Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Receptie als onderdeel van de ontstaansgeschiedenis.
| |
[pagina 236]
| |
[Figuur 1]
| |
[pagina 237]
| |
drietal bladzijden waarin enkele buurvrouwen de boreling van Lieveke Glabekes zus Febronie komen bezoeken, en aldra in enkele ruwe en rauwe taferelen hun wederwaardigheden uit het verleden vertellen; Streuvels schrapte bij de voorbereiding van de tweede druk van 1943, de uitgave in de Lijsternestreeks, omzeggens de hele passage. De auteur heeft inderdaad nogal wat wijzigingen - o.a. schrappingen - aangebracht voor de tweede druk, waarop trouwens alle latere uitgaven gebaseerd zijn.
Aan het schrijven van de roman heeft Streuvels een drietal jaren gewerkt. En dat hij op het werk gezwoegd heeft mag blijken uit een paar illustraties uit het eerste handschrift (zie fig. 2 en 3).
Reeds in De Standaard van 5 december 1934 verscheen een fragment van het eerste hoofdstuk; Streuvels formuleert er tevens de thesis waarop hij in Levensbloesem een antwoord zal geven: is het een geluk, ofwel een ramp voor kinderen van lageren stand, die om reden hunner buitengewone begaafdheid, aanleg of talent, omhoog geholpen worden en tot hoogeren rang in de samenleving geroepen zijn? Hoe maken zij zich los uit de banden die hen, door eigen aard, afkomst, omgeving, familie, altijd weer in de laagte neertrekken? Het boek kwam pas in november 1937 van de pers. Levensbloesem is het verhaal van Lieveke Glabeke, die als begaafd meisje uit een arm gezin dank zij het ‘Fonds der Meestbegaafden’ kan studeren, lerares wordt, zelfs naar de universiteit kan gaan. Door de roddel van een mevrouw uit haar dorp raakt ze haar plaats als lerares in een pensionaat kwijt. Wanneer een van haar broers in de gevangenis terechtkomt wegens moord, kan ze een plaats in het onderwijs überhaupt vergeten. Teruggeworpen in haar milieu, trouwt ze tenslotte met de lelijke ‘slechterik’ Fiel die ze tot dusver steeds heeft gemeden.
Verscheidene fragmenten van de roman verschenen in voorpublicatie in diverse tijdschriften.Ga naar voetnoot7 Over één ervan, ‘Lieveke Glabbeke's wedervaren’, dat in januari 1937 in Dietsche Warande en Belfort verscheen, spreekt Streuvels' correspondent en vriend sedert vele jaren Emmanuel De Bom zich heel lovend uit in een brief van 24-25 januari 1937. Het gaat om het fragment dat in de roman hoofdstuk IX zal worden, en dat de vriendschappelijke omgang van Lieveke met notarisdochter Josephine uittekent. ‘Waarlijk het is geurig | |
[pagina 238]
| |
[Figuur 2]
| |
[pagina 239]
| |
[Figuur 3]
| |
[pagina 240]
| |
werk’, meent De Bom, ‘er stijgt een malsche walm uit op; als dat heele boek daar zoo van doordrongen is gaat het een olie zijn, iets uit de diepe bronnen.’Ga naar voetnoot8
De Bom heeft, nog vooraleer het boek gepubliceerd werd, de drukproeven van het geheel ter lectuur gekregen van Streuvels; bij het terugsturen van de laatste bladzijden formuleert hij in een brief van 6 oktober 1937 een aantal opmerkingen. Hij prijst de sterke kanten van de roman, o.a. de schildering van de ‘Leegemeersch’, het gehucht van Lievekes afkomst, de ontmoeting tussen Lieveke en notariszoon Roger in het park, de schoolervaringen, enz. Maar De Bom heeft ook enkele punten van kritiek; met name met het slot, het huwelijk van Lieveke met Fiel, heeft hij problemen: ik stem niet toe in 't huwelijk met Fiel, zóo iets snap ik niet, tenzij Lieveke totaal tot stumperigheid ware vervallen, zij die voortdurend Fransche aphorismen citeert, die hoogeschool-discussies voert, - nu met dien Teirlinckachtigen dégénéré! Innerlijk begrijp ik die slotwending niet. De ‘Wendingen’ zijn, ondanks een haast te zware uitstalling van psychologie (ze is vaak héél goed!), niet verklaard. Verder meent De Bom o.m. dat het verleden van Lievekes moeder Leonie, die in haar diensttijd op het kasteel destijds zowel met de oude als met de jonge notaris een verhouding heeft gehad, nooit meer naar boven komt, en dat Streuvels zijn personages soms spoorloos laat verdwijnen, zo b.v. de oude notaris Lagae. Ook had De Bom liever een tiental pagina's uitweidingen geschrapt gezien. Slotsom: ‘Voor de ¾ is 't van het Edel Vat. 't Overige... wat verwaterd.’
