Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||
Tekst en context van Gezelles ‘Als de ziele luistert’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||
prozagedicht op zichzelf kwam te staan. Zonder de wijzigingen van 1862 nam hij Als de Ziele luistert weer op in de latere drukkenGa naar voetnoot2 van Kleengedichtjes: 1872, 1881 en 1893, met ondergeschikte variaties.
Br. Benoît Standaert osb, die een speciaal nummer van het tijdschrift HeiligingGa naar voetnoot3 aan ‘Gezelle mysticus’ wijdde, opende zijn essay met Als de Ziele luistert, hetgeen hij motiveerde door te zeggen: ‘Met dit vers kunnen we best binnenkomen in Gezelles geestelijke ruimte.’ Het was echter niet zijn bedoeling ‘een systematische studie te leveren van Gezelles mystiek’. Voor mijn benadering van Gezelles kleengedichtje is het echter wel nuttig te bepalen wat hier onder ‘mystiek’ verstaan wordt. Dat woord heeft in de loop der eeuwen sterk uiteenlopende ladingen gekregen. Hier versta ik onder mystiek: het onmiddellijk schouwen en beleven van de vereniging met God, zoals aan de ziel is voorbehouden in de hemel en incidenteel in haar aardse leven. Mystieke poëzie heeft deze ervaring als thema. De tekst hoeft niet de directe neerslag te zijn van zulk een ervaring. Wel is het beslissend dat in zulke teksten de mystiek een wezenlijk element van het bestaan is. Voor de interpretatie van zulke teksten is het dus niet onontkoombaar uit te maken, of de mystiek berust op de ervaring van de schrijver zelf.Ga naar voetnoot4 Voor Gezelles mystieke gedichten als Blydschap en 'T er viel ne keer was dat niet nodig, ook al zijn dit teksten die de mystieke ervaring onder woorden brengen. Bij het kleengedichtje Als de Ziele luistert wordt het contact met het goddelijke als haalbaar voorgesteld, maar niet als een reeds ervaren genade.Ga naar voetnoot5
Over de tekst van Als de Ziele luistert dringen zich vragen op die tot nu toe, voor zover ik weet, niet zijn gesteld. Ook heeft men zich niet, (voor mij althans niet waarneembaar), in uitdrukkelijk verband met Als de Ziele luistert bezig gehouden met de wijsgerige en kerkpolitieke strijdvragen in de jaren 1850. In verband met Gezelle, maar los van het gedicht, vindt men wel materiaal in: | |||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||
Christine D'haen, De wonde in 't hert. Guido Gezelle: een dichterbiografie, Lannoo z.j. 285-325; Paul Thoen, de artikelen in Langs de Mandelbeke, Guido Gezelle te Roeselare, Stad Roeselare-Gezellecomité 1999, 41-72; in Collationes 2000, 161-201 zijn belangrijke ‘Contexten van Gezelles Taaldenken. De restauratie van het schoolhumanisme en de strijd rond de Leuvense filosofie’, en in Gezelliana, Kroniek van de Gezellestudie, 2002/1, 1-43, ‘De vernieuwing van de humaniora’. | |||||||||||||||||||||
I. De tekst van Als de Ziele luistertIk ga uit van de tekst, zoals Gezelle die in 1860 in XXXIII Kleengedichtjes publiceerde, ook qua spelling. Het 13 versregels tellende gedichtje bestaat uit één volzin, waarbij de bewoordingen van de regels 1 en 13 identiek zijn.
Vers 1 en 2: Als de Ziele luistert
Spreek'et al een tael dat leeft,
Deze aanvangsversregels bevatten de kern van het gedicht, waaruit de rest voortvloeit. Vanuit de logica zouden we mogen zeggen: ze hebben de vorm van een hypothetische deductie met de premisse: als p (het antecedens: de voorwaarde, vers 1) dan q (het consequens: het gevolg, vers 2-12). Wat houdt het consequens in? Vers 11 en 12 geven als hoogste verwachting aan: Talen ende tolken
'T diep verdoken Woord zoo zoet;
waarna het gedicht cyclisch afsluit met de woorden: Als de Ziele luistert! Met alleen een paar begrippen uit de logica wordt de inhoud van het gedicht natuurlijk onvoldoende recht gedaan. Ik keer daarom terug naar vers 1. Gezelle spreekt hier over ‘de Ziele’ en niet over ‘myn Ziele’. Het gaat hier dus niet over een individueel, maar een algemeen menselijk begrip. Wordt hier het woord ‘Ziele’ als pars pro toto voor ‘mens’ gebruikt, of gaat het inderdaad alleen om de ziel? In het katholieke wereld- en mensbeeld van Gezelles tijd vigeerde nog in menig opzicht de volmaakt hiërarchische orde van de middeleeuwen. In die orde wordt de mens geplaatst op het centrale punt tussen enerzijds de onsterfelijke zuivere geesten, de engelen, en anderzijds de levende, maar zuiver lichamelijke, sterfelijke dieren; de mens is een eenheid | |||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||
van geest en lichaam. Algemeen werd uiteraard ook aangenomen, dat ieder lichaam voortkomt uit menselijke ouders, maar volgens de katholieke leer wordt iedere ziel door God geschapen op het moment van de conceptie, dus: zodra er sprake is van nieuw leven. Maar als de ziel door deze goddelijke ingreep is ontstaan, hoe kan er dan sprake zijn van erfzonde? Men voerde hiervoor aan dat iedere mens in menselijke lichamelijkheid wordt verwekt; hierop berust de erfzondelijke situatie.
