Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Persoonsvormen van werkwoorden in de zuidelijke Nederlandse dialecten. Inleidende beschouwingen bij een onderzoek op basis van de RND-gegevens
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
resultaat van de taalevolutie bij de naamwoordflexie ook is, het blijft een feit dat er bij het substantief maar drie morfologisch gespecificeerde functiekategorieën zijn: de ev-vorm, de mv-vorm en de diminutiefvorm (waarbij natuurlijk ook wel weer een ev- en een mv-vorm verschijnen, maar die oppositie levert geen interessante geografische variatie op). Bij het attributieve adjectief is het niet veel ingewikkelder: er zijn, afhankelijk van het dialect, ten hoogste twee of drie vormen, en de distributie daarvan wordt primair bepaald door kenmerken (genus en getal) van het kernsubstantief waar het bij hoort, in tweede instantie soms ook door fonologische eigenschappen van het adjectief zelf. De ingewikkeldheid van veel kaartbeelden is bij al die probleemgebieden uitsluitend terug te voeren op de onvoorspelbaarheid van toepassing van de vele concurrerende tendensen op een beginsituatie die ook al niet echt doorzichtig was.
Wie zich nu voorneemt de vormvariatie bij werkwoorden te bespreken, krijgt te maken met een veel complexere uitgangssituatie. Er zijn in principe - als wij ons baseren op het Oud(west)germaans - drie grammaticale personen, telkens in ev en mv, er is een oppositie tussen presens en preteritum, en één tussen indicatief, optatief en imperatief. Zelfs al houden wij er rekening mee dat die laatste driedeling erg relatief is,Ga naar voetnoot2 dan blijven er toch wel potentieel heel veel vormen over: voor de indicatief in potentie dus 12; hetzelfde aantal voor de optatief; voor de imperatief zouden er daar nog eens twee bij kunnen komen (alleen het onderscheid 2 ev - 2 mv telt). In vergelijking met het Indo-Europese voorstadium is dat aantal potentieel verschillende vormen niet echt indrukwekkend, maar met het oog op de vormvariatie bij b.v. substantieven en adjectieven is het toch wel een verontrustend aantal.Ga naar voetnoot3 Daar komt nog bij dat er, net als bij de substantieven en de adjectieven trouwens, bij de werkwoordstammen in oorsprong heel verschillende stamklassen waren; wat het Indo-Europees betreft b.v. was er de oppositie tussen thematische en athematische werkwoorden (die laatste gerepresenteerd door de mi-werkwoorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van b.v. het Oudgrieks en het Sanskriet); de eerste klasse leidde in het Oudgermaans dan nog eens tot de oppositie tussen a, ja, ō en ē-stammen, allemaal met hun eigenheden en hun predispositie om al dan niet op bepaalde fonologische tendensen te gaan reageren. Het vermoeden wordt al gauw reuzengroot dat dit alles tot een onoverzienbare chaos moet leiden, als wij er nog eens de geografische dimensie bij betrekken. Boven heb ik er al op gewezen dat een groot deel van de taalvariatie nu eenmaal teruggaat op de verschillende manieren waarop - eigenlijk nogal onvoorspelbaar - met fonologische en/of morfologische tendensen wordt omgesprongen.
In tegenstelling met de verwachting is van een echte chaos echter geen sprake als wij naar de vormvariatie in het Nederlandse taalgebied gaan kijken. Dat komt doordat een aantal functiekategorieën het toneel verlaten hebben (de optatief is vrijwel volledig weg, en bij de imperatief is de oppositie ev-mv verdwenen); en verder doordat een aantal tendensen en regels de oorspronkelijke veelheid aan concurrerende factoren in het hele Nederlandse - en ruimer zelfs het Continentaalgermaanse - gebied tot een relatief beperkt aantal teruggebracht heeft. Een belangrijke factor daarbij is geweest: de verregaande reductie van niet-geaccentueerde klinkers tot sjwa. Daardoor is het verschil tussen de vele oorspronkelijke vocalen zowel als themavocaal bij de stam, als in diverse uitgangen al in het Middelnederlands volledig verdwenen. Later is vaak ook de overgebleven sjwa zelf nog weggevallen ([ə] > nul, [ən] > [n], [ədə] > [də], enz.). Ook van groot belang is de rol van analogie, waardoor vooral min of meer zeldzame ‘anomalieën’ uit het strijdperk verdwenen zijn: de overgebleven uitgangen waren functioneel sterk gebonden aan bepaalde grammaticale contexten; zo kon nul- of sjwa-uitgang in presens indicatief met 1 ev geassocieerd raken, waardoor die uitgang dan over gevallen gegeneraliseerd werd waar hij historisch-klankwettig niet thuishoorde. Ten slotte, en zeker niet in de laatste plaats, dient gewezen op de vaak bepalende rol van taalstructurele gegevens: het dominant worden van bepaalde kenmerken (recent b.v. nog eens op de voorgrond gehaald door Bennis & MacLean, 2006, cf. ook de reactie van De Vogelaer (2008) daarop), of juist het verwateren daarvan (b.v. het semantische kenmerk ‘onzekerheid’ bij de conjunctief/optatief).
Het gevolg is in elk geval dat al in het Middelnederlands een relatief overzichtelijk systeem ontstaan was, dat althans in de schrijftaal van de voornaamste gewesten vrij uniform was, en dat dus als basis voor beschrijvingen van latere taalstadia te gebruiken is; in die latere stadia heeft de vereenvoudiging zich nog doorgezet. Toch moet ik hier meteen waarschuwen voor te groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
optimisme: tegenover die al vroeg opgetreden en vaak persistente unificerende tendensen staan dan toch ook weer idiosyncratische ontwikkelingen die voor heel onverwachte nieuwe opposities gezorgd hebben.Ga naar voetnoot4 Te denken is b.v. aan de veelheid van vormen die op basis van de aloude - volstrekt regelmatige - stam hab (Oudgermaans hab-jan of hab-en) ontstaan zijn, en die voor 1 ev uiteindelijk een dialectische variatie oplevert met o.a. (ik) hebbe - hebb(e)n - heb - hè - hèn - hān - hāne). Zulke vormen zijn t.o.v. elkaar alleen maar te begrijpen als het product van een aanzienlijk aantal conflicterende tendensen en regels, waarbij zowel de ww.-stam als de uitgangen betrokken partij zijn.