Streuvels' reactie bleef niet lang uit. Op 11 oktober deelt hij De Bom mee dat de proeven naar de drukker zijn, en dat ‘het volledig archief van den roman, naar het Museum van Vl. Letterkunde te Antwerpen [is], om er begraven te liggen of om besnuffeld te worden door een candidaat filoloog... later!’Ga naar voetnoot9
Streuvels geeft toe dat er soms al te breedvoerige uitweidingen zijn, maar, zegt hij, ‘ik schrijf ook een beetje voor mijn eigen plezier, en jeune mij daarin... om àlles te zeggen wat er over 't geval te zeggen valt.’ En wat de citaten betreft: je bent jarenlang bezig met het onderwerp, en eens je aan 't schrijven bent, meen je alles te moeten gebruiken wat je verzameld hebt. De | |
[pagina 241]
| |
citaten (in 't Frans dan nog wel) zijn brokstukken ‘die in de herinnering van lectuur en gesprekken in 't hoofd mijner personages zijn blijven hangen.’
Over het onopgemerkt verdwijnen van sommige personages, b.v. van de notaris, heeft Streuvels zijn antwoord klaar: Als wij, laat ons zeggen 80 à 85 jaar oud zullen zijn, zal niemand het vreemd vinden als we verdwijnen; dàt mag toch ook in een roman? De notaris is oud, hij wordt ziek, sterft en wordt begraven - daar mocht ik toch geen bladzijden lang over uitwijden [sic] - ik had hem ten ander niet meer noodig: hij moest verdwijnen. En wat het (niet meer aan bod komend) verleden van Leonietje Glabeke betreft: haar verleden? Maar ze loopt er heel het boek door mede onder den druk, angstig genoeg om het voor hare kinders en voor alle menschen verdoken te houden. Zij juist is de draagster van het bijzonderste motif: jeugd-bloesem die vergaat in het deftig-worden bij de dorpsbevolking. Het sensueele vergaan - vergeten - voor het werkelijke, materieele noodzakelijke van het bestaan. Op de belangrijkste opmerking van De Bom, het onverklaarbare huwelijk van Lieveke met Fiel, antwoordt Streuvels het volgende: Fiel is, buiten zijn hazenlip, een flinke persoon en hoegenaamd geen dégénéré (wààr haalt ge 't?) Het is een ‘teruggedrongene’ een jongen met tempérament, die lijdt omdat zijn leelijkheid hem allen toegang tot meisjes onmogelijk maakt, en dààruit ontstaan zijne ‘bezetenheden’ meest altijd ook [...]. Die wending leek - en lijkt me de éénig mogelijke. Van Lieveke's kant is het geen stumperigheid, - 't staat er toch duidelijk gemotiveerd, van de eerste tot de laatste blz. v.h. boek: hare ‘gespletenheid’: drang naar hooger, in strijd met trek naar haar eigen ras en afkomst, - en door de omstandigheden gedwongen, èn ook door haren innerlijken aard er toe genoopt, geeft zij toe aan dien drang: in plaats van stumperigheid, is 't eerder zelfopoffering. Wanneer De Bom in november het gepubliceerde boek in handen krijgt, is hij vol lof over de uiterlijke vorm van ‘deze codex van 334 welgevulde bladzijden!’, over de levenswijsheid die uit het boek spreekt, de poëzie die het vervat, alsmede ‘een door wijsheid verhelderd leed om 't noodlot der menschen.’ Ook in de laatste bladzijden ziet De Bom nu ‘sympathieke beelden’: ‘Fiel die Lieveke in de lucht steekt.’ Kortom, ‘'t is alles bij mekaar een groote levende phantasmagorie.’ (Brief van 4 november 1937). | |
[pagina 242]
| |
In januari 1938 schrijft priester-dichter Camille Melloy (1891-1941) in een brief aan Streuvels zijn indrukken neer bij de lectuur van Levensbloesem.
