| |
| |
| |
Samenvattingen - abstracts
Schakeringspartikels in het Nederlands en het Frans
Sera De Vriendt & Piet Van de Craen
In deze bijdrage komen de Nederlandse schakeringspartikels aan bod, d.z. dan, nou, toch, maar, wel, eens, even. Eerst wordt nagegaan wat schakeringspartikels precies zijn en wanneer en hoe ze voorkomen. Daarop volgt een vergelijking met het Frans. We stellen vast dat sommige partikels meer vertaald worden dan andere. In het laatste deel bespreken we enkele implicaties voor het onderwijs.
This contribution focuses on the Dutch modal particles dan, nou, toch, maar, wel, eens, even. We distinguish them from adverbs and describe the category and its frequencies. In the next part we examine how and if they appear in French. It is shown that some particles are not translated at all and that some are more frequently translated than others. In the final part some conclusions with respect to the teaching of particles are drawn.
| |
Positie- en bewegingswerkwoorden in het Nederlands, het Engels en het Frans
Maarten Lemmens & Dan I. Slobin
Voor Franstalige leerders van het Nederlands zijn de positiewerkwoorden liggen, zitten en staan (en hun causatieve equivalenten leggen, zetten en stellen) een notoir probleem. Deze moeilijkheden, die te maken hebben met het verplichte gebruik van deze werkwoorden in het Nederlands maar ook met hun semantische flexibiliteit, dienen echter gezien te worden in een ruimer typologich kader dat een expliciete link legt tussen positie- en/of plaatsingswerkwoorden en bewegingswerkwoorden. Meer bepaald gaat het om het onderscheid tussen ‘verb-framed languages’ (waaronder de Romaanse talen) en de ‘satellite-framed languages’ (waaronder de Germaanse talen); dit onderscheid wordt bepaald door welke semantische component er in het werkwoord vervat is (Pad/Locatie of Manier). In dit artikel zullen we, op basis van enkele resultaten van lopend contrastief (psycholinguïstisch) onderzoek rond positiewerkwoorden, een belangrijke aanvulling brengen op de bestaande inzichten i.v.m. dit typologisch onderscheid. We tonen onder
| |
| |
meer aan dat het domein van beweging en dat van locatie niet op dezelfde manier gestructureerd zijn.
French learners of Dutch often have a great deal of trouble with the posture verbs liggen ‘lie’, zitten ‘sit’ and staan ‘stand’ (and with their causative equivalents leggen ‘lay’, zetten ‘set’, and stellen ‘set/put’). These difficulties, which can be attributed to the obligation to use one of those verbs in locational contexts as well as to the considerable semantic plasticity of these verbs, should however be seen in a larger typological framework that explicitly links location and motion verbs. More specifically, this concerns the opposition between ‘verb-framed’ languages (among which the Romance languages) and ‘satelliteframed’ languages (among which the Germanic languages). This distinction is primarily based on which semantic component is expressed by the verb (Path/Location or Manner). On the basis of results of on-going contrastive psycholinguistic research on location verbs, we suggest some important nuances to be added to the current typological framework and we show that the domains of location and motion are not structured in the same way.
