| |
Tweede prijsvraag.
Middelnederlandsche letterkunde.
‘Men vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Middelnederlandsche werken en van de studiën over Middelnederlandsche Taalen Letterkunde, verschenen hetzij afzonderlijk, hetzij in uitgaven van geleerde Genootschappen, Tijdschriften enz.’
| |
Verslag van den heer P. Willems,
eersten verslaggever.
Onnoodig is het uit te weiden over het doel, dat de Academie beoogde bij het stellen dezer
| |
| |
vraag. Sedert eene halve eeuw verschenen in Noord en Zuid en in Duitschland menige verhandelingen en uitgaven op het gebied van Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. Men begrijpt derhalve dat de bibliographische lijsten, over meer dan twintig jaren opgesteld, thans niet meer voldoende zijn. En nochtans, tenzij men de beoefenaars van het Middelnederlandsch dwinge aan langdurige opzoekingen kostbaren tijd te verspillen, is er geen werkmiddel dat hun zoo onmisbaar is als dusdanige Bibliographie.
Met voldoening mogen wij het gunstig onthaal aanstippen dat de tweede prijsvraag ontving. Niet min dan vier antwoorden zijn ingekomen; en, hoewel van ongelijke waarde, getuigen zij alle vier van naarstige opzoekingen en grondige bibliographische kennissen.
De twee hoofdvereischten, die gevergd worden om aan de prijsvraag te voldoen, zijn volledigheid en gepaste rangschikking, zoodat de beoefenaar der Middelnederlandsche letterkunde, bij het bestudeeren eener quaestie en van een' schrijver, in de Bibliographie vermeld vinde al hetgeen over die questie of over dien schrijver gedrukt is.
Het is met het oog op die twee hoofdvereischten dat wij de vier mededingende antwoorden zullen beoordeelen.
No 1 draagt de kenspreuk: Hier es over ghepijnt langhe stonde: 273 bladzijden in folio. Het behelst 1,090 hoofdnummers, maar bij elk
| |
| |
gedicht of prozawerk zijn de verschillende uitgaven en studiën in ondergeschikte nummers vermeld. Zoo beloopt het gezamenlijk getal nummers tot ongeveer 2,600. Het plan is volgenderwijze aangelegd:
| |
Voorrede.
A. Taalkunde.
Inleiding. - Geschiedenis. - Spraakleer. - Versbouw. - Glossen, Woorden, Woordverklaring en Tekstcritiek. - Woordenboeken.
| |
B. Letterkunde.
a) | Inleiding. Geschiedenis. |
b) | Levensbeschrijvingen van Middeleeuwsche dichters en prozaschrijvers. |
c) | Bibliographie en Handschriften. |
d) | Tekstuitgaven en critiek. |
I. Verzamelingen. - II. Bloemlezingen. - III. Germaansche sagen. - IV. Classieke romans. - V. Frankische romans. - VI. Britsche romans. - VII. Oostersche romans. - VIII. Dierfabel en dierenepos. - IX. Geestelijke gedichten. - X. Jacob van Maerlant. - XI. Berijmde geschiedschrijving. - XII. Didactische Poezie, inzonderheid Jacob van Maerlants school. - XIII. Boerden, Sproken, Verhalen, a) van bekende b) van onbekende dichters. - XIV. Liederen. Inleiding. Verzamelingen. Geestelijke Liederen. Gebeden. Wereldsche Liederen. - XV. Dramatische Poezie. Inleiding. Verzamelingen. Kerkelijk Drama. We- | |
| |
reldlijk Drama. Samenspraken. - XVI. Proza. - Verzamelingen. - Vertalingen van Bijbelboeken. - Leven van Jezus. - Stichtelijke Geschriften. - Legenden. - Levens van Heiligen. a) Verzamelingen b) Maria-legenden c) Levens van Heiligen. - Sermoenen. - Spreuken. - Kronieken. - Reisbeschrijvingen en geschriften over natuurwetenschap. - Volksletterkunde.