Hij weet dat Streuvels ‘met wierook alleen niet gediend’ is, en hij wijst op de goede en minder goede kanten van het werk. De verschillende milieus zijn nauwkeurig-juist uitgebeeld, de beschrijvingen zijn prachtig, en ‘op psychologisch gebied’ verdient het boek veel lof: ‘'t Is allemaal diep uitgepluisd (soms wel wordt er de handeling zeer door vertraagd).’ Melloy heeft er wel moeite mee dat ‘hier en daar het determinisme te veel belang krijgt’, en hij vindt het jammer dat Streuvels' taal meer algemeen Nederlands geworden is: ‘de sappige gewestwoorden die ze nog doorspekken kijken ietwat verwonderd op naar die “rijke broers” die ze niet herkennen.’ Ook gaat Levensbloesem als ‘tendenzroman’ Melloy te ver. Lieveke is een uitzondering: ‘hoe dikwijls gebeurt het dat een kind dat studeert met het fonds der meestbegaafden uit zoo'n ellendig milieu voortkomt?’. En bovendien: ‘dat Lieveke trouwt met zoo'n leelijken vent, dat is toch eene àl te groote ontgoocheling.’
Streuvels' antwoord volgt prompt. In een schrijven van 22 (?) januari 1938 aan Melloy gaat hij in op diens opmerkingen.Ga naar voetnoot10
Wat de taal betreft wijst Streuvels erop dat het taalgebruik moet overeenstemmen met de beschreven situatie: als ge't wilt nagaan, zult Gij kunnen vaststellen, dat de taal van de hoofdstukken die in den Leegemeersch spelen, fel verschilt van de taal waar Lieveke met haren Notaris'zoon aan 't poëtizeeren is, - vandààr ook die fransche aanhalingen, omdat die twee personen... in 't fransch denken, [...]. Wat Melloys opmerking i.v.m. Levensbloesem als ‘tendenzroman’ betreft, verwijst Streuvels naar de stofwikkel van het boek, waar duidelijk staat dat het hier om één geval uit duizend gaat,Ga naar voetnoot11 en dat het dat geval en die situatie is die hij wil beschrijven: ‘de 999 andere gevallen van meisjes die van het fonds studeeren en niet uit zulk laag midden komen, interesseeren mij niet’, | |
[pagina 243]
| |
aldus Streuvels, ‘en dààr is geen roman over te schrijven - met uitzonderlijke gevallen alleen is iets te doen, [...]’.
En net zoals tegenover De Bom wil Streuvels ook tegenover Melloy Lievekes huwelijk met Fiel verantwoorden: En over den persoon èn het karakter van dien jongen wordt door den lezer valsch geoordeeld - 1o is hij flink van postuur - een gladde kerel. Denk aan de aantrekkelijkheid van het leelijke door vele meisjes - Ik heb hier voorbeelden aan de hand. 2o Is het zedelijk leelijke bij dien jongen 't gevolg van zijn leelijkheid - het afgestooten worden - het geïsoleerde, die hem telkens tot wanhoop brengt. - En, aan leelijkheid went men - Zie rond u: huwelijken met leelijke, of mismaakte menschen zijn doorgaans gelukkiger dan tusschen schoone menschen. Lieveke moest eenvoudig terugkeeren tot haar uitgangspunt - De rest kan me niet schelen, en het kon niet anders. Tenslotte wil Streuvels ook nog een paar woorden kwijt over ‘de architectuur van het boek’. Immers, de lezers zijn het niet eens over de structuur van het werk: ‘de eenen voelen dat er eenheid ontbreekt, de anderen vinden het retrospectieve deel juist het beste en goed aangebracht.’
