Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| ||||||||||||
Het 14de-eeuwse Middelnederlandse oorkondencorpus als dynamisch-systematisch referentiekader voor taalkundig onderzoek.
| ||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||
wijze inmiddels veel bekend, dankzij vooral het werk van GysselingGa naar voetnoot1 en de twee dialectatlassen op zijn werk gebaseerd.Ga naar voetnoot2 Deze betreffen echter vooral Vlaanderen, want in het huidige Nederland werden toen nog weinig oorkonden in het Middelnederlands geschreven. Voor de 14de eeuw is de afgelopen decennia een verzameling aangelegd door Maaike Mulder en mijzelf, met de nadruk op het huidige Nederland.Ga naar voetnoot3 In Vlaanderen ligt het terrein nog in belangrijke mate braak. Verdere completering van het 14de-eeuwse corpus ook in Vlaanderen is daarom zeer gewenst. | ||||||||||||
1. Waarom oorkondencorpora?De afgelopen decennia zijn diverse corpora van oudere taalgegevens aangelegd met het oog op taalkundig onderzoek. Daaronder nemen oorkondenverzamelingen een prominente plaats in. ‘Wil men de middeleeuwse talen leren kennen, dan moet je de oorkonden bestuderen’, had Fallot al in 1839 betoogd.Ga naar voetnoot4 Toch zijn oorkonden niet in alle opzichten het ideale materiaal voor taalkundig onderzoek. Waarschijnlijk bevatten ze maar tot op zekere hoogte spontane spreektaal, en vooral aanvangs- en slotformules lijken in menig opzicht stereotiep over te komen. Waaraan hebben de oorkonden dan hun prominente plaats in het taalkundig onderzoek te danken?
De reden waarom originele oorkonden het beste uitgangspunt vormen voor taalkundig onderzoek in de middeleeuwen is dat zij als geen andere tekstsoort een gidsdocumentatie, en op basis daarvan een dynamisch-systema- | ||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||
tisch referentiekader, kunnen vormen. Een corpus teksten dat een referentiekader vormt dient zich te kenmerken door de combinatie van de volgende eigenschappen:
In de middeleeuwen is maar één tekstsoort te vinden waarbij deze combinatie van eigenschappen in sterke mate wordt aangetroffen en dat zijn originele lokale oorkonden. Is dat referentiekader dynamisch-systematisch georganiseerd, dan kunnen de eigenschappen van de middeleeuwse dialecten verrassend scherp aan het licht komen. Bovendien kan ook aan tekstsoorten waarvan de herkomst niet bekend is via een lokaliseringsprocedure, gebaseerd op de gegevens uit de oorkonden, een plaats in de taalkundige ruimte worden toegekend. Aldus gelokaliseerde teksten kunnen de taalkundige informatie uit de oorkonden completeren. Daarnaast kunnen al gelokaliseerde teksten dienen ter controle op de taalkundige betrouwbaarheid van de oorkonden. Via de tussenstap van de lokaliseringsprocedure kunnen zo ook andere tekstsoorten een duidelijke rol spelen bij het taalkundig onderzoek. | ||||||||||||
2. Een oorkonde uit GentFiguur 1 geeft een oorkonde uit Gent. Het gaat om één van de 28 oorkonden in het corpus 14de-eeuwse Middelnederlandse oorkonden, die tot nu toe ‘in de stede van Ghent’ (zie figuur 1 regel 2) gelokaliseerd zijn. Hij komt uit het archief van de Wollewevers, regest no 28 gedeponeerd in het stadsarchief van Gent, en is als volgt gedateerd: ‘Dit was ghedaen int jaer ons heeren als men screef m ccc ende drie ende vijftech vp onser vrouwen dach in maerte.’ De zaken erin besproken betreffen alleen Gent (zie figuur 1 regel 14, 16). Op grond van deze taalexterne omstandigheden concluderen wij dat de taal van de oorkonde Gents is. Dat is weergegeven in het oorkondenummer, in figuur 2 is dat _o:I221p35301. I221 is het Kloekenummer voor het dialect van Gent, de p staat voor plaats, 353 staat voor het jaar 1353. De laatste twee cijfers zijn volgnummers voor wanneer meer dan een oorkonde uit hetzelfde | ||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||
Figuur 1: Een oorkonde uit Gent. Wollewevers 28.