Alphabetische register.
Nr 2 heeft tot kenspreuk:
Mijn werk en was geen spel
Maar lastig was 't als mijnwerk.
Het bestaat uit eene inleiding en ongeveer 3,000 afzonderlijke bulletijns, waarvan elk een nummer bevat.
De afdeelingen zijn de volgende:
I. Ridderromans. II. Boerden, sproken, allegorische gedichten enz. III. Leerdichten. IV. Rijmkronieken. V. Geestelijke gedichten (Legenden, enz.) VI. Dramatische poezie. VII. Wereldsche Liederen. VIII. Geestelijke Liederen en Gebeden. IX. Fabels. X. Prozawerken van godsdienstigen en zedeleerenden inhoud. XI. Prozawerken van historischen en wetenschappelijken inhoud. XII. Wettelijke oorkonden. XIII. Letterkunde a. Geschiedenis b. Studiën. XIV. Taalkunde. XV. Bloemlezingen. - Aanhang. Handschriften. A. Verzen. B. Proza.
No 3 heeft tot kenspreuk: De Vlaming heeft
| |
| |
geen taal!? - Het behelst 131 bladzijden in-folio en ongeveer 1,300 nummers.
Ziehier de onderverdeeling:
Nevelingen-Lied. - Reinaert de Vos. - Jacob van Maerlant. - Melis Stoke. - Jan van Heelu. - Lodewijk van Velthem. - Jan van Boendale. - Willem van Hillegaersberch. - Diederic van Assenede. - Mindere Dichters en prozaschrijvers. - Berichten omtrent Dichters en prozaschrijvers. - Geschiedenis-Verzamelingen. Tekstuitgaven en critiek. - Godsdienstige stukken. - Tooneel. - Volksliederen. - Rijmspreuken. - Ordonnantiën, keuren, privilegiën enz. - Naamlooze fragmenten. - Gemengde stukken.
No 4, eindelijk, draagt de kenspreuk: tEn wert nije meester gheboren, en beslaat 157 bladzijden in 4o met ongeveer 1,600 nummers.
De inhoud is de volgende:
Bibliographie.
| |
A. - Taalkundig gedeelte.
1. Lexicographieën. - 2. Spraakkunsten. - 3. Verspreide taalkundige opstellen. I. Van algemeenen aard. II. Vormleer. a. Klankleer, gramm. figuren. b. Rededeelen. 1. Buiging der naamwoorden. 2. Telwoorden. 3. Werkwoorden. 4. Bijwoorden, voorzetsels. Voegwoorden. C. Woordvorming. 1. Afleiding der subst. en adject. a) door achtervoegsels b) door voorvoegsels. III. Syntaxis.
4. Losse studiën, beteekenis, afleiding van woorden en tekstcritiek rakende. 5. Tekstcritiek.
| |
| |
| |
B. Letterkundig gedeelte.
I. Letterkundige Geschiedenis. A. Handboeken en Bloemlezingen. B. Afzonderlijke studiën. Opstellen in tijdschriften van algemeenen aard.
II. Uitgaven.
a. Tijdschriften en verzamelwerken. b. Afzonderlijke uitgaven: 1. Romans. 2. Boerden en sproken. 3. Dierenepos en Dierfabel. 4. Geschiedbeschrijving. 5. Geestelijke poëzie en proza. 6. Didactische poëzie en proza. 7. Het Lied. 8. Dramatische poezie. - De acht laatste afdeelingen zijn nog onderverdeeld in a) Bronnen en algemeene litteratuur. b) Tekstuitgaven.