Streuvels doelt hier op de structuur van de eerste hoofdstukken van het werk, die inderdaad op het eerste gezicht enigszins problematisch kan overkomen. In het eerste hoofdstuk wordt ons Lieveke voorgesteld als verstandig kind dat wordt uitverkoren om naar de kostschool te gaan. Het hoofdstuk eindigt met Lievekes aankomst in de ‘witte stilte’ van het pensionaat. Vanaf hoofdstuk twee neemt Streuvels ons mee in de tijd, de tijd van Seevie de Binder, de vondelinge Mie Binders met haar twee bastaardzonen Naarden en Elias, de oude notaris Lagae, Ivo Glabeke en zijn dochter Leonietje. Na haar dienst bij de notaris op het kasteel trouwt Leonietje met Naarden, die omdat zijn moeder niet in de burgerlijke stand was ingeschreven, zelf ‘bij vonnis’ de naam van zijn echtgenote krijgt toegewezen. Pas vanaf het zesde hoofdstuk komen we terug in het verhaal van Lieveke, het dochtertje van Leonie en Naarden.
De auteur rechtvaardigt dit flashback-procédé als volgt: Het eerste hoofstuk [sic] is bedoeld als de ‘Ouverture’ gelijk in eene symphonie, waar alle elementen van het verder verloop in vereenigd zijn en geëxposeerd - de motieven die moeten uitgewerkt worden - <- om in〉 cap.II en volgende om den toestand der hoofdfiguren te motiveeren: afkomst, midden en ras, - om bij Lieveke b.v. aannemelijk te maken het | |
[pagina 244]
| |
complexe, de dualiteit van natuur & karakter - het impulsieve (overgeërfd) en de verdringing van de impulsen door hare opvoeding. De thematiek die in de correspondentie van Streuvels met De Bom en met Melloy i.v.m. Levensbloesem aan bod komt, komt eveneens tot uiting in de contemporaine receptie, in de recensies die kort na de publicatie van het boek verschenen.
In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 11 februari 1938 schreef D[oede] Th[iesses] Jaarsma een vrij negatieve recensie over het nieuwe boek van Streuvels. Hij heeft het over breedvoerigheid, overdreven liefde voor details, herhalingen, kortom ‘in hart en nieren een ouderwetsch boek.’ En er is het fatum dat al te nadrukkelijk in het werk aanwezig is, en waardoor de begaafde hoofdfiguur als gevolg van haar afkomst en milieu in haar ‘opgang’ steeds naar beneden wordt getrokken. Zodat de vooropgezette mening over de quasi-onmogelijkheid dat iemand uit een laag milieu hogerop kan geraken, bewaarheid wordt. Jaarsma kan bezwaarlijk aannemen dat een meisje ‘dat zelfs de universiteit bezocht, met een allesbehalve gewonen boer, een foeileelijk iemand, grof, onontwikkeld, en ten deele 'n zatlap en 'n woesteling’ trouwt.
Met dat determinisme in de roman heeft ook Toussaint van Boelaere problemen. In het NRC Handelsblad van 6 mei 1938 merkt hij op dat er heel wat voorbeelden te geven zijn van kinderen uit arbeiderskringen die zich tot een hogere stand hebben opgewerkt, ‘en velen onder hen hebben zelfs in dit nieuwe milieu een toonaangevende of leidende rol gespeeld.’