Doordat de ziel volgens deze inzichten door God zelf bij de conceptie geschapen wordt, is er een onmiddellijke lijn naar de schepper. Door het Eerste Vaticaans Concilie (1869-1870) werd de traditionele leer kerkelijk bekrachtigd dat God via de schepselen met zekerheid gekend kan worden. Hierover was in de tijd dat het kleengedichtje werd geschreven een heftig wijsgerig dispuut gaande, waarop ik in het tweede deel van dit opstel nader inga. Het is duidelijk dat het vermogen om God te kennen of om naar die kennis te streven berust bij de ziel, die immers door God onmiddellijk wordt geschapen. De keus voor ‘de Ziele’ in vers 1 is vanuit deze kerkelijke leer verklaarbaar. De combinatie met ‘luistert’ kan in eerste instantie bevreemden. Men kan de bijzin ‘Als de Ziele luistert’ vertalen met: ‘Als de Ziele er zich voor opent’. Maar het gaat in dit gedicht alsmaar over taal: spreek', ‘taal’, ‘gefluister’, ‘kouten’, ‘klappen’ ‘kouten’, ‘klappen (gemoedelijker dan kouten’), ‘talen’, ‘tolken’ en ‘Woord’. Als de ziele luistert is een akoestisch gedichtje: er moet worden geluisterd. De ‘Ziele’ krijgt metonymisch oren toegekend om contact te vinden met het ‘Woord’.
Vers 2: Spreek' et al een tael dat leeft,
Afgezien van de ae-spelling handhaafde Gezelle deze versie tot 1893, toen hij de kleengedichtjes opnam in de derde editie van Gedichten, Gezangen en Gebeden. Daarin wijzigde hij de spelling en daarmee de klank van Spreek et in Spreekt het. Al eerder deed hij dat in 1862 - alleen in deze eerste editie van Gedichten. Gezangen en Gebeden - toen hij aan de tekst van De Tale des Vaderlands als afsluiting Als de Ziele luistert toevoegde.Ga naar voetnoot6
Het woordje ‘et’ is: óf bepalend lidwoord bij het zelfstandig naamwoord ‘al’ (= heelal), óf een persoonlijk voornaamwoord, fungerend als voorlopig | |||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||
onderwerp bij ‘al (....) dat leeft’, dan wel als een loos persoonlijk voornaamwoord. Voor zover ik kon nagaan, werd in geen van de edities na Gezelles dood waarin Als de Ziele luistert werd opgenomen, de interpretatie van deze woordgroep als problematisch gesignaleerd; een aantekening daarbij ontbreekt altijd. Het zal minder verbazing wekken, dat de groep Spreek' et geen aantekening kreeg wegens het ontbreken van de derde persoons-t bij dit werkwoord. Deze variant werd uitsluitend vermeld bij het variantenapparaat van de Jubileumuitgave en in mijn uitgave van de eerste druk van 1862. Men ging altijd uit van Gezelles laatste geautoriseerde uitgave van 1893. De spelling et geeft wel aan dat Gezelle ondanks de eliminatie van de ‘t’ én van de ‘h’ deze lettergreep heeft gewild en gehandhaafd en in 1893 als het bleef handhaven. Dat is niet verwonderlijk, want zonder deze lettergreep zou de trocheïsche ritmiek in onmacht gevallen zijn. Het weglaten van de ‘h’ kon geen kwaad, doordat de ‘h’ in het West-Vlaams bij voordracht toch niet zou zijn uitgesproken. De apostrof van de ‘t’ achter Spreek' is minder gemakkelijk te verklaren. Hij kan op een apocope van een derde persoons-t duiden, maar het bezwaar daartegen is dat in het West-Vlaams het wegvallen van de slot-t niet gebruikelijk is. In desbetreffende grammatica'sGa naar voetnoot7 wordt hiervan dan ook geen melding gemaakt. Een andere, waarschijnlijker mogelijkheid is de apocope van ‘e’ als uitgang van de conjunctief. Die is een ingrijpende variant, vergeleken met de versie van 1862, die in 1893 definitief werd en dus nu gebruikelijk is. In 1860 bevatte v. 1 de voorwaarde, waarna vanaf v. 3 in de rest van het gedicht een reeks ervaringen genoemd worden waarop na vervulling van die voorwaarde toch niet te rekenen valt. V. 2 drukt door de conjunctief Spreek' alleen de wens, de hoop op die ervaringen uit. In 1862 en vanaf 1893 drukt de indicatief Spreekt' geen wens meer uit, maar het vertrouwen dat hij wordt vervuld. Het komt me voor dat de oorspronkelijke redactie van v.2 Gezelle niet bevredigde. Het is niet voor niets dat hij tweemaal de verandering van Spreek' in Spreekt aanbracht. Er is ook het bezwaar dat de conjunctief steels, alleen maar door een apostrof wordt aangegeven. Daar is hij inhoudelijk te gewichtig voor. De vraag blijft staan of et betekenis had als lidwoord of als persoonlijk voornaamwoord. Wanneer ‘et’ een lidwoord is, moet ‘al’ een onzijdig zelfstandig naamwoord zijn. In Gezelles poëzie komt de combinatie ‘het al’ in de betekenis van ‘het heelal’ meermaals voor. De uitwerking in de verzen 3 tot en met | |||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||
10/11 over de taal, confronteert ons echter met een wel erg tot de aarde beperkt heelal. Bovendien bevat de opsomming in deze verzen niet de scheiding tussen levend en levenloos die door de combinatie ‘al...dat leeft’ in vers 2 lijkt te worden gesuggereerd. Daar leeft alles; levend blijken niet alleen de ‘blâren van de boomen’, maar ook de wel beweeglijke maar niet-levende ‘baren in de stroomen’ en ‘Wind en wee en wolken’. De streng hiërarchische structuur van levend en levenloos in de schepping is hier doorbroken. Bovendien was er maar één heelal: ‘heelal’ verdraagt de beperkende bepaling ‘dat leeft’ niet. Als het niet als beperking bedoeld is, heeft het een toevoegende, maar geen onmisbare betekenis. Dat heeft tot gevolg dat de woordgroep ‘dat leeft’ in de voordracht losser van ‘al’ staat dan wanneer het betekenisbeperkend is en in de voordracht nauw verbonden moet worden met ‘al’. Die lossere trant verzwakt de toon van de voordracht, die zo als een anticlimax zal gaan werken. De taalmuziek brengt mij tot de voorkeur (maar niet de zekerheid) voor et als persoonlijk voornaamwoord, en voor ‘al’ in de betekenis van ‘alles’.