In deze bijdrage wil ik proberen voor de zuidelijke Nederlandse dialecten (Zeeuwse, Vlaamse, Brabantse, Zuid-Gelderse en Limburgse, die laatste met inbegrip van de Ripuarische in Nederland en België) een overzicht te geven zowel van wat er aan mogelijkheden is ontstaan, als van de evoluties die eraan ten grondslag gelegen hebben. In §2 geef ik een overzicht van wat historisch onderzoek over het overgeleverde Middelnederlands rapporteert. In §3 probeer ik de voornaamste tendensen te schetsen die zich in de Nederlandse dialecten tot in de tweede helft van de twintigste eeuw hebben voorgedaan. §4 is een ‘technische’ opsomming van gegevens i.v.m. de materiaalverzameling en de verwerking daarvan; in deze bijdrage wil ik mij beperken tot de gegevens van de RND. §5 ten slotte brengt een generaliserend overzicht van waar die tendensen in diverse deelgebieden van het zuidelijke Nederlands toe geleid hebben.Ga naar voetnoot5 De precieze geografische verdeling van vormen, en dus ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de structurele gevolgen van die verdeling voor het hele vormensysteem komen hier niet aan bod. Ik hoop dat in de naaste toekomst in detail te behandelen in een reeks artikelen in het tijdschrift Taal en Tongval. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De subject-predikaat-aanduiding d.m.v. persoonsuitgangen in het Middelnederlands.De aard van de subject-predikaatverbinding (aanduiding van persoon en getal) wordt in het hedendaagse Nederlands en zijn dialecten in de eerste plaats - hoewel zeker niet uitsluitend, cf. voor een overzicht De Vogelaer (2008: 133-142) - gesignaleerd door de werkwoorduitgangen. Dat is een erfenis van het Indo-Europese voorstadium, maar die erfenis is sterk verwaterd, of - in zekere zin althans - sterk gesystematiseerd. Bij de meeste werkwoorden zijn b.v. in de hedendaagse standaardtaal in het presens maar drie vormen over (nul-uitgang in 1 ev, -t in 2 en 3 ev, als (licht verouderd) alternatief ook in 2 mv, en -en in 1, 2, 3 mv; in het sterke en in het ‘onregelmatige’ preteritum (b.v. ging en kocht) zijn er twee (nul-uitgang in 1, 2, 3 ev en -en in 1, 2, 3 mv). In het zwakke preteritum ten slotte is er in de gesproken taal eigenlijk maar één (nul-uitgang bij het preteritumsuffix -de/te); die wordt in de schrijftaal in ev en mv wel verschillend gespeld (resp. zonder en met <n>), maar in de oppervlakkige realisatie is er, ten gevolge van de werking van diverse fonologische regels, geen enkel verschil.Ga naar voetnoot6 In de grond zijn er in de standaardtaal dus maar drie presensuitgangen overgebleven: nul, -t en ə(n)/n, die zich op verschillende manieren over de deelparadigmata verdelen; in het preteritum daalt dat aantal tot twee (nul en ə(n)). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het systeem van de standaardtaal is maar één van de mogelijkheden die zich uit het voor het hele Nederfrankisch (met inbegrip dus van het zuidelijke deel van het Nederlandse taalgebied) relatief homogene MiddelnederlandsGa naar voetnoot7 ontwikkeld hebben. Van Loey (1959: 179) veronderstelt, wat de indicatief betreft, dat de uitgangen die wij in het Middelnederlands vinden allemaal van de Indo-Europese ‘thematische’ vervoeging stammen. Van de ‘athematische’ werkwoorden (de zgn. mi-werkwoorden van o.a. het Oudgrieks en het Sanskriet), in het Indo-Europees een sterke kategorie, zijn in het Germaans vrijwel geen representanten meer te vinden. Alleen de vormen van het werkwoord zijn vertonen er nog sporen van, maar dat is maar een deel van het buitengewoon complexe verhaal van dat ww.-paradigma (cf. Van Loey 1959: 147): zijn is in het hedendaagse Nederlands in alle opzichten een buitenbeentje in het vervoegingssysteem geworden.Ga naar voetnoot8
Een enigmatisch geval, gegeven de visie van Van Loey, vormen de vocalische stammen van de werkwoorden gaan, staan, doen, chronologisch veel later aangevuld met andere werkwoorden: zowel in de standaardtaal als in heel veel dialecten zien en slaan, die oorspronkelijk een stam op consonant (telkens /χ/) gehad hebben, in bepaalde dialecten ook nog een aantal andere, cf. verder. Die vocalische stammen vertonen in veel hedendaagse dialecten in 1 ev dezelfde uitgang -n die wij ook in be-n (1 ev van zijn) vinden.Ga naar voetnoot9 De uitgang lijkt bij die ‘andere’ werkwoorden echter pas in het latere Middelnederlands sporadisch op te duiken, en ook in latere stadia niet algemeen voor te komen: de ruime verspreiding ervan in heel veel zuidelijke dialecten is mogelijk van latere datum. Hoewel directe aansluiting bij een Indo-Europees ‘mi-stadium’ de uitgang -n in 1 ev dus uitstekend zou kunnen verklaren, geeft Van Loey (1959: 180) de voorkeur aan een verklaring door een chronologisch latere ontwikkeling uit geïnverteerde vormen met -n als hiaatdelger tussen twee vocalen, of wellicht beter: tussen een (volle) vocaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een sjwa (‘dan gaa-n-ək - wat zie-n-ək’). Toch is zeker niet iedereen het met Van Loey z'n (overigens voorzichtig geformuleerde) hypothese eens. Met name Goeman (1979: 224) gaat ervan uit dat de /n/ van gaan, staan, doen, enz. direct op de aloude mi-vervoeging terug te voeren is; deze hypothese leidt tot een coherente visie op de vormenrijkdom, en ik zal deze hypothese ook als een belangrijke verklaringsbron van de vormvariatie presenteren.
Overigens geeft Van Helten (1887: 279) een hele reeks voorbeelden van consonantstammen met 1 ev. op nasaal (ic maken e.d.); zulke voorbeelden brengen Goeman ertoe om te stellen dat de zwakke wwn. van klasse 2 (die zonder themavocaal dus), massaal naar de oude mi-vervoeging zijn overgelopen.
Uit Van Loey z'n overzicht komen voor het Middelnederlands de volgende werkwoordparadigmata (reeksen vormen voor 3 personen ev en 3 personen mv) te voorschijn:Ga naar voetnoot10
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor die tien paradigmata wordt in wat volgt het overzicht bij Van Loey samengevat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wil nog even herhalen dat in het voorgaande niet systematisch rekening gehouden is met de stamkeuze. Bij nogal wat werkwoorden zijn door de deelparadigmata heen, grotendeels als erfgoed van het Oudgermaans en verder terug nog, het Indo-Europees, verschillende stamvormen mogelijk (korte en lange presens- en enkel- en meervoudige preteritumvormen). Vooral bij de preterito-presentia en bij zijn moet bij de interpretatie van hedendaagse dialectische vormen terdege met deze opposities rekening gehouden worden.
In §5 zal blijken dat bij diverse werkwoorden stamvariatie een belangrijke rol is gaan spelen, door de werking van fonologische tendensen of van reductieprocessen. Die tendensen en processen verschillen dikwijls sterk per regio. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daardoor is het vaak onmogelijk geworden om de verschillende geografische vormen rechttoe rechtaan met elkaar te vergelijken. Een voorbeeld is het presens van hebben, dat in een aantal streektalen een stam op vocaal (vergelijkbaar met die van b.v. zijn of doen) heeft aangenomen (b.v. West-Vlaams 1 ev ê-n, Antwerps 3 ev ê-D), terwijl het in heel veel zuidelijke dialecten, net als in de standaardtaal, een consonantisch einde heeft: (h)eb(b)-en e.d.Ga naar voetnoot15
Een heel ander voorbeeld is het preteritum van zeggen, dat oppervlakkig eensyllabig kan zijn, eindigend op vocaal (zei/zee e.d.), maar in nogal wat dialecten een regelmatig ‘zwak’ preteritum vertoont (stam+suffix zeg-də e.d.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Algemene aspecten van de evolutie3.1. De uitgangssituatieHet relevante deel van wat over de Middelnederlandse vormen in §2 gemeld is, wordt hier nog eens op een rij gezet, nu uitgaande van de opposities in persoon en getal van het subject:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegenover een relatief eenvoudig systeem bij de meervoudsvormen staat in het Middelnederlands bij de enkelvoudspersonen een synchroon weinig transparant complex van regels en tendensen. De ‘nieuwe’ (= niet-klankwettige) uitgangen zijn meestal het gevolg van samenvalprocessen van heel verschillende fonologische clusters. Vooral sjwa kan, zoals al aangeduid, op elke willekeurige volle vocaal teruggaan; bovendien kan sjwa fonologisch ook nog eens het gevolg zijn van insertie in bepaalde consonantclusters (zoals b.v. in het substantief harv-st > herfst > herəfst), en het is niet a priori uitgesloten dat dat ook bij bepaalde uitgangen een rol gespeeld heeft.
Het gevolg van dat gebrek aan directe transparantie is, dat in nogal wat dialecten processen op gang zijn gekomen, waardoor synchrone ‘inconsequenties’ opgeruimd worden, maar waarbij als ‘accidents de parcours’ hier en daar ook weer nieuwe inconsequenties ontstaan. Een voorbeeld van een ‘rechttrekking’ van de verhoudingen vinden wij in de standaardtaal (eigenlijk de Hollandse volkstaal) met de eenheidspluralisvorm op /ə(n)/n/, ook in 2 mv, waar /n/ historisch-klankwettig op geen enkele manier te verantwoorden is.Ga naar voetnoot17 Daardoor wordt het mv-paradigma dus helemaal ‘regelmatig’. Op te merken valt dat de meeste zuidelijke Nederlandse dialecten bij het meervoud de oorspronkelijke verhoudingen vrijwel over de hele lijn bewaard hebben, maar wel erg creatief zijn geweest in de behandeling van persoonsvormen bij de drie ev-personen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. De voornaamste tendensen van de evolutieDe evolutie van het uitgangssysteem wordt door een aantal heel verschillende tendensen en regels gestuurd.
