Verzameling der Zangstukken bekroond door de Koninklyke Maetschappy van Fraeie Konsten en Letterkunde te Gent, den 18 van Weimaend 1816
(ca. 1816)–Anoniem Verzameling der zangstukken bekroond door de Koninklyke Maetschappy van Fraeie Konsten en Letterkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
Eerste Deel.
Recitatif.
GEvoel! ontgloei den geest: wil gij den zang bezielen,
Die van de dankbre lippen vliet.
Verrukking! schenk uw heilige aandrift,
Schenk vuur en kracht aan 't zege-lied.
Ontgloeide zangers! meldt die zege;
Stort uw gevoel in klanken uit.
't Omkranste speeltuig breng uw hulde aan d'eedle helden,
Wier moed den dwingland heeft gestuit.
Koor.
Ziet gij ginds de velden golven
Van het zegenrijke graan;
Nijvre maaijers! heft geen zangen
Bij dien vollen zegen aan.
Halmen! laat uw aren hangen,
Gij verspilt vergeefs dien tooi;
Want de klepperende hoefslag
Wacht u als zijn wisse prooi.
Maar gij, landman! treur niet, klaag niet,
Als g'uw oogst verwoesten ziet;
| |
[pagina 10]
| |
Hier, hier kiemt d'onschatbre zegen,
Die de stille vrede biedt.
Alle volken zullen oogsten,
Dankbaar oogsten van uw veld;
Hier wordt vrijheid, hier wordt welvaart,
Hier wordt vrede en rust hersteld.
Recitatif.
Die heilzon daagt. - De stilte der natuur
Wordt door een dof gedruisch verbroken,
De lucht gloeit van een aaklig vuur;
Daar in 't verschiet reeds dorp en hutten rooken.
Help, help, ô God!
Weer van ons af die tegenspoeden,
Dat schriklijk lot.
Maer neen - neen laat de krijgstorm woeden;
Dat vrij het ros den oogst vertrede;
Wij hebben goed en have veil
Voor 't onwaardeerbaar heil
Der zaalge vrede.
Kwartet.
A. Verbeelding! schets ons geen tafreelen
Van d'ijsselijken strijd, op dien geduchten dag.
B.
Neem, schilder! hier penseel noch verwen,
Het hart kromp weg van wee, als 't oog die jammren zag.
C.
Grief, Dichter! geen gevoelge zielen
Door 't schildren van een' strijd waar van de menscheid beeft.
D.
Leg neer, geschiedenis, uw veder,
Het nakroost loochende u, zoo gij naar waarheid schreeft.
| |
[pagina 11]
| |
A.B.C.D.
Maar schets met vuur en kracht
Voor 't laatste nageslacht
Den moed van zoo veel helden,
Ontruk hen aan den dood;
En blijft het zaalgend heil, dat uit die jammren sproot,
Met dankbre erkentenis vermelden.
Aria.
De vrede daalt,
Door 't licht omstraald,
Waarvan de hemelgeesten gloeijen;
De tweedragt wijkt,
De vrijheid prijkt,
De kunsten bloeijen.
Geen heil zoo schoon,
Geen grooter loon,
Voor zoo veel jammervolle dagen.
Zoo lonkt de maan
Ons troostrijk aan
Na d'onweersvlagen.
Koor.
Voer lente! voer jaarlijks uw dartle gespelen,
Strooi rozen, strooi bloemen op 't lagchende veld;
Wij willen steeds blijde in uw hooggetij deelen,
Steeds wordt uw genot in ons loflied gemeld.
Maar bij dat gevoel, dat uw komst ons zal schenken,
Zal 't hart aan de zege van Waterloo denken;
Dan zingen wij dankbaar bij 't vreugde geschal:
‘Bij Waterloo kiemde de vreê van 't heelal.’
| |
[pagina 12]
| |
Tweede Deel.
Recitatif.
ô Twijgen uit het lauwerbosch, huwt u aan d'Idumeesche palmen
En vlecht u door de lijkcipres.
Laat, volken! hier uw lofzang galmen,
Brengt bloemen bij dees graven aan.
Koor.
Stort uw offergeuren uit,
Avondstranden, morgenlanden!
