| |
| |
| |
Op de verjaarde zegepraal bij Waterloo,
den 18 Junij 1815.
Door Petronella Moens,
welke eene vereerlykende melding heeft bekomen
JUich Nederland! Juicht heldenzonen!
De zegepraal van 't heiligst regt;
Vergt broederlijke jubeltoonen,
De kunstmin heeft haar gloriekroonen
Aan 't lied der Barden toegezegd.
De dag der zegepraal verjaart,
De dag die Neêrlands lot besliste,
Toen heldenbloed het slavenmerk
Voor eeuwig van ons voorhoofd wischte.
Triumph! Toen zonk der snooden trots!
Toen ja, toen schreef de vinger Gods
Op 's overwinnings gouden wieken:
‘Mijn Almagt heeft 's volks trouw gekroond
Mijn zegen dauwt waar eendragt woont
Bij voorspoeds heerlijk morgen krieken.
| |
| |
Der vadren onverwrikbre moed
Ontvlamde Neêrlands heldenscharen.
De laatste bloeddrop was gewijd
Aan 't heil van haardstede en altaren.
God! Waar Bataaf of Belg ook viel
Daar jubelde de heldenziel
Verbroederd bij het zegepralen.
De dood, voor 't Vaderland zoo schoon
Bragt stervende een gloriekroon
Van ongeschapen morgenstralen.
De snoode Corsicaan (wiens tergende overmoed
Sints lang de weegschaal der geregtigheid verlamde,
Tot wreed verkropte wraak vol Godlijk reinen gloed
Door 't heiligst offervuur op Moscou's puin ontvlamde)
De snoode Corsicaan op zwarte gruwlen trots,
(Hij, die zoo valsch als laf, om schuilplaats had gebedeld)
Hij schiep 't gevloekte ontwerp, vol woede op Elba's rots.
Maar 't vrij Europa bleef door broedertrouw veredeld,
Gelijk een onweêrswolk die 't gouden middaguur
In duisternis begraaft, en in spelonk en dalen
Ginds de echo's dondrend wekt wen 't kronkelend bliksemvuur
De lucht al vlammend scheurt door de uitgebarsten stralen;
Zoo vreeslijk dreigend was der franschen helsch verraad;
De olijven schaduw damte op Donau's heldre golven,
Maar de oorlogsdonder brulde, en Vorstendom en Staat
Zag 't schittrend volksgeluk in 's afgronds nacht bedolven.
Uw jeugdig rijksgebied, ô roemrijk Nederland!
Zag Buonaparte aan 't spits der woeste heermagt nadren.
Reeds was den aadlaar op uw heilgen grond geplant,
Maar helden grootheid bloeide op 't graf der dappre vadren
't Volk zwoer zijn Koning trouw, en 's dwinglands wissen val.
't Scherpte op den grondsteen van ons Rijk zijn speer en zwaarden.
Verwinning of den dood! zoo luidde 't krijgsgeschal
Der helden, die zich om Oranje's heervaan schaarden.
| |
| |
Elk man vloog fier ten strijd; ja, zelfs onwrikbre moed
Schiep Neêrlands vrouwen, hoe zachtaardig, tot heldinnen.
Gaat, zegeviert of sterft! Dit was den afscheidsgroet
Van Bruid, van Moeder en van Huwlijksgesellinnen.
Zalige eendragt! Hemelspruit!
Beeld van 't naamloos Alvermogen!
Waar gij 't glorieperk ontsluit,
Galmt der dappren krijgseed luid.
Dáár straalt moed uit vonklende oogen.
Eendragts onverwrikbre magt
Heeft ons heer doen zegevieren.
Juicht! (waar Willems veldbanieren
Ooit voor Neerlands regten zwieren)
Dáár schept liefde uit zwakheid kracht.
Grootsch vloog Neêrlands volk te wapen,
Rijk en arm en jong en oud.
Zelfs de knaap met blonde lokken
Zwierde 't wrekend slagzwaard stout.
't Neêrlandsch meisje scheen de helmpluim
Schooner dan den rozenhoed.
Fierheid vloeide reeds den zuigling
Met de moedermelk door 't bloed.
Schrijfpen, beitel, spoel en kouter
Wierp men roemvol neêr op 't outer
Van 't bedreigde Vaderland.
| |
| |
't Was hier de edele zucht naar vrede,
Die uit sikkelen zwaarden smeedde,
Schittrend in der helden hand.
Gelijk de jonge dag (die bergtop en valeijen
Met rozenverwig licht omvloeit
En koeltjes ademt, die langs 't boschloof spelemeijen
Door perelenden dauw besproeit)
Zoo praalt ge in 's levens bloei, ô jonge Oranje Vorst!
Zoo, zoo deedt ge in den strijd door aller helden borst
De hoop op de overwinning gloren.
Uw blik zoo gul, zoo fier ontvlamde een edele vreugd
Grijze ondervindings kroon en bloesemtooi der jeugd
Verzeekren u volksliefde, en uit uw heldendeugd
Is Neêrlands oude roem herboren.
De valsche tijger durfde op Neêrlands ontrouw reeknen.
Reeds waande hij zijn disch in Brussels wal gespreid;
Maar bloed, bloed moest zijn vlugt met eeuwge schande teeknen;
Ja, 't moordrot viel, vergeefs door hoop op roof gevleid.
't Scheen Buonaparte een spel, heel Neêrland in te zwelgen;
Maar hij, die de Almagt zelf door honend lasteren tart,
Hij vlood vol wroegende angst voor Pruis en Brit en Belgen
En knaagde woedend nu zijn eigen tijger hart.
