Verscheide gedigten soo voor als tegen den Hemel op aarde(1704)–Anoniem Verscheide gedigten soo voor als tegen den Hemel op aarde– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Tegen-zang voor den hemel op aarden van D. Fredericus van Leenhof, Gestelt tegens den onbekenden Laster-digter. GY Nagt-uyl, snoode lasteraar, Wiens schend-digt in het openbaar, By Borstius gedrukt, te koop is, Tot welkers winkel veele loop is: Hoe derft gy zoo myn Hemel last'ren, En d' elf Kapittelen verbast'ren? I. Als hier den Hemel, afgemaalt Door zinnebeelden, nederdaalt, Zoo plaatz' ik vast Gods woonstê boven, Daar d'Eng'len haaren Schepper loven. De Hel is voor de lasteraaren, Die daar al levendig in vaaren. II. Ik toon dat wellust, eer en gelt, Van stervelingen met gewelt Gezogt, geen ware Blydschap geven: Maar Wyze, die op aarde leven, Zy dienen zig van alle zaaken, En blyven God in Christus smaaken. [pagina 11] [p. 11] III. Die smaak en Blydschap maakt de pligt In Borgerstaat en Kerken ligt. Koophandel, School en Huisgezinnen Die bloejen door de vrê van binnen. Zelfs kan aan Heydenze Soldaten Een zeek're zoort van Blydschap baten. IIII. Maar die de Droefheid queeken aan, En van geen slavernye ontslaan, Met alle stuirse Phariseeuwen, Dier meer van Hel als Hemel schreeuwen; Men mag wel haare fauten melden: Maar niet op goede schriften schelden. V. Wie zegt, daar is geen Blydschap quaat, Als gy my lastert? immers staat By my de waare Blydschap tegen De valsche, die ons maakt verlegen. Dat 's d' ordre Gods, dat zyn 's Lands wetten Te straffen, die het quaat voort-zetten, VI. 't Volmaakste leer: onz' hoogste wet Is Blydschap; d'Heylige gezet Op deugt en vreugt zoek t'evenaaren, Niet daar z' haar swakheid openbaaren. De borge Christus, door zyn smerten, Maakt bly, die zyn benauwt van herten. VII. Dit roept ons doorgaans d'Heyl'ge schrift, Die Droefheid van de Blydschap schift, Tot zuivre vreugd' in God dien Heyland, Die leyd zyn kudd' in een goed weyland, Met last, om haar op alle tyden In haaren Herder te verblyden. [pagina 12] [p. 12] VIII. Neem op myn Vreugde-midd'len agt, Zoo noodig van elk een betragt: 't Geloove moet het heyl ons geven: Maar toont door Werken 't regte leven, In liefde, vreed' en zedepligten, Daar door men 't Volk van God moet stigten. IX. Mydt boersheid, waan, en vreugd' in schyn: 't Is beter waarlyk treurig zyn. Geen mensch kan zonder droefheid wezen: Die u tot God leid, werd geprezen, Niet in zig: maar om dat men nader God bly dan minnen kan als Vader. X. d'Inbeeldings kragt veel lyden kan, In d'Heyl'ge in China en Japan, Zie blyde Grieken en Romeinen: Dog niemand moet 't geloof verkleinen. 't Welk overwint het swaarste om melden, Getoont in veel voornamer Helden. XI. 'k Besluite, dat Gods woord rond uit Door liefde vreeze buiten sluit, En dat men moet die liefde preken, Die zielen zuivert van gebreken. Myn Hemel noodt aan alle kanten De vrome: maar geen Pasquillanten. FREDERICUS van LEENHOF. Vorige Volgende