde inleiding over het ontwerp van Huygens' buitenverblijf ‘Hofwijck’ en over de latere lotgevallen van dezen eigendom, volgt de tekst, gedrukt naar de uitgave der Korenbloemen van 1672, die door Huygens zelven bezorgd werd. Aanteekeningen, welke 105 bladzijden beslaan, eindigen het werk, en zijn er het voornaamste sieraad van. Ophelderingen van taalkundigen of geschiedkundigen aard, uitleggingen der realia, vergelijkingen van den dichter met hem zelven zijn de bestanddeelen, welke de uitgever samensmelt om al de moeilijke plaatsen des gedichts met dege- | |
[pagina 38]
| |
lijke notas op te luisteren, en niet alléén voor den lezer den zin van den tekst te vergemakkelijken, maar tevens zeer dikwijls de verkeerdheid te bewijzen van vroegere uitleggingen. De uitgave van den heer Eymael zal derhalve aan de studie van Huyghens den grootsten dienst bewijzen.
Ik heb tevens de eer vanwege den ongenoemden schrijver aan de Academie aan te bieden een boekje, getiteld: Een Gentsche martelaar, Ignatius Toebast, van het Gezelschap Jezus; zijn leven, zijne brieven en zijne marteldood (1648-1684). Leuven, 1888. Dit kort verhaal zal met genoegen gelezen worden. Het is sierlijk geschreven, en maakt den lezer bekend met belangrijke bijzonderheden aangaande de verre reis van België naar Amerika en den staat van Zuid-Amerika in de XVIIe eeuw. Het verhaal is des te belangrijker daar het grootendeels getrokken is uit de brieven, door den Gentschen jezuïet naar zijne familie gezonden, en daar verscheidene dezer brieven hier voor de eerste maal worden uitgegeven. Wat mij bijzonder getroffen heeft, is de innige gehechtheid van Pater Toebast aan zijn Vlaanderland. Is hij in Spanje, dan schrijft hij: ‘Voorwaer, Spanje heeft niets bij Vlaenderen, en alles is hier maer vuiligheid, zoodat ik mijnzelven niet kan inbeelden hoe dat iemand, die eenige kennis van het land heeft, hier | |
[pagina 39]
| |
uit 't Nederland zoude kunnen komen, tenzij om eenige zaken te verrichten.’ Stevent hij over den Oceaan naar Amerika: ‘Doch de spijs smaekte mij niet, want zij koken anders dan wij in Vlaenderen. ‘Van Carthagena, in Nieuw-Grenada, roept hij uit: ‘Van Vlaenderen, mijn lief vaderland, 't welk ik kwalijk kan vergeten, zal mijne missie omtrent zeven en twintig honderd mijlen zijn.’ En den 20 Maart 1683 schreef hij uit Santa-Fé: ‘Het is ongeloofelijk welken naem de Nederlanders hier hebben, en hoe eenieder mij, onwaerdigen, bemind heeft.’ In October 1684 stierf de moedige Gentenaar den marteldood door de hand der wilde Karaïben. P. Willems. | |
Bestendige Commissie.In de zitting der Bestendige Commissie, 's morgens gehouden, is besloten aan de Academie voor te stellen: De fragmenten van Malegijs, waarvan de uitgave aan Jhr. Nap. de Pauw werd toevertrouwd, mits goedkeuring der Academie, ter perse te leggen; 2o door den heer Stallaert eene volledige woordenlijst te laten opmaken voor de uitgegevene Zevenste Bliscap van Maria. De Academie neemt deze voorstellen aan. |
|