| ||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||
jaar uit dezelfde plaats afkomstig is. Het geheel wordt voorafgegaan door _o: oorkondenummer. Voor Brugge hebben wij 61 van zulke oorkonden, voor Brussel 57 voor Gouda 112, enz. Om al deze oorkonden voor systematisch onderzoek te ontsluiten zijn ze getranscribeerd (zie figuur 2), morfologisch gecodeerd en op een voor automatisch onderzoek praktische manier op computer opgeslagen (zie figuur 3): het lemma is toegevoegd (_l:kennelijk), benevens een morfologische code (_mc100). Daarnaast nog eigenschappen van het origineel zoals hoofdletter (_t(c1) = de eerste letter van het woord is een hoofdletter (capital)), of in het origineel twee woorden (_t(k4) = achter letter 4 staat in het origineel een spatie). Met eenvoudige programmatuur kunnen dan zeer snel alle taalkundig relevant geachte vormen van een bepaald type uit een oorkonde geselecteerd worden, en vorm voor vorm van het juiste oorkondenummer, dat wil zeggen van een plaats- en tijdsaanduiding worden voorzien. Het resultaat is een lijst van vormen, waarvan van elke geselecteerde vorm vaststaat in welk jaar hij geschreven is en in welke plaats. Dankzij deze dynamische wijze van gegevensorganisatie ontstaat een referentiekader van taalkundige gegevens: waar en wanneer komt welke vorm voor en met welke frequentie. _o:I241p35301.Wollewevers.28 | ||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||
uelikere renten der jacop hem heuet onthereft ter fermerien bouf voerseit ende ontgoedt met monde met alme en(de) met ochwerpinghen ende met al der toe te doene dat hire toe schuldech was te doene naer wet costume en(de) vsage van der stede van ghent. ende heeft er Broeder janne inne ghehereft en(de) ghegoedt. en(de) der jacop beloofde hem waerscap naer wet costume ende vsage van der voerseider stede van ghent. ende Broeder jan beual se hem weder alse recht Hier ouer waren gheroupen in orconschepen alse heruachteghe liede binnen ghent jacop de wale en(de) jan [B]aquaert. Dit was ghedaen int jaer ons heeren als men screef .M.CCC. ende drie ende vijftech vp onser vrouwen dach in Maerte Figuur 2: Transcriptie van de oorkonde uit figuur 1. _o:I241p35301.Wollewevers.28 Figuur 3: Het begin van de oorkonde uit figuur 1 en 2 met morologische codes, lemma en verdere informatie. | ||||||||||||
3. Het corpus 14de-eeuwse oorkondenOnze verzameling van 14de-eeuwse oorkonden is niet ideaal. Ten eerste zitten er ook niet-lokale oorkonden in. Die kunnen dan niet in Gent worden gelokaliseerd maar wel in de regio Gent. Het Gentse klooster Bijloke heeft veel contacten met Zeeuws-Vlaanderen. We mogen dan niet a priori zeggen dat de taal van de oorkonden van het klooster de taal van Gent is, maar wel taal uit de regio Gent. Dit gegeven is in hun oorkondenummer mee verwerkt: I721r33001 is een voorbeeld. Bij het Kloekenummer van Gent is 500 opge- | ||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||
teld, en r staat voor regio. Is genoeg lokaal materiaal beschikbaar, dan kunnen de regionaal gelokaliseerde oorkonden natuurlijk beter buiten beschouwing blijven, want ze vervagen de scherpte van de dialectverschillen. Maar ze helemaal weglaten kunnen we ook niet. We zouden dan voor Drenthe geen enkele in een plaats te lokaliseren oorkonde over houden. Niet geheel scherpe informatie is dan altijd nog beter dan geen informatie.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||