• De teloorgang van de optatief is algemeen in de zuidelijke Nederlandse dialecten, al is er toch wel enige variatie te signaleren. Vooral in de zuidoostelijke dialecten kwamen in het begin van de twintigste eeuw nog wat specifieke optatief- (of conjunctief)-vormen voor (cf. vooral Grootaers 1907-09: 309), maar zover ik het op basis van de beperkte literatuuropgaven zie, is dat tot een kleine groep sterke en onregelmatige werkwoorden beperkt, en heeft het nergens een invloed op de keuze van de persoonsuitgangen (wel b.v. op het voorkomen van umlaut, ter onderscheiding van de indicatief-preteritumvormen). Veel zuidwestelijke (Vlaamse) dialecten hebben in het preteritum ten minste nog de vorm (1/3 ev) wa(a)r(e) (van zijn) bewaard, met speciale stamvorm en eventueel uitgang;Ga naar voetnoot18 het bestaan van dat ene relict (dan nog met sterke regionale beperkingen) is niet voldoende om een verdere behandeling van de optatief als kategorie te verantwoorden. De paradigmata 3a/3b, 5 en 9 blijven in de volgende beschrijving dus volledig buiten beschouwing, al valt zeker niet uit te sluiten dat het bestaan ervan in vroegere taalstadia een invloed op de ontwikkeling van andere vormen gehad heeft; zo'n invloed zal alleen maar uit een nauwgezette analyse van de taalevolutie per dialect(gebied) kunnen blijken.
• Bij de tweede persoon is al in de Middeleeuwen de oppositie ev-mv bij de werkwoordvormen geleidelijk aan volledig verdwenen in de zuidwestelijke (Vlaamse en Zeeuwse) en in vrijwel alle zuidelijk-centrale (Brabantse) dialecten. Die tendens heeft zich in de moderne periode nog doorgezet. Zowel in de indicatief als in de imperatief blijft de facto nog alleen de oorspronkelijke 2 mv-uitgang over.Ga naar voetnoot19 De zuidoostelijke (de meeste Limburgse en alle (Limburgs)-Ripuarische) dialecten hebben het onderscheid ev-mv wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewaard, zowel bij de ww.-uitgangen van de indicatief als bij de subjectspronomina.
• Een sterke tendens is ook dat de uitgang interageert met de anlaut van klitische pronomina. Het verschijnsel is goed bekend vanuit de Nederlandse standaardtaal, met name bij de ww.-vormen van 2 ev (kom je tegenover je komt), maar het treedt ook in veel regionale dialecten in diverse omgevingen op. Waar dat gebeurt kan het (o.a. door het optreden van metanalyse) tot heuse taalverandering leiden. Een voorbeeld daarvan is de evolutie van 2 evuitgang -s tot -st (ook in de ‘rechte’ volgorde) in de Friese en Groningse en verder in een klein aantal Limburgse dialecten, ten gevolge van ‘foutieve’ analyse van de combinatie [stam + s + tV] (in deze formule staat tV voor het pronominale subjectscliticon). Zulke verschijnselen gaan op louter fonologische tendensen terug, maar ze kunnen dus tot morfologische herinterpretatie leiden.
• Apocopering van sjwa (o.a. als uitgang) en van eind-n na sjwa (ook weer o.a. in uitgangen)Ga naar voetnoot20 is in verschillende mate werkzaam geweest in de zuidelijke Nederlandse dialecten. Die fonetische tendensen worden, ook alweer in verschillende mate, tegengewerkt door de vereisten van morfologische eenduidigheid (zo treden ze b.v. wel op als het een persoonsuitgang betreft, maar niet bij het preteritumsuffix: ic werke wordt dus ik werk, maar ic wercte blijft (afgezien van een paar geïsoleerde gevallen) ik werkte.Ga naar voetnoot21 Ook bij de wegval van /n/ is er variatie mogelijk naargelang van de werkwoordvorm, cf. b.v. het verschil tussen de infinitief en de daarmee principieel ‘identieke’ indicatief mv-vormen, gesignaleerd in FAND, deel IV, p. 312-313.Ga naar voetnoot22
• Na lange vocaal was er een sterke neiging om /d/ voor sjwa te syncoperen. Werd /d/ nog alleen door sjwa (regionaal ook door sjwa + [n]) gevolgd, dan kon die syllabe in z'n geheel wegvallen (door samensmelting van volle vocaal en sjwa). Zo krijgen wij niet alleen b.v. een infinitief als rijd/en > rij/en (met dan de ‘secundaire’ stam rij) maar ook de preteritumvormen zoude > zou, dede > dee enz. De fonologische tendens is qua impact geografisch geconditioneerd, maar heeft in de zuidelijke dialecten in zekere mate overal gewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij volledige wegval van /de/ gaat de resulterende stam uit op vocaal, wat uiteraard tot toenadering tot de oorspronkelijke vocaalstammen kan leiden, zeker als de vocaal monoftongisch is.
• Te verwachten is bovendien dat paradigmata onder elkaars invloed komen te staan, met andere woorden: dat uitgangen van het ene paradigma naar een ander overspringen (horizontale nivellering). Het verschijnsel is goed bekend uit de historische grammatica van diverse talen. Zo is b.v. de hele ‘mediale’ vervoeging van het Latijn, met al zijn verschillende deelparadigmata, in de hedendaagse Romaanse talen opgeslorpt door de ‘actieve’ (morior > Fr. (je) meurs, It. muoio, Sp. murio, enz.); het Grieks heeft in de loop van de laatste twee millennia de hele ‘athematische’ vervoeging opgegeven, enz. Hetzelfde fenomeen kan zich ook in de hier bestudeerde Nederlandse dialecten in diverse kategorieën voorgedaan hebben.
In §5 zal ik proberen een overzicht te geven van de twintigste-eeuwse dialectvariatie voor 1 ev - 2 ev en mv (alleen in de Limburgse dialecten verder te diversifiëren) - 3 ev - 1 en 3 mv. Vooraf wil ik in §4 een aantal achtergronden van het onderzoek schetsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Technische beschrijving van het onderzoek4.1. Het onderzoeksdesign4.1.1. Het onderzoek van persoonsvormen en de RND-materiaalverzamelingIn principe wil ik een volledig overzicht geven van de 20ste-eeuwse geografische variatiepatronen van de werkwoorduitgangen. Ik ga daarbij uit van het materiaal dat gepresenteerd wordt in de RND, de monumentale materiaalverzameling die vanaf 1925 door Edgard Blancquaert, later ook door anderen onder impuls en onder leiding van Blancquaert en Pée, in het hele Nederlandse taalgebied verzameld is.Ga naar voetnoot23 Die verzameling biedt geen volledig overzicht van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle mogelijkheden aan, maar is in alle opzichten een excellente opstap voor een studie als deze. In de toekomst moet het beeld zeker nog verder verfijnd worden met materiaal uit (o.a.) de onvolprezen maar nog steeds slecht toegankelijke verzameling-Willems (die is natuurlijk wel bijna een halve eeuw ouder dan de oudste RND-gegevens), en van diverse andere materiaalverzamelingen (Zuidnederlands(ch)e Dialek/ctcentrale, Dialectencommissie van de KNAW, enz.). De meest recente uitvoerige materiaalverzamelingen, het GTR-materiaal enerzijds, het materiaal verzameld t.b.v. de SAND anderzijds,Ga naar voetnoot24 dateren van de laatste decennia van de twintigste eeuw. Alles bijeen overspannen de materiaalverzamelingen een volledige eeuw. Wat mij voor ogen staat is dan ook een deelopname, die tegenover de resultaten van zowel het vroegere als het latere materiaal afgezet moet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.2. Morfosyntactische beperkingen van het onderzoekBoven is er al op gewezen dat de werkwoordvorm (meer specifiek dus de uitgang) met een volgend subjectspronomen (of met het lidwoord van een subjects-NP) samen kan smelten. Dit fenomeen is een complicatie die zich voordoet als het subject in de hoofdzin op de werkwoordvorm volgt (b.v. dan kom je, wat in heel veel zuidelijke dialecten (o.a.) als dan kom-d-e gerealiseerd wordt; zowel de standaard- als de zuidelijke vorm wijken bij 2 ev af van wat wij in de ‘rechte volgorde’ vinden: je/ge komt). De versmeltingsprocessen leiden tot een buitengewoon complex feitengeheel, dat alleen te bestuderen valt als eerst de ‘eenvoudige’ situatie volledig in beeld is gebracht. Dat betekent dat dus eerst de werkwoordvormen in de ‘rechte’ woordvolgorde (subject- pv in de hoofdzin)Ga naar voetnoot25 en in de SOV-structuur van de bijzin (dat ik... pv.) behandeling verdienen. Als de vormenvariatie in die syntactische patronen goed bekend is, kunnen in tweede instantie de gevolgen van de subjectsincorporatie bestudeerd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de praktijk is het vooral de rechte woordvolgorde die in het RND-materiaal informatie oplevert; een belangrijke subkategorie daarbij is bovendien die van de systematische ww.-paradigmata, waarbij de subject-predikaat-relatie volledig buiten elke context gehouden wordt (dus: ik x/y -jij x/y - hij-zij-het x/y - wij x/y - jullie x/y - zij x/y, waarin x/y staat voor stam+uitgang).