Blijft de vraag: is et een loos persoonlijk voornaamwoord of een voorlopig onderwerp? Als voorlopig onderwerp staat het te pal naast ‘al’ (‘dat leeft’). Daarom gaat mijn voorkeur uit naar ‘et’ als loos persoonlijk voornaamwoord. In het West-Vlaams komt het vaker voor als loos voornaamwoord.Ga naar voetnoot8 Het onzijdige het kan in de zin van het Duitse es gebruikt worden: ‘het was een keer een man’; ‘het staan veel bomen’. Eenzelfde gebruik treffen we aan in het Franse il y a.Ga naar voetnoot9 al... dat leeft
Hierboven was sprake van de hiërarchie in de structuur van de schepping met betrekking tot de tegenstelling levend-levenloos. In de uitwerking van ‘al dat leeft’ bleek Als de Ziele luistert deze strenge structuur te doorbreken. Het komt me voor, dat dit niet is gebeurd ondanks de toen aanvaarde katholieke kosmologische opvatting van de schepping, maar door de intertekstualiteit, in het bijzonder met de bijbel. Men heeft wel verwezen naar diverse | |||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||
bijbelteksten.Ga naar voetnoot10 Maar het verwondert mij dat nooit werd gedacht aan de tekst waarmee Gezelles gedicht van begin tot eind correspondeert door de woorden ‘al dat leeft’ en vooral ‘'T (...) Woord’, dat het hoogtepunt is van het gedicht. Het gaat om de tekst die Gezelle als priester in het Latijn bij elke mis als slot moest lezen: Johannes 1,1-14, in het bijzonder de verzen 1-5:
Vertaling:
De cursief gedrukte begrippen komen ook in Als de Ziele luistert terug of zijn daar impliciet aanwezig. De uitwerking van ‘al... dat leeft’ (v. 2) in de verzen 3 tot 10/11 betreft niet alleen levende wezens volgens de normen van de katholieke kosmologie als ‘de boomen’ (v. 5), maar ook de niet-levende, vooral ruimtelijke elementen: ‘stroomen’ (v. 7), ‘wind, wei en wolken’ (v. 9). In Joh. 1: 4 vindt men de mogelijkheid om alle schepselen met God te verbinden als zijn scheppingen en daardoor deelhebbend aan het leven: Alles is door Hem gemaakt (Joh. 1:3), in Hem was het leven. Een ander nauw verwant kleengedichtje, dat Gezelle in de periode 1859-1861 geschreven kan hebben, maar dat niet door hem werd gepubliceerd, laat dat nog duidelijker zien:Ga naar voetnoot11 Hoe alles leeft
Van 't minste nat
Dat aen het minste roosblad hangt
| |||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||
Tot aen den boom
Den eeken boom
Die staet en draegt de wolken
Tot aen de groote zonne daer
Tot in het tabernakel
Hoe alles leeft
Mirakel!
Vers 12: 'T diep verdoken Woord zoo zoet;
Voor Gezelle is Gods schepping in haar geheel een levende schepping. Alles in die schepping spreekt over en vertolkt het Woord, dat er al van vóór haar begin was. Het Griekse woord voor ‘Verbum’, ‘Woord’, is ‘Logos’ dat verwijst naar het ordenende denken en naar de uitspraken die op grond van argumenten waarheid bevatten. In de bijbelse context is de Logos het Woord Gods. God geeft vorm en richting aan zijn schepping en aan de geschiedenis, hij verwekt leven en neemt het leven terug.Ga naar voetnoot12 Het ‘luisteren’ (v.1) vormt de weg naar dit ‘Woord’ (v. 12).