De recensent van Boekengids vindt Levensbloesem een sterk werk met haarscherpe psychologische ontleding van de hoofdfiguur, maar heeft dan weer moeite met de breedvoerigheid, ‘de gedetailleerde uitbeelding van tallooze nevenfiguren’ en ‘de weergave van 'n overdaad van bizonderheden, die de locale kleur en atmosfeer moeten dienen.’ Bovendien vindt ook hij het huwelijk van Lieveke problematisch: 't is immers moeilijk te aanvaarden dat 'n meisje, verstandelijk buitengewoon gunstig bedeeld, en door 'n studiebeurs aan haar keutermidden ontrukt, na jaren studie en na 'n welgelukt regentaat, ter wille van enkele tegenheden, zonder veel omhaal besluit te trouwen met 'n primair uit datzelfde keutermidden van haar kinderjaren!Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 245]
| |
Ook Math. Kemp, die overigens Levensbloesem kan ‘waardeeren als een werk onzen Vlaamschen grootmeester waardig’, spreekt in dezelfde zin. Het verstandige, sensitieve meisje enerzijds en de deugniet, schavuit, ja booswicht anderzijds: ‘Lieveke met dit heerschap te laten trouwen past wel in de strekking van het verhaal doch wordt niet geheel aannemelijk gemaakt.’Ga naar voetnoot13
Annie Salomons gaat in De Maasbode van 9 april 1938 in op de structuur van de roman, en met name op de flashback na het eerste hoofdstuk: Als we pas zijn begonnen met lezen, hebben we moeite om er in te komen, want nadat ons het eerste hoofdstuk de uitverkiezing van Lieveke Glabeke is verteld om in de stad te gaan studeeren, worden we in het volgende hoofdstuk zonder eenige waarschuwing opeens drie generaties terug gebracht, [...]. Literair-criticus Joris Eeckhout heeft eveneens een probleem met de structuur van het werk. Streuvels laat in Levensbloesem twee werelden met elkaar in botsing komen, de wereld van de ‘Leegemeersch’ en die van de stad. Er zijn zelfs twee romans volgens hem: Op meer dan een plaats, loopen de twee romans niet alleen vlak naast elkaar voort, maar botsen tegen elkander aan. De bouw van ‘Levensbloesem’ is zeer kaduk. Een massa elementen, waarvan de aanwezigheid in den definitieven roman niet te verantwoorden is, remt alle vijf voet den gang van het verhaal.Ga naar voetnoot14 Hebben derhalve collega-auteurs en recensenten oog voor de schilderachtige beschrijvingen in het werk en het haarfijne inzicht in de psychologie van het hoofdpersonage, langs de negatieve kant van de balans staan: de breedvoerigheid, de ondoorzichtige structuur, en vooral het determinisme met als culminatiepunt het huwelijk van Lieveke met Fiel dat niet aannemelijk wordt gemaakt.
Nu heeft Streuvels meer dan eens gesteld dat hij na het voltooien van een werk overstapt naar ander werk en over het voltooide liefst niks meer verneemt. Zo bijvoorbeeld over Levensbloesem in zijn brief van 11 oktober 1937 aan De Bom: ‘Het ding is, gelijk het is, en daarmeê basta, 't is àf, erledigt, voorbij! Voor mij is er het plezier nu ook af, en zou liefst... er niets | |
[pagina 246]
| |
meer over hooren.’ Of in zijn schrijven van 22 (?) januari 1938 aan Melloy: ‘eens het boek gedrukt en uitgegeven, is het mij vreemd geworden, heb ik liefst er niets meer over te hooren - ik heb het uit mijn geheugen weggevaagd - het behoort tot het verleden.’
Dit neemt echter niet weg dat Streuvels wel degelijk rekening hield met de kritiek op zijn werk. Bewijs daarvoor is de soms grondige herwerking van een boek voor de tweede druk ervan. In het geval van Levensbloesem is het heel duidelijk dat Streuvels rekening heeft gehouden met opmerkingen en commentaren bij de eerste druk.