Overigens worden wij ook bij de studie van de zgn. ‘rechte woordvolgorde’, met het subject vooraan (b.v. hij kom-t), geconfronteerd met de vrij extreme neiging van het Nederlands en zijn dialecten om fonologisch op de directe volgomgeving te reageren. In het Antwerpse dialect leidt dat bij het ww. komen b.v. tot oppervlaktevormen als hij kom-t erlangs - hij kom-d iet vrage - hij kom-O et vrage. Met zulke alternanties dient in de mate van het mogelijke rekening gehouden te worden. Gegeven de extreme regionale variabiliteit van de processen lijkt een iet of wat volledige beschrijving, met inbegrip van alle relevante omgevingen per grammaticale persoon, vooralsnog een illusie te zijn. Een beschrijving van de voornaamste processen is wel mogelijk op basis van het RND-materiaal; zo'n beschrijving zal wel volstaan om de onderliggende mechanismen bloot te leggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.3. Componenten van het onderzoeksdesignDe formele opposities bij de persoonsvormen in de zuidelijke Nederlandse dialecten zijn van tweeërlei aard:
• Die tussen stamvormen.
Te denken valt hierbij natuurlijk op de eerste plaats aan de traditionele opposities tussen ev- en mv-stam bij het sterke preteritum (voor de hedendaagse Nederlandse dialecten de wwn. van klasse IV en V)Ga naar voetnoot26, b.v. nam-namen, brakbraken; mogelijk is dat die hun oorspronkelijke distributiepatroon doorbroken hebben (b.v. doordat de ‘lange’ stam, oorspronkelijk die van de mv-vormen, zich naar 1 of 3 ev heeft uitgebreid). In wat volgt wordt daar maar heel marginaal aandacht aan besteed; daarvoor is de interferentie met fonologische regels veel te complex.Ga naar voetnoot27 Wel is in de hedendaagse dialecten een klein aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stamopposities overgebleven, waarbij geen twijfel mogelijk is. Dat betreft vooral het ww. zijn, en verder sommige preterito-presentia (b.v. kan-kun), al is dat laatste in een groot aantal (vooral) westelijke dialecten op de helling komen te staan.
Maar er is meer: Tot de traditionele opposities behoorden ook die tussen vocaal- en consonantstammen (cf. §2, overzicht: nrs. 1 en 2). Consonantstammen kunnen in sommige of zelfs in alle vormen hun eindconsonant verloren hebben, waardoor ze ten minste formeel bij de vocaalstammen gingen aansluiten. Dat is b.v. in alle Nederlandse dialecten gebeurd bij seχ-(w)an > zie-n. Een heel ander voorbeeld: zowel dede als dede(n), preteritumvormen bij doen, kunnen geëvolueerd zijn tot deej/deeje(n); in dat geval is er niets aan de hand t.o.v. de oorspronkelijke toestand: hoewel /j/ geen echte consonant is, gaat het fundamentele karakter van de stam (met gedekte vocaal) niet teniet. Beide stamvormen kunnen echter ook volledig vocalisch geworden zijn: dee/dee(ë)n. Of, nog ingewikkelder: er kan een oppositie tussen ev en mv gekomen zijn: resp. dee en deeje(n). In (een deel van) het paradigma ontstaat dus een vocaalstam; bij zulke ‘nieuwe’ vocaalstammen rijst de vraag of ze zich ook in morfologisch opzicht bij de aloude vocaalstammen gaan aansluiten.
• Die tussen uitgangen
Ook hier zijn er heel oude opposities. We kunnen denken aan de distributie van /s(t)/ en /t/ bij 2 (ev of getalsindifferent). Maar veel boeiender is b.v. die tussen nul en [(e)n] bij 1 ev (b.v. ik pak - ik doen in het Brabants). Daar zijn, net als bij de stamvormen, ten gevolge van fonologische veranderingen, ook weer nieuwe elementen bijgekomen. Over de dialecten heen is er in 1 ev, behalve de pas genoemde tweeledige oppositie, nog een derde element in het spel: sjwa (b.v. in veel Oost-Vlaamse dialecten bij de consonantstammen). Of de uitgangen zijn, specifiek in de ww.-vormen, eigenaardige aanpassingstendensen aan de omgeving gaan vertonen: b.v. de dentale uitgang, die als /t/ of (voor vocaal) als /d/ kan verschijnen, maar intervocalisch ook een vorm /v/ of /γ/ kan vertonen (daarnaast ook nog, makkelijker te verklaren: /w/ of /j/), cf. verder §5.2.2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Een algemeen overzicht van de variatie op basis van het RND-materiaalDe RND levert, zoals bekend, niet altijd een voldoende aantal gegevens om tot een exhaustieve beschrijving van fonologische en morfologische verschijnselen te komen. Toch is het, dank zij de fijnmazigheid van het onderzoeksnet, zeker in het zuiden van het taalgebied, en vanwege de periode waarin de gegevens verzameld zijn,Ga naar voetnoot28 een buitengewoon belangrijke bron voor wie een breed zicht wil krijgen op de historisch-geografische taalvariatie.
Wat het systeem van de werkwoordvervoeging betreft mag de materiaalverzameling ten minste representatief genoemd worden voor wat wij redelijkerwijs aan variatieverschijnselen mogen verwachten. Alleen vormen voor 2 mv (expliciet met verwijzing naar meer dan één persoon dus) zijn er veel minder dan gehoopt had mogen worden. Een gelukkig toeval is dat 2 mv nu ook wel de ‘persoon’ is waarvoor in de zuidelijke helft van het gebied niet spectaculair veel specifieke veranderingen te verwachten vallen, en waarbij bovendien de veranderingen die toch optreden (eigenlijk gaat het dan vooral om de weinig frequent voorkomende ‘veralgemening’ van het nasale meervoud) algemeen zijn bij de verschillende stamtypen. Gegeven deze omstandigheid geef ik in wat volgt geen volledige aparte beschrijving van 2 mv; wat over die persoon wordt meegedeeld, wordt grotendeels opgehangen aan wat over andere personen (2 ev, 1 en 3 mv) gezegd wordt; cf. vooral §5.4.3.