4. Lokalisering van teksten van onbekende herkomstEen ander nadeel van oorkonden is dat ze nogal eens stereotiep taalgebruik lijken te bevatten. Daar zit ongetwijfeld iets in. Het geldt waarschijnlijk voor syntactische eigenschappen,Ga naar voetnoot6 al is dat zeker niet over de hele linie het geval.Ga naar voetnoot7 Oorkonden hebben ongetwijfeld een beperkt, en niet altijd representatief, vocabularium. Het is daarom de moeite waard na te streven om ook literaire teksten bruikbaar te maken voor taalkundig onderzoek. Literaire teksten zijn meestal niet in origineel beschikbaar maar in een of meer manuscripten die onderling in taalgebruik, i.e. dialectale herkomst, kunnen verschillen. De dialectale herkomst is in het algemeen slechts bij benadering bekend. Vaak blijkt in de manuscripten ook meer dan een dialectlaag onderscheiden te moeten worden. Al blijft het vaak moeilijk het taalgebruik van literaire teksten precies te dateren, een systematische vergelijking van vormen van de oorkonden met die van de literaire teksten kan resulteren in een lokalisering van de taal van de manuscripten van een literaire tekst. Een lokaliseringsprocedure vergelijkt dialectvormen (of schrijfvormen) uit de oorkonden met de corresponderende vormen in de literaire teksten en berekent de mate van overeenkomst per plaats. Een voorbeeld: Bevat een literaire tekst de vorm zelen (of selen) ‘zullen’, dan laten de oorkonden zien dat deze schrijfwijze | ||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||
(dialectvorm) vrijwel zonder uitzondering in Brabant (vooral Vlaams Brabant) thuishoort, wat een aanwijzing is dat de taal van de literaire tekst Brabants is. Bevat de tekst zeilen (of sellen) dan wijst dat vrijwel zeker naar Utrecht.Ga naar voetnoot8 Bevatten een tekst deze beide vormen, dan moet worden vastgesteld dat blijkbaar meerdere dialectlagen onderscheiden moeten worden en dat de taal van de literaire tekst niet homogeen dialect is. Door vele tientallen lokaliseerders in te schakelen, kan op die manier worden achterhaald (a) tot op welke hoogte de taal van een literaire tekst homogeen dialect is, en (b) om welk dialect of welke menging van dialecten het gaat.Ga naar voetnoot9 Wat voor literaire teksten geldt geldt feitelijk voor alle tekstgenres die niet gelokaliseerd zijn. Kopieën van oorkonden kunnen zo gewenst op dezelfde wijze worden behandeld. | ||||||||||||
5. Andere lokale bronnen dan oorkondenWat is de waarde van andere lokale bronnen dan oorkonden voor het taalkundig onderzoek? Als de beste bronnen worden wel Urbaren genoemd. Urbaren zijn informeler in taalgebruik dan oorkonden, en strikt lokaal. Het gaat om afspraken tussen pachters en verpachters. De kans is groot dat ze de lokale spreektaal dichter benaderen dan oorkonden. Helaas zijn ze in het Nederlandse taalgebied, in tegenstelling tot b.v. Zuid-Duitsland, niet of niet voldoende beschikbaar. Daarnaast kunnen keuren, leggers, registers, rekeningen en lijsten worden genoemd. Zulke bronnen zijn in grote hoeveelhe- | ||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||
den beschikbaar. Bij wijze van voorbeeld ga ik kort in op een recente publicatie van vier lokale bronnen.Ga naar voetnoot10 Het gaat om vier Goudse teksten:
Het hofstedengeldregister bevat voornamelijk eigennamen, waaronder beroepsaanduidingen. Daarnaast komt ook heel beperkt vocabularium voor. Na nummer [355], onder aan de pagina, is een fout gemaakt. Twee bladzijden zijn bij het kopiëren overgeslagen. Daarom zijn ze aan het eind van het register, bij het kruis, toegevoegd. In de tekst (p. 10) staat:
Verder komen aanduidingen voor als: ‘Die zuutside van der Nuwer Haven’ (p. 12).