Vers 13: Als de Ziele luistert
‘Woord’ en ‘leeft’ in Als de Ziele luistert vinden hun bijbelse relatie in Johannes 1. Maar er is nog meer verwantschap tussen deze teksten. Hierboven werd bij de weergave van Johannes 1,1-5 door cursivering nog een zin aangegeven als verwant met Gezelles gedicht: En de duisternis heeft het niet begrepen. Verderop in hoofdstuk 1 van Johannes wordt dat toegespitst: Het licht was in de wereld, maar de wereld, die door Hem was gemaakt, heeft Hem niet aanvaard. Hij kwam tot de zijnen, ‘maar de zijnen ontvingen Hem niet’ (Et sui eum non receperunt: v. 10-11). In Als de Ziele luistert komt deze negatieve uitkomst niet expliciet naar voren, maar is er wel aanwezig. Het eerste woordje van het gedicht, ‘Als’, dekt een positieve en een negatieve kans: positief in de betekenis: ‘wanneer’ of: ‘telkens wanneer’ en mogelijk negatief | |||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||
in de betekenis van: ‘indien’, ‘op voorwaarde dat’. Tussen v. 1 en v. 13 is Gezelles tekst positief vervuld van het goddelijke leven. Maar toch bevatten zijn verzen 1 en 13 in het woordje ‘Als’ een risico. Het kleengedichtje Als de Ziele luistert heeft de dichter blijkens de bewaard gebleven handschriften enige moeite gekost. Een van deze handschriftenGa naar voetnoot13 toont een merkwaardige variant van v. 13. Ik citeer vanaf v. 12:
Na de lyrisch positieve versregels tot en met 12 valt hier aan het slot niet alleen de zo nadrukkelijke herhaling op, maar ook het geschrapte tussenwerpsel ‘Och!’ dat twijfel uitdrukt, met een uitroepteken, en bovendien tussen twee slotuitroeptekens. Dat is dreigend emotioneel, mogelijk de reden waarom Gezelle hier heeft ingegrepen. In de definitieve tekst bleef regel 14 achterwege; regel 13 ‘Als de Ziele luistert’, met het uitroepteken als waarschuwend eindteken, bleef gehandhaafd. Indien men even de lyrische toon van het gedichtje vergeet, kan men de tekst karakteriseren als een ‘feitenuitspraak’: ‘wanneer (of indien)... dan is het gevolg enz’. Maar met het oog op het eerste hoofdstuk van Johannes als bron van inspiratie blijft het goed mogelijk de gedichttekst te beschouwen als een ‘directieve’ uitspraak, dus met een aanwijzing.Ga naar voetnoot14 Vers 13 is dan niet alleen een cyclische afsluiting, en daardoor niet in dezelfde lyrische toon als die van het voorgaande, zoals anders wel vaak het geval is in Gezelles poëzie. De wijze waarop men dan de laatste versregel voordraagt of bij zichzelf beluistert, zal daaraan moeten worden aangepast. | |||||||||||||||||||||
II. Context van ‘Als de Ziele luistert’1. Het traditionalistisch ontologisme.Tijdens de Franse Revolutie werd het geopenbaarde geloof vervangen door de godin van de rede. Maar hoe kon men ‘redelijk’ verbinding leggen tussen de verering van de rede met de gruwelen van de rusteloos vallende bijl van de guillotine op de Place de la Concorde, de terreur in Lyon en de noyades te | |||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||
Nantes? Dat het vertrouwen van de Verlichting in de rede in wantrouwen verkeerde is begrijpelijk. Men probeerde na de Franse Revolutie de zekerheid opnieuw te vinden in het geloof of in de traditie. In België concentreerde zich het katholieke denken in de universiteit te Leuven, die in 1834 door het Belgische episcopaat was gesticht. Deze universiteit was de eerste erkende katholieke universiteit in Europa. Zij ontving bijzondere aandacht van het pauselijk gezag, alleen al wegens de daar te onderwijzen godsdienstige leer. Sinds het midden van de 19de eeuw greep het kerkelijk gezag in Rome en in België herhaaldelijk in. Christine D'haen verzamelde in haar Gezellebiografie tien Romeinse veroordelingen.Ga naar voetnoot15 Het meest tragische slachtoffer van deze kerkelijke machtsuitoefening werd de Leuvense hoogleraar Gerard Casimir Ubaghs (1800-1875). Hij vervulde in Leuven een centrale functie in het filosofisch onderzoek en onderwijs.Ga naar voetnoot16 Hij werd het middelpunt van een discussie over de vraag of de mens over het vermogen beschikt om de metafysische waarheid te kennen en te ervaren, en zo ja in welke mate.
Uiterst kort samengevat leert hij dat iedere ziel over aangeboren ideeën beschikt, over een onmiddellijke op intuïtie berustende kennis van het bestaan en wezen van God. Daarvan is de kennis van al het overige afhankelijk. Gezelles ‘Ziele’ zou dan voor haar ervaringen over die aangeboren ideeën beschikt kunnen hebben. Voordat Ubaghs deze leer overnam, hing hij het traditionalisme aan, dat hij niet voor het ontologisme verliet. De aangeboren ideeën worden namelijk pas actuele kennis via de overdracht, de traditie door anderen, die haar al door onderricht hadden verkregen. Het traditionalisme leert dat de rede voor de zekere kennis van het bestaan van God tekort schiet; daarom is er een bovennatuurlijke openbaring nodig en een overlevering (traditie).
Er is geen expliciet verband te vinden tussen Als de ziele luistert en Ubaghs' leer. Gezelles gedicht paste wel in de spirituele ruimte van de jaren 1850/60 in België, waarin toen Ubaghs' werk grote invloed uitoefende. Men kan de vraag stellen of Gezelle in de jaren dat hij zijn gedicht schreef met deze theorieën vertrouwd kan zijn geweest. Dit mag gevoeglijk worden aangenomen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||
aangezien in 1849 Isidoor Bouquillon op het Kleinseminarie metafysica en logica doceerde en Frans Morel de wijsbegeerte van de moraal. Beiden waren adepten van de Leuvense school.Ga naar voetnoot17 Gezelle zelf refereert nergens in zijn poëzie aan Ubaghs' leer. En aangezien Als de Ziele luistert niet ingaat op bovengenoemde begrippen, kan het gedicht zowel mét als zonder bevestiging door Ubaghs' leer worden begrepen.