Inderdaad, in de tweede druk van Levensbloesem die in 1943 in de Lijsternestreeks verscheen, heeft Streuvels een en ander aangepast t.o.v. de eerste druk.
Zo heeft hij bijvoorbeeld het flashbackprocédé verlaten, en de volgorde van de eerste hoofdstukken omgegooid. Het eerste hoofdstuk van de eerste druk komt in de Lijsternestuitgave op zijn chronologisch juiste plaats, namelijk als vijfde hoofdstuk (zie fig. 4).Ga naar voetnoot15 Maar ook binnen andere hoofdstukken hebben een aantal structurele wijzigingen plaatsgegrepen.Ga naar voetnoot16
Met het opheffen van de flashbacktechniek heeft Streuvels ook een misslag uit de eerste druk rechtgezet. Daar kwamen we in het eerste hoofdstuk immers te weten dat Lieveke als onschuldig kind ‘te Versafels’ bij toeval Cies Pame in volle seksuele activiteit heeft gezien - in haar onschuld dacht ze zelfs ‘dat Cies Pame er een moord bedreef.’ (p. 10; 17). Welnu, in het flashbackgedeelte wordt op een dag een boreling gebracht bij Cies Pame, die door Cies en Klette wordt opgevoed, en die de naam van Mie Binders zal krijgen, moeder van Naarden en dus grootmoeder van Lieveke! Chronologisch kan een en ander moeilijk kloppen. In de tweede druk herstelt Streuvels deze misslag door Lieveke enkel nog te laten schrikken door wat ze te Versafels gezien heeft, zonder de vermelding van de naam Cies Pame (2de druk (1943), p. 63).
De opheffing van het flashbackprocédé maakt de structuur misschien doorzichtiger, maar anderzijds blijft die flashback uit de eerste druk een structurele vondst, een die ons onmiddellijk confronteert met het hoofdpersonage als kind, en pas dan haar antecedenten uitvoerig nagaat om, zoals Streuvels het zelf formuleert ‘het complexe, de dualiteit van natuur & karakter’, het | |
[pagina 247]
| |
[Figuur 4]
| |
[pagina 248]
| |
impulsieve en de verdringing van de impulsen bij Lieveke (cfr. supra), beter te kunnen verklaren.
Streuvels is in de tweede druk ook tegemoet gekomen aan de opwerping van al te grote breedvoerigheid. Zo zijn de bladzijden over Lievekes moeder Leonie(tje) als jong meisje op het kasteel of de gesprekken van de oude notaris met de dorpsfilosofen fel gereduceerd (1ste druk, p. 45-77; 56-92; 2de druk, p. 36-44), andere minder terzake doende stukken zoals het kluchtspel op p. 167-168 (193-195) werden geschrapt en Streuvels schrapte ook enkele al te rauwe passages (cfr. supra).
Maar vooral met de opwerping van het weinig aannemelijk gemaakte huwelijk van Lieveke met Fiel heeft Streuvels rekening gehouden. Daartoe heeft hij links en rechts passages en uitlatingen geschrapt die de jongeman in een al te slecht daglicht plaatsten. We citeren enkele van die passages.