Uit het voorgaande blijkt, dat, wat de volledigheid betreft, No 3 en 4 van veel minderen omvang zijn dan No 1 en 2. No 3 bijzonder is zeer onvolledig. De mededinger bekent dat de tijd hem ontbroken heeft om de vraag volledig te beantwoorden. Van taalkunde is er geen spraak, en het plan des Opstellers beantwoordt niet aan den huidigen toestand der wetenschap. - No 4 is omvangrijker dan No 3. Het taalkundig gedeelte is bijzonder bewerkt, en onder alle mededingers, het doelmatigste gerangschikt. Maar dezelfde lof kan niet gegeven worden aan het letterkundig gedeelte, verreweg het uitgebreidste der prijsvraag. Onder dit opzicht staat No 4 verre beneden No 1.
Wat het getal nummers aangaat, zijn No 1 en 2 ongeveer even uitgebreid, maar tusschen de bewerking der beide lijsten bestaat er een zeer groot verschil.
| |
| |
No 2 geeft slechts hoofdverdeelingen aan, die gepaster zouden kunnen gerangschikt worden. De onderverdeelingen zijn niet gemaakt: elke hoofdverdeeling vereenigt eene lijst van nummers, alphabetisch gerangschikt, nu eens naar den naam des schrijvers, dan naar den naam des uitgevers. Men bespeurt seffens dat de mededinger den tijd niet gehad heeft de laatste hand aan zijn werk te slaan.
No 1, integendeel, is meesterlijk bewerkt. Het is een werk waarover de Schrijver, zooals hij zegt, lange jaren heeft gepijnd. Het algemeen plan, de hoofdafdeelingen, de onderafdeelingen, elk nummer in het bijzonder, alles is even wel aangelegd en uitgevoerd. Slechts enkele opmerkingen zal ik mij veroorloven te maken.
Het gedeelte, dat over de taalkunde handelt, zou ik verlangen wat te meer zien uitgebreid, en bewerkt volgens het plan gevolgd door No 4. Bij de werken over wetenschappen is er geen spraak van geneeskundige werken. Zoo staat de naam van Yperman niet in de Bibliographie. De Opsteller zegt in zijne voorrede: ‘Verder heb ik gemeend mij te mogen bepalen tot alles wat de eigenlijk gezegde letterkunde, de fraaie letteren aangaat, en daarom heb ik alles wat ik vond en voorloopig aanteekende, met betrekking tot datgene wat niet daaronder gerekend wordt, zooals Rechtsgeleerdheid, Charters, Oorkonden, Aflaatbrieven enz. onvermeld gelaten. Deze beperking lag in mijn oorspronkelijk plan en ik meende geheel te handelen in de bedoeling der prijs- | |
| |
vraag, uitgeschreven door de Koninklijke Vlaamsche Academie van Taal- en Letterkunde (niet: Academie van Wetenschappen), wanneer ik, bij de bewerking dezer bibliographie, die beperking handhaafde.’ - Ik kan in deze meening niet volkomen deelen. De geschriften over Rechtsgeleerdheid behooren, mijns dunkens, tot de Letterkunde, en het is onder deze rubriek dat de Somme rurael van Jan Bouteillier moest worden geplaatst. De Opsteller zet ze onder de stichtelijke en godsdienstige geschriften (no 935). De uitgaven van Jan Bottelgier te Antwerpen, 1503, 1520, 1529, 1542, en 1550 zijn niet vermeld. Ik beken dat Charters, Oorkonden, Keuren, Rekeningen enz. meer een geschiedkundig dan een letterkundig belang opleveren; maar toch is het niet te ontkennen dat deze geschriften voor de Taalkunde van het grootste gewicht zijn, en dat, naar mijn inzien, eene volledige lijst der werken over Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde ook deze schriften moet bevatten.
Mijn besluit is het volgende: Ik stel voor den prijs van 600 frank toe te kennen aan den Opsteller van No 1, en zijn werk te doen drukken. Men zou den Schrijver kunnen verzoeken een hoofdstuk over Charters en Wettelijke oorkonden er bij te voegen, tenzij de Academie verkieze in een volgend jaar eene bijzondere prijsvraag uit te schrijven voor de bibliographie van Charters, privilegiën, rekeningen enz.