Geestdrift, door geen dwang gestuit,
Zal z'op 't heilig outer branden.
Volken! stroomt hier bij elkaar,
Laat uw lied ten hemel klimmen,
Tooit het somber rouwaltaar,
Offert voor der helden schimmen:
Zij stierven in den heilgen strijd;
Hun zij een dankbre traan gewijd.
Duet.
Maar 't is geen traan van troostloozen rouw,
Die 't oog ontschiet;
Zij vielen, Pligt en Godsdienst getrouw,
Maar stierven niet.
Koor.
Zij stierven niet:
Kwartet.
A. Hij sterft niet, die in 't hart blijft leven
Van een dankbaar nageslacht.
B.
Hem velt geen dood, wien steeds de hulde
Van geheel de wereld wacht.
| |
[pagina 13]
| |
C.
Hij sterft niet, die door eedle daden
't Menschdom duurzaam heil bereidt.
D.
Hem biedt de geest der menschheid dankbaar
D'eerkroon der onsterflijkheid.
Koor.
De tijdstroom vliet,
Zij sterven niet
Die in het hart der menschen leven.
Zij leven zoo
Die Waterloo
Als helden voor 't heelal zag sneven.
Aria.
Nog jaren na dat schriklijk uur
Als in dit vruchtbaar dal,
D op nieuws herborene natuur
Haar gaven strooijen zal,
De landman gravend in zijn veld
Verwonderd onder d'aard'
Den schedel van een oorlogsheld,
Of degenkling ontwaart.
Wanneer de spa, bij 't dieper gaan,
Op 't roestig slagzwaard stoot,
Dan wijdt hij hun een dankbre traan,
Wier bloed daar voor hem vloot.
Koor.
Brengt dan herwaarts keur van bloemen,
Stort z'op 't somber rouwaltaar;
Dat de klank der lofgezangen
Zich aan d'offergeuren paar'.
| |
[pagina 14]
| |
Laat het eind der eeuwen nadren,
Als de tijd zijn' loopkring sluit,
D'eeuwen wisschen geen herdenken
Aan regtschapen helden uit.
| |
Derde Deel.
Recitatif.
Droog, droog den traan, die bij de somber graven
Die bij der helden asch 't gevoelig oog ontgleed,
Komt huldigt nu die eedle braven
Die 't moordend staal niet vallen deed.
Koor.
Neen geen edeler belooning
Helden! wacht uw moed betooning
Dan uw eigen pligt gevoel;
Vrijheidsliefde, pligtbeseffen
Was de drijfveêr van uw treffen
Pligtbetrachten was uw doel.
Door geen legers te vervaren
Hebt g'in 't barnen der gevaren
Glorierijk dien pligt volbragt:
Bij 't gevoel van eigen waarde
Loont u 't loflied van heel d'aarde
En de dank van 't nageslacht.
Duet.
De nijd moog aan uw glorie knagen
Mijn Vaderland!
Ook gij, ô Vaderlandsche Helden!
Bleeft d'eer gestand.
| |
[pagina 15]
| |
Koor.
Ja de Viersprong zal gewagen
Van den nederlandschen moed.
Ja de Viersprong tuigt uw grootheid,
Vaderlandschen heldenstoet!
Was hun palstaan, was hun strijden,
Op den Viersprong niet geslaagd,
Nimmer hadden onze zangen
Van een Waterloo gewaagd.
Septuet.
Ruischt, ruischt vrij, ô hijmnen!
Deze helden ter eer,
Zij schonken de vrede
Aan het Vaderland weêr.
Maar wie heeft hunne armen
In het treffen bestuurd?
Maar wie heeft in 't strijden
Hunnen moed aangevuurd?
Wie schonk hun die geestkracht,
Die gevaren bespot?
Wie, wie heeft de standaards
Van den dwingland geknot?
Wat gij deedt, ô Helden!
Dat deedt gij door God.
Slot - koor.
Gij dan, vader aller volken!
Vader van ons Vaderland!
Schenk de volken, schenk ons krachten,
Dat die vrede blijve in stand.
Stort uw zegenrijke gaven
Op geheel het menschdom uit;
Boven al laat Neêrland bloeijen,
Tot de tijd zijn' loopkring sluit.
|
|