Tegen Ubaghs' leer kwamen bezwaren, die uitgroeiden tot een lange en harde strijd die, na een Romeins verbod van de discussie in 1861, eindigde met een veroordeling en verbod door Rome in oktober 1864 van het onderwijs in zijn ontologisch traditionalisme. Elementen van deze leer werden definitief verworpen door het Eerste Vaticaans Concilie (1869-1870). De leer werd toen bevestigd dat God uit de schepselen met zekerheid gekend kan worden door een verstandelijke redenering die vanuit het gevolg leidt naar de oorzaak bevestigd. Verworpen werd de traditionalistische leer dat de goddelijke openbaring onmisbaar is voor de aanvaarding van Gods bestaan. Ook de ontologische leer dat God door op intuïtie berustende kennis onmiddellijk te kennen is en de grond is voor alle verdere kennis, werd verworpen.
Toen Gezelle aan het Engels seminarie wijsbegeerte doceerde en met Ed Huys correspondeerde, blijkt hij om pedagogische redenen moeite gehad te hebben met het aannemen van één wijsgerige visie, zelfs als die leer door de bisschop voorgeschreven werd. Hij achtte het gewenst ook andere opvattingen, als het traditionalistisch ontologisme van Ubaghs, aan de orde te stellen. Een voor ons als gezond te beschouwen pedagogiek, die echter in het Brugse bisdom van de bisschoppen Malou en Faict voor Gezelles positie als leraar wijsbegeerte een gevaarlijk uitgangspunt zou zijn geweest. Zulk een strategie zou niet mogelijk zijn in het epicentrum van verzet tegen Ubaghs' leer, dat het bisdom Brugge toen was. Wel bracht Guido Gezelle dit ter sprake in zijn correspondentie met genoemde Ed Huys, leraar wijsbegeerte aan het Klein Seminarie te Roeselare.Ga naar voetnoot18 Maar hij zal van Ubaghs' leer hebben afgezien; want als leraar wijsbegeerte heeft hij toch kunnen blijven functioneren tot 1865. Hij zal de raad van collega Huys hebben gevolgd en zich meer hebben toegelegd op de leer van Thomas van Aquino.Ga naar voetnoot19 Met Huys had Gezelle overigens een | |||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||
orthodoxe waakhond aan zijn zijde. Zie Huys' brief aan mgr. Malou op 22 juni 1861, waarin hij een docent aangeeft, die de valse leer volgt van Ubaghs en Laforêt in plaats van die van Thomas van Aquino!Ga naar voetnoot20
Sporen van de strijd tegen of voor Ubaghs en de zijnen zijn niet te vinden in Gezelles poëzie, en het heeft daarom weinig zin details van deze strijd in verband met deze poëzie te brengen.Ga naar voetnoot21 Zoals vaak het geval is bij teksten uit het verleden worden door de auteur veel elementen als te bekend of vanzelfsprekend beschouwd om onder woorden te worden gebracht. Later is een toelichting dan vaak welkom. De toelichting bij vers 1 hierboven bracht zulke impliciet gehouden basisbegrippen in verband met de ziel weer aan het licht. Ook moeten voor menigeen, vooral voor priesters, de woorden ‘al dat leeft’ en ‘Woord’ te bekend geweest zijn om ze als citaat uit Johannes 1,1-5 te hoeven signaleren: het was voor hen een overbekende dagelijkse tekst, zij het in het Latijn.
Maar in Als de Ziele luistert was er geen plaats voor leerstukken over de al dan niet aangeboren kennis van de ziel en de mate van de daaruit voortvloeiende rol van de traditie. Ze konden voor Gezelles boodschap kennelijk gemist worden. Er was daarin geen ruimte voor beide kanten van de problematiek. Gezelle is als dichter in zijn gedicht niet neutraal, maar buiten de partijen. Van den Berghe trekt mogelijk te zware consequenties uit de correspondentie van Gezelle met Ed Huys. Hij schrijft zelfs: ‘Zo heeft Gezelle talrijke aanknopingspunten gevonden in de bespiegelingen van het traditionalistisch ontologisme, meer zelfs dan in de traktaten van de H. Thomas en het wijsgerig oeuvre van Balmès’.Ga naar voetnoot22 Voor zover bekend heeft Gezelle met Ed Huys slechts gecorrespondeerd van 10 oktober 1860 tot 18 maart 1861. Van den Berghe schrijft voorts: ‘De drang van Gezelle naar een niet-thomistische opvatting der wijsbegeerte maakte de dichter in de ogen van de Kerkelijke Overheid misschien minder geschikt om in te staan voor de verstandelijke vorming van de studenten uit het Engels Seminarie’.Ga naar voetnoot23 Dit valt moeilijk te rijmen met het feit dat Gezelle nog tot 11 oktober 1865 zijn filosofische | |||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||
onderwijs heeft kunnen voortzetten. Het Belgisch episcopaat was de paus zeer toegedaan. Onder hen was de Brugse mgr. Faict een van de felst intransigente strijders.Ga naar voetnoot24 Gezelle kon in zijn positie als leraar wijsbegeerte op het seminarie onmogelijk jaren lang tegen allerlei overheidsverboden discussies over de leer van Ubaghs uitlokken.