Vereeuwigd Waterloo! Laat Koningrijken vallen,
Gij blijft een schittrend stip op 't wentlend wereldrond
Uw naam blijft over 't graf der volgende eeuwen schallen
Gij praalt als Marathon tot 's wereld avondstond!!
Ja, Neêrlands heldenmoed heeft hier den grond geheiligd;
Hier heeft Oranje's bloed voor 't Vaderland gevloeid;
Het bloed dat op de Kroon (die Neêrlands trouw beveiligt)
Voor 't laatste nakroost met robijnen luister gloeit.
| |
| |
ô Zalige avondstond! Gij zaagt na 't vreeslijkst kampen
't Geredde Vaderland met lauwren grootsch versierd.
Neen, nooit ontstak natuur zoo schoon uw gouden lampen,
Dan toen der volken regt hier had gezegevierd.
Triumph Oranje en Wellington!
U strooit Europa gloriepalmen,
Triumph! 't veroverde kanon
Heeft, van de Sambre tot den Don,
Uw zege al dondrend doen weêrgalmen.
Triumph! De vijand wierp 't geweer
En de onverdedigde adelaren
Vol woeste wanhoop vliedend neêr.
Grootsch wreekte Blucher 's Duitschers eer,
En roem omkranst zijn zilvren haren.
Bloedig slagveld! Schrik der menschheid!
Weenend viert hier 't Vaderland
Schoon getooid met lauwerkroonen,
't Lijkfeest van zijn heldenzonen.
Dankbre liefde is de eeuwge graflamp
Die bij de asch der dappren brandt.
Sluimert zacht, gij zaalge dooden!
't Laatste bloed uw hart ontvloeid
Blijft in 't oog des eeuwgen heilig.
Zaalge dooden slaapt hier veilig,
Tot in d'ochtend der verrijzing
Uit dat bloed uw palmtak groeit.
Magen van gevallen helden!
Perelt nog de traan der smart
Op de onwelkbre krijgslaurieren
's Braven stervend zegevieren
Dauwde troost en stillen wellust
Zelf in uw verbrijzeld hart.
| |
| |
Duetto.
A. en B.
De weduw zocht vruchtloos haar gade onder 't krijgsheer,
Hij bloedde op het slagveld, of juichte als verwinnaar
(Schoon stervend) nog luid.
Vergeefsch vraagde 't weesje zijn' vader van 't leger,
En breidde (met lachjes om 't rozenkleur mondje)
Maar liefde en ontferming vol gloeijende erkentnis
Omhelsden de treurgen en droogden de tranen
De weduw en weezen der helden zijn heilig;
't Gezin des verslaagnen is de erfnis, die de Almagt
Triumph! De zege, door Oranje en Wellington,
Ja, door 't Verbonden heer, zoo glorierijk bevochten,
Gloorde als de morgenster, bij 't scheemren van de zon,
En heeft olijven-groen door 't lauwerloof gevlochten.
Triumph! Bij Waterloo is Frankrijks magt verplet.
Dáár werd uw diadeem, ô Buonaparte! een adder
Die u de ziel verscheurt, ja, 't jongst genot besmet;
Daar ge op uw rots versmacht, door haar venijnvol zwadder.
Van daar het caspisch meer zijn blaauwe baren plooit
Om 't kleed, waarmede Europe, al beeldend schijnt omhangen
Tot daar de Taagstroom 't goud haar in de lokken strooit
Weêrgalmde berg en dal door dankbre gloriezangen.
| |
| |
Triumph! Bij Waterloo heeft 's Eeuwgen arm 't verraad
Van 't eedverbrekend rot, natuur ten schrik, gewroken;
't Smoorde in de Sambre, of 't vlood verstrooid, gevloekt, gesmaad;
En Frankrijks Lelie was met nieuwen zwier ontloken.
Juicht Sarmaat! Germaan! en Belgen!
Juich Bataaf! Juich eedle Brit!
Die bespat met vonklend zeeschuim
Op uw krijtrots veilig zit.
Juich, juich, vredevol Europa!
Liefde en kunstmin gaan ten rei.
De oorlogstrommel is vervangen
Door de teedre veldschalmei.
De eerste straal van vrede's daagraad
Ging in 't strijdbaar Neêrland op;
't Lachend morgenwaas des voorspoeds
Kleurde dáár der heuvlen top.
Juicht! Smeedt zwaard en speer tot sikklen;
Juicht! herbouwt paleis en hut
Vlecht, vlecht gouden korenaren
Om den mond van 't moordgeschut.
Lammren grazen, waar de heervaan
Roemrijk golvend was geplant.
Vreedzaam viert natuur den lijkdienst
Voor het kroost van 't Vaderland;
In den grashalm, in de veldbloem
Ginds op der verslaagnen graf
Teekent ze ongetooide grootheid
(Als in d'eedle beeldspraak) af.
Deze dag, de dag der glorie
Schittert inde volks-historie
Eeuwig de aardstirannen blind!
| |
| |
Neêrland! Wat uw borst ooit griefde
Juich, ô juich! 't is trouw, 't is liefde
Die heer, vorst en volk verbindt.
Koning Willem! Neêrlands Vader!
't Laatste bloed uit hart en ader
Stroomt voor U en voor Uw kroost.
Kunsten, juicht! Juicht wetenschappen
Vrij, vrij moogt ge uw vleuglen klappen
Waar de zon der glorie bloost.
't Is groot, in oefenperk naar eermetaal te dingen;
Maar grooter, eedler is 't, der Helden roem te zingen.
|
|