| |
| |
| |
Nederlands onafhankelijkheid bevestigd;
of de overwinning van Waterloo,
door Pieter Rutger Feith,
welken eene vereerlykende melding heeft bekomen.
KAn de nood nog hooger stijgen?
't Woedend vuur des oorlogs brandt;
Menschlijkheid en rede zwijgen;
Hooger kan de nood niet stijgen!
Wie behoudt het Vaderland?
Buonaparte wil 't verdelgen,
Alles doen te gronde gaan.
Weert u Batten! weert u Belgen!
Buonaparte wil 't verdelgen.
Ginder rukt zijn krijgsmagt aan!
Geen bange vrees beroert ons harte.
Geheel de menschheid staat ons bij.
De Gauler kruip' voor Buonaparte!
Zijn haatlijk juk vervloeken wij!
De trotschaard moog' ons honend dreigen!
Wij toeven hem met vasten moed
En zullen zeker 't hoofd niet neigen
Eer dat zijn zwaard ons vallen doet.
| |
| |
Op Elba's grond tot ballingschap verwezen,
Heeft hij door snood verraad zich op den Troon hersteld
En ons, ter naauwernood tot vroeger heil herrezen,
Op nieuw ten prooi bestemt van heerschzucht en geweld.
Een lage ziel, voor 't juk geboren,
Moog' siddren als het trillend riet;
Maar wie de vrijheid kan bekoren
Zwicht voor een' dwingland niet.
Een fiere heldenstoet daagt ijlings uit Brittanje,
En Duitschlands dapper volk rukt, als een stormwind, aan.
Ginds wappren in de lucht de vanen van Oranje,
En Neerlands jonglingschap zie 'k op de grenzen staan.
De grijze Blucher zal met jonge krachten strijden,
En Wellington doen zien, wat 's veldheers moed vermag.
Oranje zal zijn bloed aan Neerlands welvaart wijden.
Onsterfelijken roem belooft het Schoon Verdrag!
Beef, woeste dwingland, donderwolken
Nooit onderwerpt gij vrije volken!
Haast gaat uw magt te grond!
Uw knechten, adelaars en dolken
Beschaamt het Schoon Verbond!
Zou hij op nieuw door list en logen
Ons 't oude dwaalspoor in doen slaan?
Neen, door den dwingland eens bedrogen,
Jaagt zijn belofte ons huivring aan.
| |
| |
Hij zou ons regt met voeten treden,
Zich mesten met ons goed en bloed,
En ons voor godsdienst, deugd en zeden
Een hel ontsteken in 't gemoed.
Tranen vloeijen uit mijne oogen.
Waarom laat gij mij alleen?
'k Heb mijn liefde en pligt gewogen,
En ik vlieg naar 't slachtveld heen.
'k Wil u dan van 't harte scheuren,
En omgorden met het staal.
Nu zal ons geen leed gebeuren!
Vrouwen spreken mannentaal!
Strijdend moet gij mij gedenken.
'k Vlecht voor u een lauwerkroon.
Boven al wat Vorsten schenken
Streelt mij, dierbre, uw heldenloon.
Liefde zal den moed verhoogen.
Liefde valt geen strijd te zwaar.
Liefde, trouw en edel pogen
Sieren glansrijk 't echtaltaar.
| |
| |
Hoort, dappren, hoort de krijgscimbalen!
Zij klinken heinde en veer.
Stelt nu den dwingland perk en palen
En stort zijn' zetel neer.
De hoop der menschheid kan niet falen.
Gij komt verwinnaars weer!
Nog stroomt het heilig bloed der vadren,
Die moedig voor de vrijheid streên,
Den Belg en Batavier door de adren
En maakt ze vreeslijk als voorheen.
Oranje zal hun 't eerspoor wijzen,
Oranje beider hoop en kracht;
In hem ziet Belg en Bat verrijzen
De leidstar van hun voorgeslacht.
Hoort gij van ver 't geschut wel knallen?
Ik arme grijsaard hoor niet meer.
't Gedonder nadert Brussels wallen.
Almagtig God! ach, red ons weer.
Mijn broeders zullen vast niet wijken.
Groot is hun moed en sterk hun vuist.
| |
| |
Als allen aan mijn zoons gelijken,
Wordt, zeker 's dwinglands magt vergruisd.
Oranje zal zijn fierheid staven,
Zoo lang hem 't bloed door de adren vliet.
Zij komen nooit terug als slaven;
Maar keeren vrij, - of keeren niet.
Mijn broeders minde ik als het leven;
Maar nooit heb ik hun' moed geblust.
'k Heb zelf mijn zonen prijs gegeven,
Hun zwaarden met mijn' mond gekust.
Hoort! wijken niet de donderslagen?
't Geluid verflaauwt! De dwingland zwicht!
ô God, wil deze hope schragen;
Beschaam hem voor ons aangezigt!
ô God, wil deze hope schragen;
Beschaam hem voor ons aangezigt!
Wie komt daar aan, met zweet en stof beladen,
En gilt zyn vreugd met luide kreten uit?....
Gewis, zijn mond verkondigt heldendaden!
't Ontzind geweld is in zijn vaart gestuit,
| |
| |
Hoort! Hoort! Hij roept: ‘de zege is ons beschoren!
Een heilig vuur bezielde ros en man,
Des vijands heir ging in den strijd verloren,
En Buonaparte vlugt, zoo ver hij vlugten kan.’
Triumf, triumf, wij zegepralen!
De heerschzucht ligt aan band!
Laat ons der Godheid dank betalen!
Rijst, achtbre vadren, uit uw graven!
Uw nakroost, groot als gij,
Verwerpt den vuigen naam van slaven
En vecht zich roemrijk vrij.
Keer, Willem, keer terug in 't leven!
Keert, Nassau's helden, keert!
Uw naneef durft u na te streven.
Hij bloedt; - maar triumfeert!!!
| |
Choraal of Canto firmo, Geschikt, om door het geheele Auditorium gezongen te worden.
Triumf, ons volk, ten strijd gegaan,
Heeft voor de vrijheid pal gestaan,
Heeft 's dwinglands schandlijk juk vernield
En door der vadren moed bezield,
Triumf, God heeft door vasten band
Het lang gescheurde Nederland,
Ter goeder uur verbonden.
| |
| |
De dwingland heeft maar één geslacht,
Maar één gevoel en ééne kracht
Triumf, een Koning, wijs en goed,
Gesproten uit ons eigen bloed,
Laat Neerlands waarde gelden!
Hij is der braven heul en troost
En schenkt ons uit zijn dierbaar kroost
Reeds vaderlandsche helden!
Triumf, triumf, de nacht verdwijnt,
En 't vrolijk licht der hope schijnt
De toekomst lenigt allen druk
En zal in glorie en geluk
Io triumphum! Plaudite, plaudite!
Evicta sors est, causaque justior
Rursus triumphat. -
Lommatzch.
|
|