Dat wil niet zeggen dat Gezelle ook buiten zijn functie als professor wijsbegeerte aan het Brugse seminarie over de kwestie Ubaghs gezwegen zou hebben. We kennen zulke uitingen niet, maar er zijn van anderen, die met hem correspondeerden, meningen te vinden ten gunste van Ubaghs in bewoordingen die de indruk wekken dat zij wisten bij Gezelle aan het goede adres te zijn. Christine D'haen publiceerde de volgende uitlatingen in haar Gezellebibliografie: G. Verriest: ‘'k Ben nu meest bezig met de psychologie van Ubaghs. 'k Vinde er nog al moeijelijke dingen in, hoe stel je ‘et gij?’ (17-01-1861) en: B. Devrière: ‘'k peize dat mijnen avokaet Ubaghs gelijk heeft’ (23-10-1862). Gezelles broer Jozef meldt op 17-10-1862 dat hij elke week de lessen volgt van Laforêt en Ubaghs, en dat hij in het bijzonder die van Ubaghs waardeert, die hij wel hele dagen zou willen volgen. Op 15-7-1863 vraagt hij Guido geld om de filosofie van Ubaghs te kopen. Op 8-9-1863 schrijft hij hem: ‘Vous dites de demander un certificat à M. Ubaghs’.Ga naar voetnoot25
Deze citaten werden geschreven tussen september 1861 en oktober 1864. Op 15-8-1860 voltooide mgr. Malou een tweede memorandum voor de paus over de valse leer van het traditionalisme en op 8-9-1860 veroordeelde hij met name o.a. Ubaghs.Ga naar voetnoot26 De strijd rond de leer van Ubaghs en de zijnen was volop aan de gang. Op 19-12-1861 werd door Rome de strijdende partijen het zwijgen opgelegd in afwachting van een definitieve uitspraak. Op 11-11-1864 werd het onderwijs in de leer van Ubaghs verboden.Ga naar voetnoot27
Gezelle heeft als dichter aan de controverse rond Ubaghs geen aandacht besteed en het feit dat hij als leraar wijsbegeerte aan het Engels Seminarie tot 1865, dus vijf jaar, zijn functie heeft kunnen vervullen doet vermoeden dat hij van sympathie voor Ubaghs zo weinig blijk heeft gegeven dat het bisdom | |||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||
hem gedurende die periode voor de orthoxie van zijn lessen niet gevaarlijk heeft geacht.
Heeft Gezelle als dichter aan de controverse rond Ubaghs geen aandacht besteed, zoals ik hierboven constateerde, ook het feit dat hij als leraar wijsbegeerte aan het Engels Seminarie tot 1865, dus vijf jaar, zijn functie heeft kunnen vervullen doet vermoeden dat hij van sympathie voor Ubaghs zo weinig blijk heeft gegeven dat het bisdom hem gedurende die periode voor de orthodoxie van zijn lessen niet gevaarlijk heeft geacht. Als Gezelle in Kortrijk en tenslotte tijdens zijn laatste levensjaar weer in Brugge in zijn gedichten een mystieke instelling uitdraagt, hebben ze een neo-thomistische inslag. Tijdens zijn werk aan de vertaling van mgr. Waffelaerts Meditationes Theologicae in het Vlaams onder de titel Goddelijke Beschouwingen was een lang verblijf in de neo-scholastieke denktrant onontkoombaar. Ubaghs' leer lijkt decennia lang bij Gezelle niet meer bekend, en ook niet (meer?) in zijn bibliotheek bewaard. | |||||||||||||||||||||
2. ‘De tale des vaderlands’In Gedichten, Gezangen en Gebeden van 1862 nam Gezelle twee teksten op die begonnen in proza en eindigden in poëzie. Een ervan, Aurora, is in dit opstel niet van belang, de andere, DeTale des Vaderlands, is het des te meer, omdat het afsluitende deel ervan bestaat uit het kleengedichtje Als deZiele luistert, waarin Gezelle enkele wijzigingen aanbracht. In de latere uitgaven van de bundel werd Als de ziele luistert niet meer als slot van DeTale des Vaderlands opgenomen; alleen het prozagedeelte bleef gehandhaafd. | |||||||||||||||||||||
De Tale Des VaderlandsEen edel kind wierd zekeren nacht uit zyns vaders
slot gevoerd en in een vreemd land gebracht.
Gekerkerd, tot dat iemand zyn losgeld betalen zou,
sleet het droeve dagen en nachten.
5[regelnummer]
Geen een zyner beulen verstond zyn eigen tale, noch
hoorde 't ooit de klanken des vaderlands.
Het zweeg immer stil en gaf te kennen, by middel van
teekens, het weinige dat het behoefde.
Eens nachts, in zynen slaep, verscheen hem een die
10[regelnummer]
sprak.
De lieve klank ontsloot den lang gesloten mond des
| |||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||
kinds, en hy, die wakend zweeg, sprak in de zoete
begoochelingen van den slaep.
De droom verdween,Ga naar voetnoot28 de tale stierf op zyne lippen.
15[regelnummer]
Aldus hoort de ziele somtyds lyk stemmen van hier
boven die tot haer spreken.
Hoe zou zy niet antwoorden en ook spreken dan?
Immers heur eigen tale is 't die zy gehoord heeft, de
tale des hemels, de tale des vaderlands.
20[regelnummer]
Welke zoetigheid zoo lang zy luidt! Eilaes een oogen-
blik en 't is voorby! 't Lichaem en de banden Adams
eischen hunne regten weêrom en de droom des dichtens
is voorby! Niets blyft er over dan de hoop die nooit vergaet.
25[regelnummer]
Spreekt my dikwyls, o God, in de blyde tale des vaderlands!
Als de ziele luistert
Spreekt het al een tael dat leeft,
't Lyzigste gefluister
Ook een tael, een teeken heeft,
5[regelnummer]
Blâren van de boomen
Kouten met malkaer gezwind
Wateren ende stroomen
Klappen luide en welgezind,
Wind en weêr en wolken,
10[regelnummer]
Wegelen van Gods heiligen voet,
Talen en vertolken
't Diep gedoken woord zoo goed,
Als de ziele luistert!