Ik geef allereerst een overzicht van de relevante opposities die een rol spelen bij de selectie van zinnen of woordgroepen waarvan ik voor dit onderzoek de werkwoordvormen geëxcerpeerd heb: (a) persoon en getal - (b) de stam of - (c) het afleidingstype dat als basis voor de persoonsvorm dient. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. De persoonsvormen(1) 1 ev - (2) 1 en 3 mv; die twee worden samengenomen, al zijn er op een paar heel specifieke punten toch wel verschillen, cf. vooral §5.2.1 en §5.3.1) - (3) 3 ev - (4) 2 ev; bij dat laatste dient wel een onderscheid gemaakt tussen de dialecten waar de oude ev-vorm zowel bij het pronomen als bij de persoonsvorm behouden is, en die waar de oude mv-vorm die functie heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgenomen; een complicerende factor is bovendien dat waar de oude ev-vorm behouden is, ook de oude mv-vorm voorkomt, meestal ook met de functie van beleefdheidsvorm - (5) de persoonsvorm die optreedt bij de expliciete mv-vorm van het 2 mv-pronomen; dat kan de oude vorm uit het Oudwestgermaans zijn (in de praktijk uitsluitend in het Limburgs-Ripuarisch), of een nieuw gevormde met het element lie(der) e.d.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. De werkwoordstammenVan de volgende wwn. wordt onderzocht welke stammen in de genoteerde persoonsvormen voorkomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Afgeleide vormen (stam + preteritumsuffix) als basis van persoonsvormenTen slotte zijn er de zwakke preterita, afgeleid van consonantstammen, zowel preterito-presentia als andere. Die bestaan uit de presensstam gecombineerd met een suffix (in de standaardtaal en de meeste dialecten /de/ of /te/, het laatste alleen na stammen op stemloze obstruent); voorbeelden: wil+de - durf+de, maak+te, dors+te). Met de vorm van het suffix (d/tə - dltəgə - ədə - stə) wordt enkel heel beperkt rekening gehouden, nl. in zoverre het verschillen in de keuze en/of de realisatie van de persoonsuitgang kan beïnvloeden; de regionale variatie op dit gebied is uitstekend beschreven in Goossens & Verheyden (1970/1983), en behoeft m.i. geen nader commentaar.
Buiten de standaardtaal komt ook op heel bescheiden schaal een combinatie van specifieke preteritumstam + suffix voor. Zo noteren wij als preteritum van bieden in het oostelijke Brabants hier en daar boo(j)de; dat lijkt het makkelijkst te beschrijven als een secundaire uitbreiding van de sterke preteritumstam (booj, dat vanzelf al tegenover de presensstam bie(j) stond) met het zwakke suffix: dubbelop dus, maar dat is iets wat in taal wel vaker voorkomt (cf. Van Loon 2005: 115-117). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Overzicht van de vormen die in de RND voorkomen.De titel van deze paragraaf belooft uiteraard te veel: meer dan een gerichte selectie van het materiaal uit de hele RND kan in een verkennende studie niet geboden worden; trouwens, ook voor een omvattender en nog systematischer studie zullen beperkingen ingevoerd moeten worden. We mogen er immers van uitgaan dat, op een heel beperkt aantal reeksen ‘lexicale’ items na, alle RND-nummers een of zelfs meer persoonsvormen bevatten. Gegeven de huidige presentatie van het materiaal is het ondenkbaar dat al die vormen in hun context bekeken en geanalyseerd worden voor de 1277 RND-meetpunten die van het hier afgebakende onderzoeksdomein deel uitmaken. Het is dus zeker denkbaar dat hier en daar een wel gedocumenteerde vorm door de mazen van dit onderzoek geglipt is. Dat het daarbij meer dan waarschijnlijk om vrij exceptionele vormingen gaat, mag niet als excuus gelden om niet verder de mogelijkheden te exploreren: ook uitzonderlijke vormen zijn van belang voor wie alle regels en tendensen, en de interactie daarvan volledig wil leren kennen. Voor de gedetailleerde vervolgartikelen zal dan ook het onderzochte materiaal opnieuw bekeken worden, en zal in de mate van het mogelijke nog meer materiaal in het onderzoek betrokken worden.
In dit overzicht geef ik voor de boven onderscheiden ww.-kategorieën aan welke vormen genoteerd zijn, voor welke grammaticale persoon ze voorkomen, en hoe eventueel het vervangingsproces van de Middelnederlandse vorm in z'n werk gegaan kan zijn; bij dat laatste kunnen telkens weer verschillende opties in beeld komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1. Presens van zijn.De volgende persoonsvormen komen systematisch in het RND-materiaal voor: 1 ev, 3 ev, 1/3 mv. Bij 1 ev en 1/3 mv is er variatie tussen een monosyllabische vorm met eind-/n/ en een zonder, en verder met begin-/b/ en begin-/z/ (b.v. ben-zen / be-ze); de laatste vormen komen in die gebieden voor waar ook de vocaalstammen /n/ missen (cf. punt 5.2; de waarneming is al te vinden in Hol 1958). Op dit aspect zal ik in de detailartikelen nader ingaan. Komen dus voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. Vormen op basis van vocaalstammen.Bij de term ‘vocaalstammen’ denken wij vanzelf aan de oude athematische werkwoorden;Ga naar voetnoot31 ik ga er, met Goeman (1987), van uit dat de oude nasale uitgang van 1 ev direct vanaf het Oudwestgermaans tot nu in een groot aantal hedendaagse zuidelijke dialecten aanwezig is gebleven. Er zijn nog ten minste twee alternatieven voor die ontstaanshypothese:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet ondenkbaar is dat in het Nederlandse taalgebied als geheel meer dan een verklaring in diverse dialecten aangevoerd moet worden. De aloude vocaalstammen doe, ga, sta, hebben in de loop van de tijden gezelschap gekregen; het eerst van de boven genoemde optatiefstam si/e van het ‘verbum substantivum’. Ook al oud zijn de stammen zie, sla, ontstaan door wegval van eind-/χ/ in de stammen seχ(w), slaχ. In een beperkt aantal dialecten hebben ook vormen, ontstaan door syncope van /də/ bij wwn. als bie(de)n, laa(de)n, rij(de)n e.d., zich bij die reeks aangesloten. En dan is er nog een reeks secundaire vormen die meer dan waarschijnlijk van (veel) recenter datum is, gevormd uit de stammen van ‘functiewerkwoorden’: zogenaamde ‘kleine woorden’ die een grote frequentie en sterk variabele functies hebben in de alledaagse taal: è (= is, cf. vorige paragraaf), (h)èè/(h)ee op basis van monosyllabische vormen van hebben (hèblhèm/hèèD), moe/ meu - ku/ka - za op basis van eenlettergrepige vormen van de wwn. moeten, mo/eugen, kunnen, zullen. En nog een stap verder komen wij bij preteritumvormen terecht: zoe=zou bij zullen, (h)à bij hebben, wà (= was) bij zijn. Al die secundaire stammen kunnen in de persoonsvormen bij de vocalische stammen aansluiten; dat gebeurt vooral in het zuidwesten van het onderzoeksgebied. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2.1. De persoonsvormen bij de oorspronkelijke vocaalstammen.Alleen doe, ga, sta, zie kunnen in het hele onderzochte gebied als vocaalstammen gelden. Alle persoonsvormen zijn voor een of ander van die werkwoorden in het RND-materiaal gerepresenteerd; buiten de stam op vocaal komen geen stamvormen voor. Wat de uitgangen betreft hebben wij de volgende patronen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen het uiterste zuidoosten (het Limburgs-Ripuarische overgangsgebied) heeft voor beide personen /nd/. De verspreiding daarvan is gelijk aan die bij zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2.2. Persoonsuitgangen bij secundaire vocaalstammen.Het onderzoeksprofiel bij de secundaire vocaalstammen (o.a. de preteritopresentia) is bijzonder gecompliceerd. Een voorbeeld zal een en ander duidelijk maken. Nemen wij het ww. kunnen, dat van huis uit ev-vormen produceert op basis van de stam kan, en mv-vormen (incl. 2 ev waar de oppositie ev/mv verloren is gegaan) op basis van kun. In bepaalde dialecten heeft zich een 1 ev-vorm kun ontwikkeld (generalisering van de mv-stam dus). Die kan nu geherinterpreteerd zijn als ku+n, wat een nieuwe stam ku oplevert; het feit dat de stam op korte vocaal eindigt is volledig in overeenstemming met wat wij in de meeste dialecten bij de ‘reguliere’ vocaalstammen zien. Op basis van ku kan zich nu een 2/3 ev-vorm kuD vormen. Tegelijk is het niet ondenkbaar dat in een ander dialect de oude vorm 3 ev kan blijft bestaan. Als kuD en kan in geografisch adjacente dialecten voorkomen, kan door contaminatie weer hetzij kun hetzij kaD ontstaan. Al die vormen komen in de praktijk inderdaad voor.