Lieveke verneemt dat Fiel zijn broer met de riek te lijf gegaan is, omdat deze Lievekes zuster Febronie bedrogen heeft; de geschrapte passage luidt: zoodat ze hem hebben moeten binden en in 't varkenskot opsluiten. Hij heeft er zitten brieschen gelijk een wild beest en geroepen dat al geburen er van opgeschrikt zijn. Daarmede wordt Lieveke voorgoed bang en Fiel zijn monsterachtig gelaat komt alle nachten spoken in haren droom, - hij zit haar achterna, dreigt met wilde gebaren dat hij haar hebben moet, en de meisjes plagen haar weer, gelijk toen ze naar school liep, omdat Fiel zou gezegd hebben dat hij met Lieveke Glabeke wilde trouwen! (1ste druk, p. 123; 142. Zie fig. 5) Of een andere geschrapte passage: Met Fiel was het nog slechter gesteld: die ging te keer als een wildeman; als zijn tuimen aankwamen, sloeg hij 't huisraad kapot, bleef weke-zondag drinken, doolde 's nachts in de kouters en viel bij klaren dage meisjes aan, langs den openbaren weg. Dan weer werd hij menschenschuw, bleef heele dagen verdoken zitten op den hooizolder of ging 's nachts aan 't wildstroopen. (1ste druk, p. 289; 323. Zie fig. 6) Of nog: hij staat overal bekend als een sloeber, een schavuit, een deugniet van d'ergste soort, een rabauw, losbol, schelm, slechterik, gemeen sujet, straatschender, booswicht, een boef, een verworpeling... (1ste druk, p. 290; 324) | |
[pagina 249]
| |
[Figuur 5]
| |
[pagina 250]
| |
[Figuur 6]
| |
[pagina 251]
| |
Merkwaardig is tevens dat Streuvels naar het eind van het werk toe de passage schrapte die als het ware het huwelijk moest verantwoorden: Wat heeft het te beteekenen dat een nietig deeltje in de algemeenheid zijn doel mist? Uit hare roeping van opvoedster had Lieveke al lang dienen te weten - maar nu voelt zij het daadwerkelijk in haar hart: dat het hoogste geluk bestaat in iemand gelukkig te maken; op gevaar af er het eigen geluk aan op te offeren, zonder evenwel te denken aan dat gevaar! (1ste druk, p. 332; 370) De recensent van Boekengids had er namelijk op gewezen dat deze passage ‘als leitmotiv dienen [kan], niet echter als afdoende verklaring en bewijs voor Lieveke's besluit, dat hoogstens kan gemotiveerd door een psychische inzinking, of door een bij zoo'n jong ding kwalijk aanvaardbaar fatalisme’. Hier zit volgens de recensent de fout van ‘dit schoongebouwde, zware werk: de sluitsteen zit verkeerd’.Ga naar voetnoot17
De vraag blijft natuurlijk of het schrappen van enkele al te ruwe of grove passages i.v.m. Fiel het huwelijk veel aannemelijker heeft gemaakt.
Uit al deze voorbeelden blijkt dat Streuvels bij de herwerking van Levensbloesem voor de tweede druk duidelijk rekening heeft gehouden met de kritiek op de eerste druk. Bij het uittekenen van de ontstaansgeschiedenis van het werk is het derhalve aangewezen de contemporaine receptie in het onderzoek te betrekken, omdat die in belangrijke mate de verklaring geeft voor de ingrepen die de auteur heeft aangebracht. Alle latere drukken van Levensbloesem, alsmede de versie in het Volledig Werk van 1972 zijn op de herwerkte versie van 1943 gebaseerd.
Toch geven we in onze editie van Levensbloesem de tekst zoals die in 1937 verscheen - uiteraard ontdaan van tekstcorruptie - met woordverklaring, ontstaansgeschiedenis, overlevering en een kapittel over de tekstconstitutie. In zijn algemeenheid is de eerste druk van een werk belangrijk omdat de publicatie ervan het moment is waarop de auteur zijn werk waardig heeft bevonden het aan het publiek aan te bieden. In het geval van Levensbloesem zelfs na een vrij lange incubatieperiode van drie jaar. We laten in het midden of de bewerkte tekst van 1943 beter is dan die van 1937, feit is dat sommige passages die geschrapt werden toch in zekere mate functioneel waren in de roman en node gemist worden; we denken bijvoorbeeld aan de rauwe | |
[pagina 252]
| |
gesprekken van de buurvrouwen of aan de discussies van de oude notaris met de dorpsfilosofen.
In ieder geval hopen we dat deze minder bekende roman van Streuvels, in feite zijn laatste puur creatief werk, nu opnieuw in zijn originele vorm, de liefhebbers van Streuvels' proza zal kunnen bekoren. |
|