| |
Statische en dynamische spatiale adposities in het Nederlands en het Frans
Willy Van Langendonck, Béatrice Lamiroy & William Van Belle
Dit artikel is een contrastieve studie van statisch en dynamisch gebruikte intern-lokaliserende adposities in het Nederlands (in, op, te, naar) en het Frans (à, dans, en, sur). In hun statische functie vinden we vooral contrasten bij vervaging van het betekenisonderscheid tussen oppervlak (op / sur) en container (in / dans). Met name geven in Franse plaatsnamen à, dans, en, sur verschil in plaatscategorie aan: à Paris, dans le Hainaut, en France, sur Mars. In het Nederlands is dit bijkomstig: in verwijst vooral naar meer mens-geïntegreerde plaatsen (steden), op veeleer naar geïsoleerde (eilanden) en topografisch of sociaal verheven, openbare plaatsen (op zolder, op het ministerie). De dynamische functie houdt in dat iemand of iets een bepaalde plaats verlaat om naar een andere te gaan. We onderscheiden vier types die een continuüm vormen waarbij het traject telkens saillanter wordt. Bij plaatsverandering (zonder saillant traject) gebruiken beide talen statische voorzetsels (op de tafel leggen / mettre sur la table). Bij de drie andere dynamische functies is het traject wel saillant: we onderscheiden bestemming met bereikt eindpunt, bestemming met verwacht eindpunt, en richting zonder beoogd
| |
| |
einddoel. Voor bestemming handhaaft het Frans statische preposities of gebruikt gewoon geen preposities, terwijl het Nederlands andere strategieën hanteert: postposities bij een bereikt eindpunt, het voorzetsel naar bij een verwacht eindpunt, vgl. entrer dans Paris / Parijs in rijden, monter l'escalier / de trap op lopen vs. se rendre à Paris / zich naar Parijs begeven. Bij richting zonder meer vinden we vooral naar of richting. Alleen hier heeft het Frans andere voorzetsels: vers, (en) direction (de).
The form of statically and dynamically used internally localizing adpositions in Dutch (in, op, te, naar) and French (à, dans, en, sur) is contrasted. In their static function we especially find contrasts where the semantic distinction between surface (op / sur ‘on’) and container (in / dans ‘in’) is blurred: in French place names, à, dans, en, sur ‘at, in, on’ indicate differences in categories of location (à Paris, dans le Kent, en France, sur Mars), whereas in Dutch this function is contingent: in refers especially to more humanly integrated places (towns), op rather to isolated (islands) and topographically or socially elevated, public locations (op zolder ‘in the attic’, op het ministerie ‘at the ministry’). Dynamic location means that some entity leaves some place to go to another. We distinguish four types that form a continuum in which at every stage the trajectory becomes more salient. For change of location (without a salient trajectory), both languages use static prepositions (op de tafel leggen / mettre sur la table ‘put on the table’). In the three other dynamic functions the trajectory is salient: we distinguish destination with attained goal, destination with expected goal, and direction without intended goal. For destinations, French maintains static prepositions or uses no preposition at all, whilst Dutch deploys different strategies: postpositions for an attained goal, the preposition naar ‘to’ for an expected goal, compare: entrer dans Paris / Parijs in rijden ‘enter Paris’, monter l'escalier / de trap op lopen ‘go up the stairs’ vs.
se rendre à Paris / zich naar Parijs begeven ‘go to Paris’. For direction as such, we find especially naar or richting ‘toward’. Only here does French have different prepositions: vers, (en) direction (de).
| |
Contrastief prosodieonderzoek Nederlands - Frans. Een contrastief-typologische kijk op de accentuering
Laurent Rasier
Wanneer men naar verschillende talen - of zelfs naar verschillende variëteiten van eenzelfde taal - luistert, komen er opvallende uitspraakverschillen
| |
| |
naar voren. Lange tijd is er in het uitspraakonderzoek vooral aandacht geweest voor de spraakklanken. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw merkt men echter een toenemende belangstelling voor uitspraakverschijnselen die zich boven het niveau van de klanken afspelen, bv. syllabestructuur, lexicale toon, klemtoon, accent, intonatie, ritme. Die elementen vormen samen de prosodie van natuurlijke talen. Toch is het ondanks de exponentiële groei van prosodiestudies nog steeds voor een groot deel onduidelijk in welke mate taalsystemen qua prosodie van elkaar verschillen.
In deze bijdrage staan de prosodische contrasten resp. overeenkomsten tussen het Franse en het Nederlandse accentsysteem centraal. Er wordt eerst ingegaan op de typologie van accentsystemen en op de plaats van het Frans en het Nederlands binnen die typologie. Daarna worden de twee talen met elkaar vergeleken voor wat betreft de distributie, de fonetische realisatie en de functie(s) van de accentuering. De resulterende geïntegreerde visie kan als basis dienen voor een (contrastieve) studie van de tussentaal van vreemdetaalleerders en is tevens bruikbaar in de onderwijspraktijk. Deze aspecten worden in het laatste deel van deze bijdrage kort aan de orde gesteld.