Anders, maar wel vergelijkbaar, is wat wij bij preteritale vocaalstammen aantreffen: daar kan de preteritale uitgang bewaard blijven (b.v. 1 ev dee + nul), maar denkbaar is dat wij in die dialecten waar 1 ev toevoeging van /n/ veronderstelt, in lev deen krijgen. Of, nog sterker: in de combinatie dee + ət kan in eerste instantie door de werking van een fonologische regel /j/ toegevoegd worden, waarna die /j/, net als dat in 2/3 ev (waar /j/ door de werking van een fonologische regel op /D/ teruggaat), tot /γ/ evolueert (cf. hiervoor in eerste instantie Hol 1965).
Eigenlijk is het aantal mogelijkheden nauwelijks te overzien.Ga naar voetnoot36 Het RND-materiaal levert een groot aantal diverse vormen op; de verdeling daarvan is weliswaar niet zo systematisch dat een volledig coherent beeld ontstaat, maar waarschijnlijk kunnen aan de hand van die distributie wel alle reële tendensen blootgelegd worden. Ik verwijs hiervoor naar de aangekondigde detailbeschrijvingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3. Het presens van de consonantstammenConsonantstammen maken een overweldigende meerderheid van de werkwoorden uit. De ww.-paradigmata zijn, vergeleken met de boven genoemde kategorieën, ook bijzonder regelmatig, en de verschillende vormen - als er al opposities zijn - bezetten ook relatief homogene dialectgebieden. Een overzicht van de uitgangen:
Als wij de huidige toestand met die in het Middelnederlands vergelijken, ligt het het meest voor de hand om aan te nemen dat het Zeeuws en Oost-Vlaams de oude toestand continueren,Ga naar voetnoot38 dat sjwa verder naar het oosten toe gedeleerd is (zoals ook met andere eind-sjwa's in dat gebied gebeurd is, als deel van de stam, maar ook als morfologisch teken).Ga naar voetnoot39 Omgekeerd zou de uitgang in het westen (Frans- en West-Vlaanderen) net verzwaard zijn (ə>ən), eventueel onder invloed van de ‘duidelijke’ nasale mv-uitgang, en/of naar analogie van wat bij de vocaalstammen ook voor 1 ev sowieso gerealiseerd wordt. Een andere mogelijkheid is dat de nasale uitgang in 1 ev een restant is van de oude mi-vervoeging bij athematische consonantstammen (cf. Goeman 1979: 224). Die zou zich dan wel van de relatief beperkte deelklasse waar de uitgang oorspronkelijk voorkwam over het geheel van de zwakke en de sterke wwn. verspreid moeten hebben. Het is ook helemaal niet uitgesloten dat al deze potentiële factoren samengewerkt hebben, met de huidige /n/-vorm als uiteindelijk resultaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 2 ev (enkel in het deel van Limburg dat ook bij de vocaalstammen genoemd is)
Net als bij de vocaalstammen zijn er twee varianten: /s/ in het overgrote deel van het betreffende gebied, en /st/; dat laatste is toch wel behoorlijk wat frequenter bij de consonantstam bak dan bij de vocaalstam doe (cf. 5.2.1). /st/ is bij bakken ruimer verspreid in het noorden van het Limburgse dialectgebied, en komt ook verder naar het zuiden en oosten toe een paar keren voor.
- 2 ev/mv en 3 ev
In het hele gebiedGa naar voetnoot40 hebben wij een ‘stabiele’ dentale uitgang.Ga naar voetnoot41 In Limburg valt /t/ vaak weg; dat is echter een toepassing van een algemene fonologische regel die voor reductie van consonantclusters met eind-/t/ zorgt, een regel die trouwens in het Nederlandse taalgebied niet tot het Limburgs beperkt is (cf. uit de overvloedige literatuur vooral Goeman 1999, met uitvoerige bibliografie, en De Wulf & Taeldeman 2006).Ga naar voetnoot42
- 1/3 mv
Ook hier is er eigenlijk maar één onderliggende vorm: de nasale uitgang, die weliswaar in twee hoofdvormen verschijnt: met of zonder gerealiseerd nasaal element. De verdeling daarvan is vrij lineair volgens een noord-zuid lopende scheidingslijn. Die volgt de Ooster- en daarna de Westerschelde tot Klein-Brabant, en laat verder tot de taalgrens alle gebieden ten westen van de lijn Dendermonde-Brussel (inclusief dus het Zuid-Brabantse Pajottenland) bij het gebied mét nasaal.
In het grote oostelijke gebied is er wel nog een vrij groot menggebied, met beide vormen door elkaar; dat omvat het hele oosten van de provincie Antwerpen, en het noorden van Belgisch Limburg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.4. Presens van de preterito-presentiaIk heb er boven al op gewezen dat de preterito-presentia vooral problemen opleveren bij de stamkeuze en de evolutie van die stam.
Wat het presens betreft gaat dit type van vormvariatie in de eerste plaats op het Oudgermaanse stadium terug, met zijn oppositie tussen ev- en mv-preteritumvormen. Daarbij treffen wij bij de hedendaagse presensvormen in de Vlaamse dialecten frequent generalisering van de mv-vorm aan, ook naar de ev-personen toe. Het omgekeerde, zoals in we zalle - we magge e.d., blijft in het RND-materiaal voor de zuidelijke dialecten beperkt tot Noord-Brabant.Ga naar voetnoot43 Bovendien hebben stammen van preterito-presentia in de loop van de evolutie vaak hun eindconsonant verloren (b.v. ka/ku i.p.v. kan/kun, moe i.p.v. moet), waarna ze absoluut niet historisch-klankwettige persoonsvormen gaan vertonen (b.v. ge kud - we moen); die zijn het makkelijkste te verklaren vanuit aansluiting bij de vocaalstammen. Vocaalstammen kunnen ook nog eens bij preteritale vormen ontstaan zijn (b.v. West-Vlaams (ik/we) zoen bij zullen); cf. ook 5.2.2.
Wat opvalt is, dat de meeste veranderingsprocessen van dit genre in de westelijke helft van het onderzoeksgebied te situeren zijn. Brabants en Limburgs hebben, net trouwens als de op Hollandse dialecten gebaseerde standaardtaal, de oude verhoudingen vrijwel volledig bewaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5. Persoonsvormen van specifieke preteritumstammen op consonant (onregelmatige en sterke wwn.)Boven is er al op gewezen dat de preteritumvormen van de onregelmatige wwn. (kocht, mocht, bracht, enz.) in oorsprong volledig parallel liepen met die van de zwakke wwn. Formeel-structureel zijn ze in de hedendaagse dialecten volledig tot dezelfde kategorie gaan behoren als de sterke preterita: de preteritumstam, die bij beide klassen van de presensstam afwijkt, gaat voor allebei in het hedendaagse Nederlands uit op een consonant (resp. b.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deed en reed) of een consonantcluster (resp. b.v. kocht en vocht).Ga naar voetnoot44 Ik behandel de twee historische klassen dan ook als één type. Het RND-materiaal is voor dit paradigma deficiënt: alleen voor 1 ev en 3 ev levert het voldoende consistente gegevens op. Dat zijn gelukkig ook wel de interessantste persoonsvormen.
Wat de andere persoonsvormen betreft blijven wij noodgedwongen heel algemeen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6. Persoonsvormen van zwakke preteritaGa naar voetnoot45Het zwakke preteritum heeft een suffix waarvan wij in alle onderzochte dialectgebieden mogen aannemen dat het onderliggend eindigt op sjwa;Ga naar voetnoot46 dat betekent dat toevoeging van nul- en van sjwa-uitgang (bij b.v. maak-te/ste/tege) precies hetzelfde resultaat heeft. Wat anders is het natuurlijk als een consonantische uitgang wordt toegevoegd.