In de Wyte van de waterschappen, voornamelijk een kopie van Hand A uit ongeveer 1400 (LXVIII), van een verloren origineel uit 1340-1345 (LXXI), staat lopende tekst: ‘Dit siin die koeren van der stede waterscap alst ghevonden is uut eenre oudt rolle’ gevolgd door de doorgestreepte zin: ‘die vermist ende verloren is ghebleven’. Volgt een lijst van hoe breed de sloten mogen zijn. De tekst bevat verder nog latere toevoegingen van hand B laatste kwart 15de eeuw (p. LXV), bijvoorbeeld (p. 26): ‘Item die grafte om die Goude verbi die nuwen hofsteden 15 voete wijd, dat is die waterscap.’ Hand B voegt daaraan dan toe: ‘Ende hyet die Nuwe Haven.’
De lijst van straatwachtdistricten dateert uit 1405. Het gaat om bewakingsdiensten. | ||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||
Int jaer ons Heren MCCCC ende vijf doe wort overdraghen mitter vroedscap van der stede, dat die borghermeijsters wakes soude winnen, in allen straten te waken De eerste gasthuislegger dateert uit 1408. Er staan rentes in genoteerd, bij voorbeeld p. 47: Item Ghert Lambrechtssoen huus ende beleghen heeft mit erve den hoec vander Nuwen Haven sonder een huus an die noortside De eerste gasthuislegger bevat vele beroepsnamen. Ook die zijn soms dialectisch gekleurd: in de Goudse oorkonden komt nogal eens o voor a voor: of voor ‘af’. Dat vinden we terug in de eerste gasthuislegger. Twee beroepen zijn ofsteker = afsteker ‘wolscheerder’ (p. 49) en scoloetsmaker = schalootsemaker ‘maker van schoenen met houten zool plus leren bovenstuk, schaatsenmaker’ (p. 52).Ga naar voetnoot11
Zulke registers en leggers kunnen nog op een andere manier dienen om de betrouwbaarheid van de oorkondentaal te toetsen, bijv. door ze op basis van de oorkonden te lokaliseren. De besproken bronnen zouden uiteraard in Gouda de hoogste score moeten krijgen. Ze zouden zelfs voor een verschijnsel hoger kunnen scoren dan de oorkonden zelf. Gesteld dat in alle plaatsen of voor af de hoogste score heeft in Gouda, nl. 40%, dan zouden deze lokale documenten een nog hogere score te zien kunnen geven, hoger dus dan waar ook in de oorkonden. Dat zou er dan op kunnen wijzen dat de oorkonden alleen afgezwakt de plaatselijke taal representeren en maar zo nu | ||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||
en dan eens of schrijven. Weliswaar is hiervan tot nu toe niets gebleken, maar onderzoek naar zulke verschijnselen kan wellicht licht werpen op de vraag naar de dialecticiteit van dezelfde teksten uit een plaats. Lokale registers, leggers, lijsten kunnen zo de betrouwbaarheid van de oorkonden als vertegenwoordigers van plaatselijke taal confirmeren, maar zij zullen door hun beperkte vocabularium de netwerk-referentiefunctie van de oorkonden niet kunnen vervangen.
Dan zijn er nog de bronnen die, hoewel op enigerlei wijze gelokaliseerd, niet noodzakelijk lokaal taalgebruik bevatten. Dat is bij de oorkonden, registers en rekeningen van de graaf van Holland en Zeeland het geval. Ook hier kan het referentiecorpus oorkonden licht op de zaken werpen. Schrijft Melis Stoke, eerst werkzaam in Dordrecht, later voor de graaf Haags, Dorts of nog iets anders?Ga naar voetnoot12 | ||||||||||||
6. CartografieDoor de potentiele dichtheid in tijd en ruimte van het netwerk van oorkonden, en dankzij de dynamische organisatie van de taalvormen, hebben de oorkonden nog een tweede functie waarin zij andere tekstsoorten overtreffen in precisie, met in achtneming van de reserves aan de oorkonden eigen, hierboven kort aangegeven. Zij zijn de beste en betrouwbaarste input voor het dialectonderzoek in de middeleeuwen. Selecties uit de dynamisch georganiseerde gegevensbestanden zijn de input voor dialectkaarten en tabellen. De gegevens uit het 14de-eeuwse corpus Middelnederlands kunnen dienen als input voor een kaartprogramma.Ga