naast mij iemand van productie en marketing bij AUP, en dat wij er binnen 7 minuten van overtuigd waren dat dit een prachtwerk was, gemaakt door iemand met liefde voor de literatuur maar met zeker evenveel kennis van het nieuwe medium waarin het ontwikkeld was. En dat ik mij zo buitengewoon schuldig voelde toen ik je na een minuut of 20 gewoon vanwege de tijd moest onderbreken - je had nog wel drie uren door kunnen gaan..., maar dat wij gezien de kwaliteit van het product meteen enthousiast waren om met je samenwerking te overleggen.
De wereld van het wetenschappelijk uitgeven, mijne dames en heren, is hard aan het veranderen, en het is inmiddels zonneklaar dat de spelers in het veld andere rollen en plekken krijgen toebedeeld, zoals deze voorgeschiedenis van de samenwerking tussen de KANTL en AUP voor de uitgave van De teleurgang van den Waterhoek van Stijn Streuvels die hier vanmiddag ten doop wordt gehouden, op voorbeeldige wijze demonstreert.
Dankzij de verstrekkende mogelijkheden die het world wide web wetenschappers biedt, is een revolutie in gang gezet, maar de grote vraag is wel hoe wetenschappelijk uitgeven in de toekomst zal geschieden en met name ook door wie.
Elektronisch uitgeven lijkt op het eerste gezicht de productie en distributie van wetenschappelijke uitgaven gemakkelijker te maken, waardoor wetenschappers het zelf ter hand kunnen nemen wat zij ook in groten getale gedaan hebben. Er is een elektronische stroom van wetenschappelijke productie op gang gekomen, toegankelijk voor een ieder met een pc en internet aansluiting, die zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Ik wil daar naast alle voordelen toch ook een paar kritische kanttekeningen bij plaatsten.
Om te beginnen dat elektronisch uitgeven dankzij de ‘toegevoegde waarde’ van het nieuwe medium - en ik laat het graag over aan Edward Vanhoutte om u daar zo meteen meer van te laten zien - wel een heel andere inhoud geeft aan de taken van de auteur, de redacteur en de zetter/opmaker. Toen ik zo'n vijftien jaar geleden bij Wolters Kluwer als uitgever begon, waren deze functies vrij simpel te scheiden: de auteur leverde al dan niet op een floppy een ‘platte’ tekst aan, die door een bureau-redacteur werd gelezen op inhoudelijke inconsequenties en onduidelijkheden, en natuurlijk op stijl- en spelfouten (jazeker, in de jaren tachtig werd dat echt nog door het toenmalige Kluwer verzorgd!), en daarna werd de tekst aan een zetter (en iets later een opmaker of DTP'er) gegeven die juist niet mocht lezen maar zorgde dat de