Wat dat laatste betreft is veruit het frequentste: de toevoeging van /n/; dat gebeurt historisch-klankwettig in 1/3 mv; maar van daaruit kan /n/ zich ook naar 2 mv verspreid hebben (cf. 5.7.3); en naar 1 ev (mede door analogie met andere ww.-paradigmata, cf. boven); dat laatste treffen wij hier en daar aan in dialecten langs de Noordzeekust, van Frans-Vlaanderen tot Zeeuws-Vlaanderen.
Wat ook mogelijk is, is dat /n/ zich over alle personen (zowel ev als mv) heeft uitgebreid (absolute generalisering, ook tot 3 ev dus). Dat treffen wij aan op de zuidelijke Zeeuwse Eilanden (niet echter op Walcheren), in de oostelijke helft van Zeeuws-Vlaanderen, in de hele provincie Oost-Vlaanderen behalve het Meetjesland, en in het Zuid-Brabantse Pajottenland. Wordt /n/ over het hele paradigma gegeneraliseerd, dan kan het nog nauwelijks als een uitgang gelden. Die overweging heeft Goossens & Verheyden (1970 / 1983) er kennelijk toe gebracht om het complex /tn/ als geheel als het preteritumsuffix in dit gebied te beschouwen (1983: 177).Ga naar voetnoot47
In ev-vormen wordt /t(ə)n/ ook nog (sporadisch) opgegeven in het oosten van Antwerpen en het grootste deel van Belgisch Limburg.
In de rest van het taalgebied zijn vormen op sjwa (dus eigenlijk zonder uitgang) veralgemeend in ev en mv. Wel kan hierbij in bepaalde fonologische condities een overgangs- (‘liaison’)- /n/ optreden; b.v. Antwerps zə moktən-i.t χru.ət (= ze (3 ev/mv) maakte-n-iets groots), tegenover zə moktə vø:l | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lawa:t (= ze (3ev/mv) maakte veel lawaai); de /n/ is dus niet morfologisch maar louter fonologisch bepaald; het is m.a.w. geen uitgang.
Als expliciete uitgangen komen bij het suffix /d/tə/ voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.7. Secundaire vormenTen slotte wil ik nog even aandacht vragen voor een drietal speciale formele ontwikkelingen in het morfologische systeem van een aantal dialecten. Ze worden hier gegroepeerd omdat ze elk apart heel specifieke, afwijkende karakteristieken vertonen, niet vanwege interne verwantschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.7.1. -mə(n) als uitgang 1 mvIn 1 mv worden vooral in het Land van Waas en het noorden van de Denderstreek vrij frequent vormen als we/wulder gaame(n) - we/wulder maakteme(n) enz. aangetroffen; ook in de rest van Oost-Vlaanderen komen die voor, vooral bij stammen die op vocaal uitgaan. Het is meer dan waarschijnlijk dat me hierin op het doffe pronomen 1 mv teruggaat (cf. De Schutter 1989: 36-37, en vooral De Vogelaer 2008: 72-73), dat in de inversieconstructie (b.v. dan gon-me - dan mokte(n)-me) fonologisch met de ww.-uitgang samensmelt, en zo fonologische woorden als resp. gomme en mokteme oplevert. Zulke complexen kunnen als zo ‘natuurlijk’ gevoeld zijn, dat ze uiteindelijk als de ‘reguliere’ 1 mv-vorm geherinterpreteerd zijn, en er vaak de in die gebieden normale mv-/n/ bijgekregen hebben. Die secundaire vormen (gommen - moktemen) werden dan ook bruikbaar in de rechte volgorde, maar voor zover | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend, (vooralsnog?) niet op het zinseinde (in bijzinnen); cf. verder De Vogelaer 2008: 72; die vermeldt uit het SAND-materiaal wel één enkele bijzin met een -men-persoonsvorm, maar die is atypisch voor het Nederlandse systeem, aangezien hij de persoonsvorm niet achteraan, maar onmiddellijk na het subjectspronomen heeft, en de rest van de bijzin achter zich krijgt; in formeel-structureel opzicht gaat het hierbij dus eigenlijk veeleer om een hoofdzin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.7.2. - stə en - n(d)ə in het zwakke preteritumGoossens & Verheyden signaleren, op basis van het RND-materiaal, opgaven als doe/dich maagzde (2 ev) in het noorden en westen van het Limburgse gebied. De vorm is in alle opzichten afwijkend, aangezien de persoonsuitgang /s/ aan het suffix /de/ voorafgaat.
Iets gelijksoortigs vinden wij in het westen van Zeeuws-Vlaanderen, het noordwesten van Oost-Vlaanderen en ook eenmaal in het noorden van West-Vlaanderen. Daar noteren wij i.p.v. de daar overheersende vorm (bak)-te-n herhaaldelijk (bak)(-t)-n-(d)e (met al dan niet gerealiseerde [t])Ga naar voetnoot49; op één plaats in de Gentse agglomeratie wordt ook nog bak-t-n-ege opgegeven.
(bak)-n-de e.d. lijkt op een volledige omwisseling van persoonsuitgang en preteritumsuffix te wijzen. Belangrijk is in dit verband, dat de ww-vorm niet op /n/ eindigt; was dat wel het geval geweest, dan had ook gedacht kunnen worden aan fonetische infigering van /n/ tussen vocaal en /d/.Ga naar voetnoot50 Bij de vormen met nog eens /t/ voor /n-de/ is het allemaal nog wat ingewikkelder: daar zou het om een herhaling van het preteritumsuffix moeten gaan, na een al regelmatig gevormde preteritumvorm /bak-(t)n/.
Het spreekt voor zich dat zulke ontwikkelingen niet als ‘alledaags’ te omschrijven zijn: theoretisch gaat men ervan uit dat formantia in woorden volgens een strikt semantisch georganiseerd patroonGa naar voetnoot51 aan de stam aangehecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden: hoe sterker de semantische kracht van het formans, hoe dichter dat bij de stam blijft; dat principe leidt tot de reguliere vorm [stam + preteritumsuffix + persoonsuitgang]. Doorbreking van de hiërarchie, zoals hier gedemonstreerd, is buitengewoon zeldzaam. Van Loon (2005: 113-115) geeft een paar voorbeelden i.v.m. de werkwoordsvervoeging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.7.3. /n/- persoonsvormen bij 2 mv-pronominaIn het bovenstaande heb ik een paar keer gewezen op een ontwikkeling die in de Nederlandse standaardtaal geleid heeft tot vormen als jullie doen - bakken - zijn. Die vormen hebben in het AN de overhand genomen op wat historisch-klankwettig verwacht mocht worden: jullie doet - bakt - bent/zijt. De laatste set van vormen is die die wij bij het pronomen 2 ev jij/je en gij/ge (oorspronkelijk 2 mv) aantreffen, en die dus ook bij jullie/julder, gullie/gulder, enz. als enige verwacht had mogen worden: lie e.d. is immers alleen maar een specificatie bij het tweede-persoonspronomen, maar verandert in se niets aan het karakter ervan.