Listening to different languages - or even to different varieties of the same language - reveals considerable pronunciation differences between them. In the past, pronunciation research has been mainly concerned with segmental issues. The past three decades have however seen a growing interest for pronunciation facts beyond the segments, e.g. syllable structure, tone, stress, accent, intonation, rhythm. These features of speech constitute the prosodic structure of natural languages. Despite the growing body of research on prosody, it is still unclear what makes one language sound prosodically different from another.
In this paper, we investigate some of the prosodic contrasts and similarities between Dutch and French. Our contrastive study will however be limited to the accent system of the two languages. We first sketch a typology of accent systems and situate Dutch and French in this general framework. We then set out to contrastively examine the distribution rules, the phonetic realisation, and the functions of accent in Dutch and French. Finally, we briefly discuss how the results of this contrastive study can be used in (contrastive) interlanguage research as well as in pronunciation instruction to non-native speakers of Dutch and French.
| |
| |
| |
‘Maar dus ik denk dat...’ Een kwalitatieve studie van het gebruik van dus en maar door Franstalige leerders van het Nederlands
Julien Perrez
In Perrez (2006) werd vastgesteld dat Franstalige leerders van het Nederlands de neiging hebben om frequente causale en contrastieve connectieven over te gebruiken als ze in hun vreemde taal schrijven. Uit crosslinguïstische analyses bleek dat het overgebruik van deze connectieven niet verklaard kon worden in termen van een transfereffect van retorische vaardigheden uit de moedertaal van de leerders. In plaats hiervan werd ervan uitgegaan dat het overgebruik van frequente connectieven een typerend kenmerk was van de tussentaal van deze leerders. Dit intralinguale verschijnsel werd in het licht van de theorie van sporen en signalen van discoursesegmentatie van Bestgen (1998) verklaard. Dit houdt in dat de overgebruikte connectieven als sporen fungeren van de moeilijkheden die de leerders ondervinden om hun discourse op een coherente manier te organiseren.
Om deze intralinguale hypothese van spoorgebruik van connectieven door Franstalige leerders van het Nederlands verder te onderbouwen, werd een kwalitatieve studie uitgevoerd van het leerdergebruik van dus en maar. Uit de resultaten blijkt dat de leerders en de moedertaalsprekers dus en maar in dezelfde mate causaal en contrastief gebruiken, wat onze hypothese van het spoorgebruik van dus en maar niet ondersteunt. Toch hebben onze analyses een aantal fijne nuances naar voren laten komen wat het gebruik van dus en maar respectievelijk door de leerders en de natives betreft. Deze verschillen illustreren dat het leren omgaan met connectieven en hun gebruikscontexten een langzaam proces is dat typerend is voor de zich ontwikkelende tussentaal van de leerders.
A study by Perrez (2006) illustrated that French-speaking learners of Dutch showed the tendency to overuse frequent causal and contrastive connectives when writing in their foreign language. Further cross-linguistic analyses suggested that this overuse could not be explained in terms of transfer from the mother tongue of these learners. Instead we claimed that this overuse was typical of the interlanguage learners develop when learning a foreign language. Relying on the work by Bestgen (1998), we hypothesized that the learners' overuse of connectives could be explained in terms of the theory of traces of discourse segmentation, according to which the overused connectives would function as traces of the difficulties learners encounter when trying to coherently organize their discourse.