Indien mijne medebeoordeelaars van meening waren aan de opstellers van No 2 en 4 eene door de
| |
| |
Academie te bepalen aanmoediging, b.v. eenen metalen eerepenning, te verleenen, zou ik zulk voorstel' volgaarne bijstemmen.
| |
Verslag van Jhr. N. de Pauw,
tweeden verslaggever.
Na een grondig onderzoek der vier handschriften op de 2e vraag, verklaar ik mij volkomen bij het verslag van den heer Willems, en de besluitselen daarvan, te voegen.
| |
Verslag van den heer F. van der Haeghen,
derden verslaggever.
Aangezien de vier antwoorden, ingezonden op de 2de der door de Koninklijke Vlaamsche Academie voorgestelde prijsvragen, mij eerst den 5n dezer zijn ter hand gekomen, zal de vergadering gemakkelijk kunnen begrijpen dat het mij, nauwelijks drie dagen te mijner beschikking hebbende, niet mogelijk is geweest, ook maar slechts een enkel dier Hss. grondig te onderzoeken. De tijd, welke mij gelaten werd, was zelfs te kort om te doorlezen: een Hs. van 273 bladz. in-folio, een ander van 157 blz. in-4o, een derde van 131 bldz. in-folio, en eindelijk omstreeks 2,500 losse blaadjes.
Het bovenstaande in aanmerking nemende, zal
| |
| |
de vergadering van mij geene doorwrochte studie over het onderwerp verwachten.
Desniettegenstaande is het mij, die aan de behandeling van soortgelijke bescheiden gewoon ben, niet moeilijk geweest de meerdere of mindere waarde der vier mij toegezondene Hss. te bepalen.
Ik aarzel dan ook niet te verklaren, dat de Nrs 1 en 2 ernstig opgevatte en met nauwgezetheid uitgevoerde werken zijn, die op voldoende wijze beantwoorden aan de billijke eischen en verwachtingen der Academie, ook zelfs al zijn ze niet de vruchten van nasporingen, gedaan binnen den tijd, in het programma vastgesteld. De uitschrijving van den prijskamp schijnt voor de samenstellers eene gelegenheid te zijn geweest om partij te trekken van een werk, reeds vóór vele jaren op touw gezet.
No 1, de kenspreuk dragend: ‘Hier es over ghepijnt langhe stonde’, is inzonderheid merkwaardig omdat het een groot aantal wetenschappelijk gerangschikte titels bevat van artikelen, opgenomen in tijdschriften en verzamelingen. Vooral uit dit oogpunt beschouwd, is het een werk van onschatbare waarde voor den letterkundige.
No 2 bevat afdeelingen, welke door den bewerker van no 1 geheel werden verwaarloosd. De ‘Keuren’ b.v., welke gerekend worden te behooren tot de oudste en kostbaarste oorkonden der Nederlandsche taal, alsook de werken van wetenschappelijken aard, zoo nuttig voor de kennis
| |
| |
der in de middeleeuwen gebruikte kunstwoorden, moeten hunne aangewezene plaats hebben in eene bibliographie, waarvan men mag vorderen dat ze alle gegevens bevat ter vergemakkelijking der studie van vergelijkende taal- en letterkunde. De Bewerker van No 1 zegt echter met betrekking tot deze werken, dat hij gemeend heeft die niet te moeten opnemen. En inderdaad de vraag, zooals die door de Academie werd gesteld, vorderde op geene onbetwistbare wijze de opname dezer stukken.