naar voetnoot13 Het kaartprogramma berust op een aantal designkeuzes, waarvan er één zich onderscheidt van alle andere op het gebied bestaande cartografie. Het kaartvlak wordt in essentie gevuld vanuit de oorkondengegevens zelf. Dit is noch in Dees et al., noch in Berteloot, noch in Mooijaart het geval.Ga naar voetnoot14 De gegevens worden binair gepresenteerd: een verschijnsel is of aanwezig of afwezig. Gaat het om twee en niet meer dan twee verschijnselen, dan kan dus met een kaart worden volstaan. Gaat het | ||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||
om meer verschijnselen, dan moeten meer kaarten uitsluitsel geven. Een voorbeeld is: Zelen versus andere vormen van zullen, zeilen versus andere vormen van zullen, zolen versus andere vormen van zullen.Ga naar voetnoot15
De cartografie bestaat in essentie uit drie modules:
Een voorbeeld is kaart 1 gekomen: voltooid deelwoord van komen. De kaart laat in een oogopslag een scherpe noord-zuid verdeling zien en completeert onderzoek van Pijnenburg op de 13de-eeuwse gegevens.Ga naar voetnoot17 Cartografisch is van belang dat zelden scherpe grenzen ontstaan. Omdat de score van een plaats of regio invloed uitoefent op zijn omgeving zal zelden sprake zijn van absolute tegenstellingen. Op kaart 1 zijn plaatsen en regio's als kleine cirkels voorgesteld. Op kaart 2 zijn die weggelaten. | ||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||
Aan de punten, maar vooral aan de inzet in de kaarten is te zien dat de dichtheid van de gegevens sterk uiteenloopt: voor Friesland en de zuidrand van Vlaanderen zijn geen gegevens beschikbaar. Voor Fries spreekt dat vanzelf. Fries is geen Nederlands. Op de hoofdkaart is het Friessprekende gedeelte van de provincie doorgestreept. Maar ook de streken rond Ieper, Oudenaarde en Geraardsbergen, benevens Antwerpen zijn niet of marginaal in het corpus vertegenwoordigd. En dat zou niet moeten. Dit kan alleen veranderd worden door het netwerk van oorkonden, het referentiekader, verder te verdichten door toevoeging van getranscribeerde oorkonden uit die gebieden die tot nu toe ondervertegenwoordigd zijn. Dat zal hopelijk de komende jaren voor Vlaanderen gebeuren. Zo zal de beoefening van de oudere taalkunde verder kunnen worden onderbouwd. Vooral in Vlaanderen komen zo voor heel wat plaatsen reeksen van niet minder dan 150 jaar oorkonden beschikbaar. Een goudmijn voor het taalkundig onderzoek. | ||||||||||||
7. ConclusieIn deze studie is betoogd dat oorkonden het beste referentiekader vormen voor de bestudering van het Middelnederlands. Naarmate meer originele, gelokaliseerde en gedateerde, lokale oorkonden in de oorkondenverzameling worden opgenomen, hoe beter en verfijnder de verkregen resultaten. Dankzij een dynamisch-systematische organisatie van de taalvormen van de oorkonden kunnen de gegevens als input voor dialectkaarten dienen en kunnen niet-gelokaliseerde teksten zelf gelokaliseerd worden. Geen tekstsoort beschikt over eigenschapen waardoor deze resultaten overtroffen worden. Met behulp van grote verzamelingen oorkonden kan zo met opmerkelijke precisie worden vastgesteld hoe in de diverse streken en regio's de taal vanaf de 13de en de 14de eeuw er heeft uitgezien. | ||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||
Kaart 1: Voltooid deelwoord van komen. Aanwezigheid (donker) versus afwezigheid van het prefix ghe-. Op de kaart zijn de plaatsen en de regio's als rondjes aangegeven. Voor de kaarttechniek zie Wattel & van Reenen, o.c., 1995; en Rem, van Reenen & Wattel, o.c., (te verschijnen).
Kaart 2: Het suffix -domme (donker) versus -dome in schependom enz. Op de kaart zijn plaats- en regioaanduidingen weggelaten. Voor de kaarttechniek zie Wattel & van Reenen, o.c., 1995; en Rem, van Reenen & Wattel, o.c., (te verschijnen).
|
|