| |
| |
To confirm this intralingual hypothesis of traces of discourse segmentation we conducted a qualitative study of the usage of two frequent connectives by French-speaking learners of Dutch, namely dus (‘therefore, thus’) and maar (‘but’). The results of this study show that the learners and the natives use both connectives to the same extent in causal and contrastive contexts, which does not support our main hypothesis. However, the qualitative analysis also points to subtle differences between the native and the learner usage of both connectives, suggesting that learning how to deal with connectives and their contexts of use is part of a gradual proces which is typical of a developing interlanguage.
| |
Immersieonderwijs en contrastieve taalkunde
Ludo Beheydt
In de Franse Gemeenschap van België kent het zogenaamde immersieonderwijs sinds 1998 een toenemend succes. Het gebruik van de tweede taal als instructietaal voor een aantal zaakvakken (‘Content Based Instruction’) is bedoeld om het vreemdetalenonderwijs te optimaliseren. In het immersieonderwijs is het nog steeds de regel dat de twee talen strikt gescheiden worden. Dat is het gevolg van ervaringen met het Canadese immersieonderwijs, maar ook van de invloed van de Amerikaanse toegepaste linguïstiek, m.n. van de theorie van Krashen. Ondertussen blijkt uit transferverschijnselen in de tweede taal van immersieleerlingen dat formele aandacht voor de verschillen tussen T1 en T2 en de contrastieve studie van leerderscorpora van immersieleerlingen in verschillende fasen van de tweedetaalontwikkeling bijzonder bruikbare informatie kan opleveren voor de didactiek van het immersieonderwijs en dit zowel op het fonologische, het lexicale als het syntactische vlak. Dit impliceert echter wel dat de moedertaal meer betrokken wordt in het immersieonderwijs.
In the French Community of Belgium the so-called immersion education was introduced in 1998 and has known a growing success ever since. The use of the second language as the language of instruction for part of the curriculum (Content Based Instruction) is meant to improve foreign language learning in a natural way. In immersion education the basic rule still is to ensure that the languages will be kept separate instructionally. This rule is a direct outcome of experience with Canadian immersion education and a consequence of the influence of American applied linguistic theory, especially of Krashen's input hypothesis. In the mean time, however, transfer phenomena in the second language of immersion students have indicated that formal attention to differences
| |
| |
between L1 and L2 and contrastive study of learner's corpora of immersion students in different phases of their second language development may prove highly informative for the didactic approach in immersion education, as well on the phonological, the lexical as the syntactic level. This would imply, however, that the L1 would be more directly involved in immersion education.
| |
De vroege en late verwerving van woordvolgorde in Nederlands en Frans
Elisabeth van der Linden
In dit artikel bespreek ik de resultaten van onderzoek naar de verwerving van de woordvolgorde van het Nederlands en het Frans door eentalige en tweetalige kinderen en tweede- en vreemdetaalleerders. Ik beperk me tot de elementen S, V en O in de declaratieve zin. Terwijl de resultaten voor het Frans op het eerste gezicht suggereren dat de leerprocessen voor alle vier de groepen hetzelfde verlopen (in alle groepen overweegt de (S)VO-volgorde) en de constructiehypothese bevestigen, geeft het Nederlands een ander beeld. Eentalige en tweetalige kinderen volgen dezelfde ontwikkeling (voorkeur voor OV-constructie met niet-finiete werkwoorden), tweede- en vreemdetaalverwervers volgen een andere route (voorkeur voor (S)VO). In alle groepen, behalve de eentalige kinderen, vinden we invloed van taalcontact in de vorm van interferentie. Tweedetaalleerders stagneren in hun ontwikkeling en bereiken een minder hoog niveau dan gestuurde leerders. Ik concludeer dat de leerprocessen voor de vier groepen niet hetzelfde zijn.