Bij het uitschrijven dezer prijsvraag stelde de Academie zich voornamelijk ten doel, den letterkundigen een stuk gereedschap ter hand te stellen, dat hun vele moeilijke ende lijdroovende nasporingen zou besparen, moeilijkheden soms onoverkomelijk voor hen, die geene uitgebreide boekerij te hunner beschikking hebben. Men moet derhalve trachten eene bibliographie te verkrijgen zoo volledig als slechts mogelijk is. Aangezien nu No 2, en ook No 3, inlichtingen bevatten, niet voorkomende in No 1, zou ik meenen dat men een hoogst practisch werk zou verrichten wanneer men aan de verschillende antwoorden datgene wilde ontleenen, wat aan het bekroonde mocht ontbreken.
Hoe voortreffelijk ook eene bibliographie, zelfs die over een enkel vak, mag bewerkt zijn, toch blijven er altijd leemten, en ook dan nog wanneer men uitvoering zal hebben gegeven aan mijn voorstel, zal men het bekroonde werk niet anders kunnen beschouwen dan als een eersten
| |
| |
druk, die wel is waar zeer goed zal zijn, maar voorzeker nog niet geheel volledig.
Ik veroorloof mij deze aanmerking te maken na mijne persoonlijke aanteekeningen te hebben geraadpleegd, ten aanzien van enkele artikelen, zonder eenig overleg gekozen. Zoo ontdekte ik b.v. dat twee uitgaven van de Historie van Karel ende Elegast, de eene van Hendrik Eckert van Homberg, c. 1520, de andere zonder jaartal, gedrukt door Jan van Ghelen, zijn vergeten. Verder noemt men geene enkele uitgave van den Sydrac, alhoewel er ten minste vijf bestaan: die van Leiden, 1495, en die van Antwerpen 1516, 1522, 1540 ende 1564. Een der deelnemers aan den prijskamp noemt de eerste uitgave van den Seghelijn van Jerusalem (Delft, Jac. Jacobsz. van der Meer, c. 1484); een ander kent die niet. Hetzelfde geldt voor het dichtwerk: de Stove, van Jan van den Dale. De Rhetoricale wercken en de andere gedrukte schriften van Ant. de Roovere worden niet genoemd. Ook in de afdeeling ‘Prozawerken’ komen leemten voor, evenzeer als in de afdeeling aan de ‘Geschiedenis’ gewijd. Zoo ontbreekt o.a. d'Excellente cronike van Vlaenderen, waarvan een gedeelte door de Roovere werd bewerkt; de reis van Joost van Ghistel enz.
Men zal lichtelijk begrijpen dat het mij, bij gebrek aan tijd, niet mogelijk is geweest mijne onderzoekingen verder uit te strekken. Wanneer
| |
| |
men echter mocht besluiten het bekroonde werk ter perse te leggen, zullen de heer Arnold en ik ons gaarne belasten met de verbetering der drukproeven en met de invoeging van hetgeen mocht blijken te ontbreken.
Na aldus No 1 met No 2 te hebben vergeleken, aarzel ik niet als mijn gevoelen uit te spreken, dat de palm der overwinning toekomt aan het Hs. No 1.
Intusschen veroorloof ik mij nog een tweetal aanmerkingen op het laatstgenoemde werk. 1o. Ten aanzien der algemeene inrichting zou ik de voorkeur geven aan eene alphabetische rangschikking van alle titels, onverschillig tot welke afdeeling die mochten behooren, gevolgd van eene uitgebreide wetenschappelijk ingerichte tafel. Een aantal werken toch kunnen in meerdere afdeelingen geplaatst worden, hetwelk veroorzaakt dat eene wetenschappelijke inrichting dikwerf zeer willekeurig is.
2o. Indien besloten zal worden, in de alphabetische rangschikking de Schrijvers op hunne voornamen te plaatsen, zal het wenschelijk zijn eene verwijzing te maken op hun toenaam. Men herinnert zich niet altijd zoo dadelijk dat de voornaam van De Roovere Antonie is. Het is met de bedoeling het gebruik van het boek te vergemakkelijken en het geheel te doen beantwoorden aan het beoogde doel, dat ik deze beide wijzigingen aan de vergadering voorstel.
|
|