Aangezien jullie en een batterij van andere ‘duidelijke’ meervoudspronomina (julder - gullie - gulder - enz., maar ook, in Limburg geer e.d.) expliciet als meervoudig herkenbaar zijn, ligt aansluiting van verbindingen met zulke voornaamwoorden bij andere met een duidelijk meervoudig pronomen (1/3 mv) voor de hand, zeker omdat 1 en 3 mv een sterk bondgenootschap zijn aangegaan: in alle paradigmata zijn ze met dezelfde uitgang /n/ bij het ww. verbonden. In de praktijk gebeurt uitbreiding van de nasale uitgang naar 2 mv vooral in de noordelijke dialecten van het Nederlands.Ga naar voetnoot52
In de zuidelijke dialecten treffen wij nasale uitgangen bij 2 mv in het presensGa naar voetnoot53 van bakken aan op de Zeeuwse eilanden (en Goeree-Overflakkee), delen van Zeeuws-Vlaanderen en het uiterste noordoosten van het Land van Waas, en delen van noordelijk Noord-Brabant (vooral de sterk verhollandste). Het is uiteraard niet zonder meer duidelijk of het hierbij om invloed van het Hollands (of de standaardtaal) gaat, dan wel om een autochtone ontwikkeling. Dat laatste hebben wij zeker in de Zuid-Brabants-Limburgse Haspengouw, waar in het RND-materiaal ook een paar keren nasale uitgang bij 2 mv verschijnt. Ook de weliswaar zeldzame vermeldingen van nasale uitgang bij 2 mv in het noordoosten van het Land van Waas wijzen veeleer op autochtone ontwikkeling dan op ontlening aan de ST. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij doe- + (h)et hebben zowel presens als vaak ook preteritum (dee-+(h)et) ook in het zuiden van Oost-Vlaanderen /n/ in alle drie de meervoudsvormen, met inbegrip dus van 2 mv. Dat is niet noodzakelijk (overal) helemaal hetzelfde fenomeen;Ga naar voetnoot54 ook hierop hoop ik later uitvoerig terug te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. BesluitDe bedoeling van deze bijdrage was een algemeen beeld te schetsen van de geografische variatie in de systemen van persoonsvormen in de zuidelijke Nederlandse dialecten. Het is lang niet altijd gemakkelijk een sluitende beschrijving te geven op basis van het materiaal dat ter beschikking staat. Ik vat hier de voornaamste bevindingen, met inbegrip van de voornaamste onzekerheden, nog eens samen. Het is de bedoeling dat de veel gedetailleerdere besprekingen die ik in de naaste toekomst op het oog heb, een belangrijk deel van de vraagtekens i.v.m. de evoluties zullen kunnen oplossen. Dat die vraagtekens allemaal verdwijnen acht ik a priori uitgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.1. Uitgangen als fonologische elementen sui generisEen erg belangrijk gegeven is dat uitgangen vaak heel anders reageren dan principieel volledig gelijke fonologische elementen of clusters die structureel deel uitmaken van een lexicaal item. Het meest frappante voorbeeld daarvan bij de ww.-uitgangen is de behandeling van de dentale occlusief (Oudgermaans đ). Terwijl / đ / in lexicale eenheden tot /d/ evolueert, en dan ‘normaal’ aan het einde van een woord tot /t/ verstemloosd kan worden, krijgen wij in een massa dialecten bij de gelijkluidende ww.-uitgang erg ongewone verschijnselen: verstemlozing of wegval, of specifieke evoluties tot glides /w,j/ of tot fricatieven /v, γ/.
Anders, maar in theoretisch opzicht toch wel vergelijkbaar, is het gedrag van de nasale uitgang. Daarvan is al lang geweten dat die niet in al zijn functies gelijk behandeld wordt; cf. al Blancquaert & Vereecken (1944) en Hol (1947) en veel recenter (en systematischer uitgewerkt) o.a. FAND IV: 312-313, met verdere literatuuropgaven). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2. Veralgemening van uitgangen volgens ‘semantische’ lijnenEr zijn blijkens ons materiaal nogal wat verschuivingen gebeurd die zouden kunnen wijzen op expansie van één paradigmalid naar (een) ander(e), al zijn meestal ook heel andere evoluties denkbaar. Ik vermeld hier als discussiepunten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3. Opheffing van de semantisch-functionele band tussen uitgang en stamIn principe is zowel stam- als uitgangsvariatie in het Germaanse ww.-systeem functioneel-semantisch bepaald (presens-preteritum, enz.). In die één-op-één-relatie is in se weinig verandering te verwachten. Toch is ‘verwarring’ niet echt ongewoon: uit een heel vroeg stadium is te vermelden: de penetratie van de optatiefstam in indicatiefvormen bij zijn. En later is er de verwarring tussen presens- en preteritumstammen en -uitgangen. Ons materiaal levert ten minste twee afwijkingspatronen op: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel minder revolutionair is het als er gewoon stamwisseling plaats heeft, met behoud van de oorspronkelijke uitgangen, b.v. ik meug-((e)n) - ik kun-((e)n). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.4. Ontwikkeling van nieuwe morfologische markeerders uit syntactische clustersEr wordt nogal eens op gewezen dat functiemorfemen en zeker uitgangen uiteindelijk terug kunnen gaan op een tendens tot syncretisme (voor onze problematiek vooral van ww.-stam en een hulpwerkwoord, of van stam en een andere subjectsmarkeerder, een cliticon b.v.). In ons materiaal is het eerste absoluut niet, het tweede maar spaarzaam aanwezig: voor de zuidelijke dialecten is alleen het in 5.7.1 genoemde samengroeien van stam + me (1 mv) een overtuigend voorbeeld.Ga naar voetnoot55 Van het grootste belang is bovendien dat deze vormen in eerste instantie beperkt zijn tot een deel van het syntactische domein: de morfologisering van wat oorspronkelijk een syntactische constructie was, verloopt volgens paden van geleidelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.5. KettingvormingWat uit de verspreiding van de heel verschillende alternatieven te voorschijn komt, is een duidelijke tendens om veranderingen in clusters in het taalsysteem te integreren. Dialecten die voor een bepaalde vorm een ‘morfologische revolutie’ (een verandering die niet fonologisch te verklaren is) hebben meegemaakt, zijn ook een gewillige prooi (geweest) voor andere niet-reguliere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(fonologische) veranderingen. Over het algemeen kunnen wij stellen dat het in het hier onderzochte gebied vooral de westelijke dialecten zijn die veranderingen in de stamvorm en generalisering of gewoon overdraging van uitgangen vertonen; de geleidelijke uitbreiding van /n/ als uitgang van 1 ev is daar een goed voorbeeld van. De oostelijke dialecten zijn vrij resistent gebleken; ook in die dialecten hebben hier en daar vergelijkbare veranderingen plaats gehad, maar die hebben minder zware verschuivingen in het systeem teweeg gebracht.
Anderzijds zijn ook bepaalde opposities juist in de westelijke dialecten beter bewaard gebleven dan in de centrale en oostelijke, en daarbij dan weer beter in de Oost- dan in de West-Vlaamse; te denken valt b.v. aan de persistentie van sjwa in 1 ev.Ga naar voetnoot56 Zowel taalverandering als -persistentie blijken dus het resultaat te kunnen zijn van een complex systeem van evolutionaire fenomenen. Ik hoop een en ander duidelijker in kaart te kunnen brengen in de detailstudies op basis van het RND-materiaal.
Een heel belangrijk gegeven is nog dat verschijnselen zich als niet-homogene complexen voordoen. Dialecten kunnen b.v. /n/-uitgang bij 1 ev van alle vocalische stammen hebben, maar ook bij een deel daarvan; of ze kunnen al dan niet sjwa hebben bij consonantische stammen. De spreiding lijkt niet ‘gestuurd’ te worden vanuit een of ander welbepaald geografisch centrum: veeleer lijkt de geografische spreiding erop te wijzen dat specifieke dialecten uit de vele mogelijkheden er telkens ad hoc een gekozen hebben; wederzijdse beïnvloeding heeft natuurlijk wel plaats gehad, maar dat zou best wel eens een erg lokale aangelegenheid geweest kunnen zijn. Op een en ander hoop ik later terug te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografische referenties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AppendixDe geëxcerpeerde nummers van het RND-materiaalVoor dit onderzoek is het materiaal gebruikt uit de volgende RND-nummers (meestal zinnen, soms ook reeksen vormen of woorden); de nummers worden naar de gerealiseerde persoonsvorm en in tweede instantie oplopend naar nummer gerangschikt.Ga naar voetnoot57
-1 ev
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-2 ev/mv (uitsluitend ev in Limburg, gemeenschappelijke 2-vorm (oorspronkelijk 2 mv) in de rest van het gebied):
-3 ev
-1/3 mv
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-2 mv (expliciete verwijzing naar meer dan één persoon, in Limburg ook beleefdheidsvorm, onafhankelijk van het getal)Ga naar voetnoot58
|
|