In this paper, I bring together the results of research of L1 acquisition on the one hand and L2 acquisition on the other in the domain of the acquisition of word order. I consider the acquisition of the order of the elements S, V and O in declarative sentences in French and Dutch by monolingual and bilingual children and by second and foreign language acquirers of these languages. While at first sight the results for French seem to suggest that for the four groups the acquisition process follows the same lines (all learners have a strong preference for the (S)VO-order), and as such confirm the construction hypothesis, the results for Dutch show that the picture is somewhat different. Monolingual and bilingual children follow the same acquisition route, L2- an FL-learners follow a different one. In the acquisition of these last groups, interference from their L1 is present in the beginning stages. For the L2-learners of Dutch, interference persists, leading to fossilization. The
| |
| |
advanced foreign language learners attain a higher level of proficiency. In the bilingual children, we also find some traces of interference from their ‘other’ language. I conclude that the acquisition of word order in French and Dutch by these four groups of learners is only partially the same, thus disconfirming the construction hypothesis.
| |
Contrastieve fraseologie Nederlands-Frans
Jean-Pierre Colson
In het recente taalonderzoek blijkt er een convergentie te zijn tussen verschillende theorieën over het belang van vaste verbindingen in de brede zin: fraseologie. Het is dan ook geen wonder dat dit aspect in een breder perspectief wordt bestudeerd, en dat is precies het vrij recente onderzoeksgebied van de contrastieve fraseologie, waarvan de resultaten van belang kunnen zijn voor het vreemdetalenonderwijs, de natuurlijke taalverwerking, de vertaaltheorie en de vertaalpraktijk. Met dergelijk onderzoek gaan echter een aantal methodologische problemen gepaard, want het volstaat niet om op basis van een paar idiomen uitspraken te doen over contrasten tussen twee of meer talen. De meeste vaste verbindingen zijn trouwens geen idiomen maar eerder communicatieve of grammaticale patronen. Daarbij komt nog het probleem van het te gebruiken corpus, want alleen in heel grote corpora kunnen talrijke voorbeelden van vaste verbindingen worden aangetroffen. In deze bijdrage wordt daarom gepleit voor een geautomatiseerde statistische methode die op een webcorpus gebaseerd is. Uit onze eerste experimenten, die op het gebruik van de Google API steunen, blijkt dat er algemene fraseologische verschillen naar voren komen tussen het Nederlands en het Frans: het Nederlands berust veel meer dan het Frans op structuren die een sterke gefixeerdheid vertonen, terwijl het Frans meer met metaforen en clichés werkt.
In recent linguistic research, there is an agreement between several theories about the importance of set phrases in the broad sense (phraseology). It is then quite natural to tackle this problem from a more general perspective, and this is precisely where contrastive phraseology comes in. The results of this fairly recent research field have consequences for foreign language teaching, natural language processing, translation theory and translation practice. The area faces however a number of methodological issues, because it does not suffice to point to phraseological differences between two or more languages on the sole basis of a few idioms. For that matter, most set phrases
| |
| |
are not idioms but rather communicative or grammatical patterns. Besides, the corpus that should be used is problematic, because only huge corpora will display a lot of instances of set phrases. In this contribution, we shall therefore recommend an automated statistical method based on a web corpus. Our first experiments with the Google API seem to indicate that global phraseological use differs a lot between Dutch and French. Dutch has recourse to more structures displaying a high degree of fixedness, whereas French relies more on metaphors and clichés.
| |
De syntaxis en semantiek van ditransitieve constructies in het Nederlands, het Frans en het Engels. Een terreinverkenning
Timothy Colleman, Dominique Willems & Anne-Marie Vandenbergen
Deze bijdrage geeft een overzicht van de belangrijkste ditransitieve constructies - d.w.z., constructies die kunnen worden gebruikt om een bezitsoverdracht te benoemen - van het Nederlands, het Frans en het Engels. Elk van de onderzochte talen beschikt over meerdere ditransitieve constructies, waartussen zowel formele als semantische verschillen bestaan.
Uit de nadere bespreking van een aantal geselecteerde constructies zal blijken dat de grammaticale weergave van de diverse types bezitsoverdrachten zeker niet volledig op dezelfde wijze geschiedt in de drie talen.