Vergeleken met de tekst van 1860 vertoont Als de ziele luistert een aantal varianten. Allereerst: de plaatsing zonder witregel van het kleengedichtje Als de Ziele luistert onder de laatste regel van De Tale desVaderlands, waardoor beide teksten één geheel vormen onder de titel De tale des Vaderlands. Vervolgens de varianten in de tekst van het deel Als de ziele luistert, waaronder de wijzigingen in de spelling van spreek' in Spreekt' in v. 2 en van ‘Woord’ in ‘woord’ in v. 12 voor de interpretatie belangrijk zijn:
v. 1: ziele i.p.v.. Ziele (in 1893, de laatste autorisatie door Gezelle: ziele) / 2. spreekt i.p.v.. spreek'et (in 1893 spreekt het / 4. een tael, een teken i.p.v.. en | |||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||
tael en teeken (in 1893 een taal en teeken) / 7. Wateren ende i.p.v. Baren in de (in 1893 baren in de) 9. weêr i.p.v. wee (in 1893 wee) / 11. en vertolken i.p.v. ende tolken (in 1893 en vertolken) / 12. woord i.p.v. Woord (in 1893 Woord / zoo goed i.p.v. zoo zoet (in 1893 zoo zoet... / 13. ziele i.p.v. Ziele (in 1893 ziele).
Toen Gezelle het prozagedicht verbond met het kleengedichtje tot één tekst onder de titel De Tale des Vaderlands sloot dat een interpretatie van beide delen in. Hij zag tussen hen een verwantschap waardoor hij ze met behulp van het aanbrengen van enkele veranderingen tot een nieuwe eenheid kon smeden.Ga naar voetnoot29 Hoe dat proces verlopen is, blijkt moeilijk volledig te achterhalen, doordat de handschriften juist vanaf het moment dat Gezelle de teksten bij elkaar voegde onvolledig en onduidelijk zijn. Toch is het de moeite waard zich af te vragen - ook al is daarover geen zekerheid te verwerven - waarom hij vóór of tijdens de samenstelling van de bundel deze tekst op deze wijze vaststelde.
De tekst van het handschrift van DeTale des Vaderlands - voor zover het bewaard is gebleven in het Gezellearchief te Brugge - werd aan het eind verkort met strepen in donkerder inkt dan die van de oorspronkelijke tekst. In dezelfde donkere inkt werd na ‘Niets blyft er’ (regel 23) de tekst geschrapt, luidende: meer (<geschrapt) over dan 't [< de t mijn aanvulling JW] gewigte des sterfelyken lichaems (<geschrapt) bands en den hoop, die nooit vergaet, de hoop (<geschrapt) zal de tael spreken en blyven spreken de tael der poezie den lof van Hem alleen: den altyd eeuwig schoonen goeden God. Deze geschrapte tekst werd vervangen door de slotzin in proza: ‘spreekt my dikwyls o God de blyde tale des vaderlands’.
Zoals ik al heb vermeld, zijn de meest ingrijpende veranderingen voor het gedeelte Als de ziele luistert: het plaatsen van deze tekst onder de titel DeTale des Vaderlands, de wijziging van de spelling van Spreek' ‘in spreekt, (waarvoor ik verwijs naar I §vers 2. Spreek' et al een tael dat leeft, derde alinea), en de vervanging van de hoofdletter van ‘Woord’ in v. 12 door de kleine letter van ‘woord’. Men kan zich afvragen of hier misschien een zetduiveltje een streek heeft geleverd: zou Gezelle ‘Woord’ met een W hebben bedoeld, maar de fout over het hoofd hebben gezien? Dit lijkt me onwaarschijnlijk, omdat | |||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||
hij op dezelfde pagina in dezelfde tekst de zetfout ‘aendween’ (regel 14) in het exemplaar voor Frans De Cort heeft verbeterd in ‘verdween’, maar hij ‘woord’ heeft laten staan. De verandering van ‘Woord’ in ‘woord’ brengt een gevoelige betekenisverandering met zich mee voor het gedichte deel met consequentie voor de gehele tekst. In 1860 had ‘Woord’ de betekenis van ‘Logos’, de Tweede Persoon van de H. Drie-eenheid. Het luisteren in Als de Ziele luistert kan een mystieke weg naar het Woord Gods blijken. Dit is in 1862 niet meer aan de orde. Welke betekenis heeft ‘woord’ dan in De Tale des Vaderlands, waar het ressorteert onder deze titel? In de gehele tekst kan men drie stadia onderscheiden: 1. de parabel (r. 1-16); 2. de voltooiing ervan met merkbare betrokkenheid van de verteller, het meest door ‘my’ in r. 25 (r. 17-26); en 3. het gedicht: veralgemening naar de schepping en daarin verborgen de bevrijdende poëzy.