This paper gives an overview of the most important ditransitive constructions - i.e. constructions which can be used to encode an act of possessional transfer - in Dutch, French, and English. Each of the three languages investigated displays several of these constructions, which differ in both formal and semantic respects. A closer examination of some of these constructions will reveal some interesting Dutch-French-English contrasts in the way possessional transfers are grammatically encoded.
| |
Syntagmatiek versus syntaxis. Over constituentenvolgorde in het Nederlands en het Frans
Jan Pekelder
Het uitgangspunt van deze bijdrage is hoofdstuk 6 uit de Nederlandse Grammatica voor Franstaligen, getiteld De volgorde van de zinsdelen, in het
| |
| |
bijzonder paragraaf 6.1. (Van Belle et al.) De auteurs behandelen in dit gedeelte vier algemene principes die constituentenvolgorde beregelen: Modificeerder-Hoofd, Inherentie, FZP en de plaats van de PV. Hoewel op overtuigende wijze wordt uitgelegd dat ze elkaar soms beconcurreren, blijken de principes elkaar tevens gedeeltelijk te overlappen. Dit wijst erop dat ze scherper gedefinieerd zouden moeten worden. Daar komt bij dat enkele andere algemene principes niet genoemd worden. We denken met name, maar niet uitsluitend, aan de syntagmatische markering van de syntactische verbindingen nominaal subject en nominaal direct object die zowel in het Nederlands als het Frans een centrale rol speelt maar op verschillende wijze wordt gerealiseerd.
The starting-point of this contribution is chapter 6 of De Nederlandse Grammatica voor Franstaligen (The Dutch Grammar for Francophones) entitled De volgorde van de zinsdelen (The order of the constituents), and more specifically paragraph 6.1. (Van Belle et al.) In this section, the authors treat four general principles which govern the order of constituents: Modifier-Head, Inherence, Functional Sentence Perspective and the position of the Verb Form. Although it is convincingly explained that these principles are sometimes in competition, they also appear to be partly overlapping. This shows that they need to be more rigorously defined. In addition, some other general principles are not mentioned by the authors. We think more specifically, though not exclusively, of the syntagmatic marking of the syntactic functions nominal subject and nominal direct object. This linear marking plays a central role in Dutch as well as in French, but is expressed differently.
| |
Het nut van (contrastief) grammaticaonderwijs in vreemdetaalverwerving
Philippe Hiligsmann
Hoe langer hoe meer toegepast taalkundigen gaan er vandaag de dag van uit dat de bewuste aandacht voor formele aspecten en de bewuste aandacht voor de verschillen en overeenkomsten tussen de moedertaal en de vreemde taal een positief, hoewel indirect, effect kunnen hebben op het verwervingsproces van de vreemde taal. Uitgaande van de definitie van communicatieve taalcompetentie, zoals die te vinden is in het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader, wordt in deze bijdrage eerst ingegaan op de verschillende types kennis op grond waarvan leerders hun communicatieve taalcompetentie
| |
| |
ontwikkelen, de mogelijke interface tussen de kennissystemen en de complexiteit van grammaticale structuren. Daarna komt contrastief grammaticaonderwijs ruim aan bod. Aan de hand van drie voorbeelden laat ik zien op basis van welke elementen een grammaticale structuur voor instructie kan worden geselecteerd. Ten slotte ga ik kort in op een aantal implicaties voor contrastieve (pedagogische) grammatica's.
Nowadays, more and more applied linguists assume that the focus on formal issues and the focus on differences and similarities between the mother tongue and the foreign language can have a positive, although indirect, effect on the learning process of the foreign language. Following the definition of communicative and linguistic proficiency from the Common European Framework of Reference, this contribution first addresses the different types of knowledge on the basis of which learners develop their communicative language proficiency, the potential interface between explicit and implicit knowledge and the complexity of grammatical structures. Afterwards, I illustrate how contrastive grammar teaching should be tackled and which grammatical structures should be selected for instruction. Finally, I briefly turn to contrastive (pedagogical) grammars.
|
|