Het prozadeel heeft de vorm van een parabel. Een parabel pleegt te bestaan uit één doorlopend verhaal, waarin beeld met werkelijkheid of situatie met situatie wordt geconfronteerd en aandacht wordt geschonken aan één hoofdgedachte. Daarin is hier de traditionele platonisch-christelijke gedachtegang te herkennen, dat het menselijk bestaan een gevangenis, een ballingschap is.Ga naar voetnoot30 In Gezelles verhaal is een kind ontvoerd naar een vreemd land en opgesloten tot er losgeld wordt betaald. Niemand verstaat zijn taal, die hij daardoor niet meer hoort. Totdat in zijn slaap een anonieme stem in de hem vertrouwde taal hem toespreekt en hij daarop in die eigen taal reageert.Ga naar voetnoot31 Daarna zwijgt het | |||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||
kind weer. Maar soms hoort hij stemmen van boven die tot hem spreken. De verteller laat zich dan kennen met de retorische vraag of het kind dan niet weer in zijn taal gaat spreken. Helaas gaat het om korte momenten van geluk. Want: ‘t Lichaem en de banden Adams eischen hun regten weêrom’. Hier doet dezelfde mensvisie zich kennen die minder uitgesproken ten grondslag ligt aan de begin- en slotregel van het kleengedichtje Als de Ziele luistert: de ziel kan zich openstellen voor het Woord, de Tweede Persoon. Zij is de rechtstreekse schepping van God. Dat is anders gesteld met het andere deel van de mens, het lichaam, dat zijn allereerste oorzaak in Adam vindt met de erfzondelijke neiging tot de zonde. Maar de hoop zal nooit vergaan. De verteller bidt daarom tot God als slot van de parabel om dikwijls te spreken in ‘de blyde tale des vaderlands’. Daarvóór al werd ‘de tale des vaderlands’ gelijkgesteld met ‘de tale des hemels’.Ga naar voetnoot32
De donkere zijde van het menselijk bestaan krijgt in de parabel een veel zwaardere nadruk dan in het kleengedichtje van 1860; want daarin is het gevaar verscholen in het dubbelzinnige ‘Als’ in het begin en aan het eind. Zoals het ook verborgen is in de aanvang van het Johannes-evangelie. De hoop krijgt meer ruimte in het kleengedichtje dan in het aan de parabel toegevoegde slot. In die parabel spelen het leven en het licht niet die alomtegenwoordige rol die in het Johannes-evangelie ondanks de ook daar genoemde miskenning beleden wordt. Het leven en het licht verschijnen slechts af en toe door de stemmen in de droom, die ‘de droom des dichtens’ genoemd wordt. Moge, wenst de verteller, in deze droom God ‘in de blyde tael des vaderlands’, ‘de tale des hemels’ spreken. Het gaat om de poësis, de wezenlijke dichterlijke taal, waarvoor te weinig liefde is. Er zijn verbindingen te leggen met andere gedichten van Gezelle uit dezelfde Roeselaarse tijd, die deze blijde taal ondanks de heersende miskenning doen kennen: o Vrye vlaemsche poesis en Een druppelken poezy. In deze gedichten vindt men dezelfde tegenstelling terug als in de parabel: de onachtzame, verstikkend aandoende omgeving en de mogelijkheid van een onverwachte daaruit verlossende kracht van de poezy. | |||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||
O vrye vlaemsche poesisO Vrye vlaemsche poësis!
Gy sprankel van de dichterziel
Die brandend uit den hemel viel,
Gy bloeme en blinkend veldgewas,
Gy orgeltael, gy wierooktas
Gy!... al wat ik niet zeggen kan,
Men kent u niet in 't eigen land
Der vrye vlaemsche poësis!
Gedichten, Gezangen en Gebeden, (1862), 53
| |||||||||||||||||||||
Een druppelken poezy
| |||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||
Bepereld als het vliegske, licht,
En schitterend in de zon
Zoo vliegt en lacht het los gedicht
Met zynen dichter ton:
Neen, bly en is myn ziel toen niet,
Maer is iets meer als bly,
Wanneer zy, God zy dank! geniet
Een druppelken poezy!
Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862), 21-22
Gezelle vormt door de toevoeging van het kleengedichtje aan de parabel een parallel met een tegenstelling: in de parabel klinkt een stem, soms gevolgd door stemmen (meervoud!) van hierboven, wat duidt op de hemel, nog meer door de kenschetsing van die stemmen als ‘de tale des hemels’. Er is een ontwikkeling van één naar meer stemmen. In Als de ziele luistert klinken meteen meerdere stemmen door van ‘al dat leeft’: luister maar naar de bomen en de stromen.
Het ‘diep gedoken woord’ blijkt voor menigeen in het eigen land te ‘diep gedoken’ te zijn, maar het klinkt voor de dichter op verlossende wijze - zoals voor het ontvoerde kind- zij het op te weinig momenten, maar dan is het toch ten volle te herkennen en te genieten. Voor Gezelle waren overal, zowel in de natuur en als in de taal, de hemel en God te vinden: door het dichterlijke ‘woord’ was er de in het kleengedichtje uitgesproken kans om op te klimmen naar het ‘Woord’, maar niet onder de titel De Tale des Vaderlands. Kennelijk was er voor de rechtstreekse verbinding met de Tweede Persoon van de Drieeenheid, als in het oorspronkelijke Als de Ziele luistert, in de nieuwe context geen plaats meer. De relatie met het Woord in Johannes 1 kon voor hem niet zo maar met de parabel verenigd worden. De kans op die genade wordt dan ook in deze redactie van De Tale des Vaderlands alleen maar gesuggereerd. Aan het ‘Woord’ werd de goddelijke hoofdletter ontnomen, waardoor de betekenis ervan beperkt werd tot het voor menigeen moeilijk te erkennen ‘diepgedoken woord’ van de ‘poezy’, ‘de Tale des Vaderlands’, die wel zou kunnen functioneren als een verlossing belovend teken van boven voor de verlangende ziel.
Het was voor het kleengedichtje winst, dat Gezelle terugkeerde naar de oorspronkelijke opzet. In 1871 kwam een tweede druk uit van XXXIII Kleengedichtjes met de tekst van Als de Ziele luistert volgens de versie van 1860. In de tweede druk (1879) van Gedichten, Gezangen en gebeden nam Gezelle De Tale des Vaderlands op, puur als prozagedicht zonder het kleengedichtje. En zo bleef het. |
|