Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| ||||||||||||||||
Taalplanning in Israël: de revitalisatie van het Hebreeuws
| ||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||
van de revitalisatie van het Hebreeuws als vanzelfsprekend zagen. De daaropvolgende generaties van joodse immigranten namen de taal als moedertaal over, omdat ook zij geloofden, dat zo de intern-joodse solidariteit verbeterd zou worden. Bovendien waren er door het groeiende aantal sprekers ook meer instrumentele redenen om Hebreeuws te spreken. Op die manier begon één van de succesvolste taalplanningsacties van de twintigste eeuw.
Toch zijn er aanwijzingen dat deze taalheropleving niet in alle opzichten positief is verlopen. Niet alle joodse inwoners van Israël zijn er even goed in geslaagd het Hebreeuws te verwerven. Het samenvallen van etnische achtergrond met competentie in het Hebreeuws doet vragen rijzen over het werkelijke succes van de taalplanningsactiviteiten ten voordele van de revitalisatie van het Hebreeuws. Inwoners met een hogere competentie doen bovendien vaak nogal neerbuigend tegenover diegenen die daar niet over beschikken. Men kan zich dus de vraag stellen, of de revitalisatie van het Hebreeuws er ook werkelijk voor gezorgd heeft, dat het solidariteitsgevoel van de joden versterkt werd. Is het werkelijk zo, dat het joodse volk, omdat het één taal ter beschikking gesteld kreeg, dichter bij elkaar gebracht werd, of heeft het Hebreeuws het volk, dat door de diaspora zo heterogeen geworden was, toch niet echt kunnen verenigen? | ||||||||||||||||
2. Voorgeschiedenis2.1. Voor de diasporaDe geschiedenis van het joodse volk begint ergens in het midden van het tweede millennium voor onze tijdrekening. De stammen van Israël veroverden het land van Kanaän en vestigden zich daar. De verschillende stammen leefden verspreid, maar in de tiende eeuw v.o.t. kwam er een vereniging in de vorm van een koninkrijk. Maar omdat het koninkrijk zich voortdurend mengde in de strijd tussen de grote mogendheden van die periode, kwam het al snel in moeilijkheden. In 587 v.o.t. ging het ten gronde.
De verwoesting betekende meteen het einde van de periode van de eerste tempel. Maar tijdens de ballingschap van de joden in Babylonië bleven de leiders dromen van een terugkeer naar Zion, en wanneer de Perziërs Babylonië bezetten, kregen de joden de toestemming om terug te keren naar Eretz Israël (het land van Israël). | ||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||
De tempel in Jeruzalem werd heropgebouwd en zo ontstond rond de tweede tempel een nieuwe sociale identiteit en werden nieuwe politieke organisaties opgericht. Maar ook nu werd het joodse rijk geconfronteerd met expanderende mogendheden en raakte het steeds verder betrokken in de politieke conflicten van de regio, wat de uiteindelijke verwoesting van Jeruzalem tot gevolg zou hebben (Eisenstadt, 1985).
De finale confrontatie was die met de Romeinen. In 132 werd de stad veroverd en werden de joden verbannen, wat het begin van hun verspreiding, de diaspora, betekende. Jeruzalem werd op die manier ‘Stad van de Herinnering’ (Elon, 1989, p. 6), een blijvend referentiepunt voor de joden in de diaspora als de stad waar zij recht op hadden. | ||||||||||||||||
2.2. De diaspora2.2.1. Gemeenschappelijke evolutieAlgemeen kan men stellen dat de periode van eenheid van het joodse volk lang genoeg duurde om een aantal bindende kenmerken te doen ontstaan. Het Hebreeuws, dat zich tijdens de periode van de eerste en de tweede tempel ontwikkelde als taal van het joodse volk, werd vaak in haar positie als belangrijkste joodse taal bedreigd, maar zou deze status toch nooit echt verliezen. Hoewel het als spreektaal al tijdens de periode van de tweede tempel aan kracht verloor ten voordele van talen zoals het Aramees, het Grieks en het Latijn, zou het in de verschillende diasporagemeenschappen zijn hoge status als taal voor religie en studie kunnen behouden. De verdere verspreiding van de joden over een groot gebied maakte het onmogelijk voor het Hebreeuws om zijn positie als gesproken taal te versterken. Maar de diglossische relatie binnen de joodse gemeenschappen tussen een taal voor dagelijks gebruik (L) en een taal voor formeel gebruik (H) bleef wel bestaan. Het geschreven, klassiekere Hebreeuws overleefde de gesproken vorm en deze laatste werd vervangen door specifiek joodse varianten van de talen die in de nieuwe omgeving gesproken werden, ook wel joodse talen genoemd (cf. Spolsky en Cooper, 1991).
Deze ‘joodse talen’ hebben een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Omdat de talen van de niet-joden uit de omgeving niet geschikt waren voor het uitdrukken van de typisch joodse ervaringen, en omdat bepaalde termen onaanvaardbaar waren omdat ze een niet-joodse connotatie hadden, vormden zich specifiek joodse varianten van de omringende talen. Niet-joods | ||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||
linguïstisch materiaal werd bijgevolg met een joodse geest doordrongen. Op die manier ontstonden talen zoals Jiddisch, Judeo-Spaans en Judeo-Arabisch, waarbij we in het laatste geval eerder van een groep van talen kunnen spreken (cf. Gold, 1989).
Deze specifieke diglossische situatie in de joodse diasporagemeenschappen, waarbij er binnen de gemeenschap een taal met een hoog prestige aanwezig was, heeft er mee voor gezorgd dat dit volk zich in de verschillende nieuwe samenlevingen als distincte entiteit heeft kunnen handhaven. | ||||||||||||||||
2.2.2. Uiteenlopende evolutieOmdat de diaspora lang duurde en omdat de joden zich in heel verschillende maatschappijen gingen vestigen, was er door de jaren heen ook een proces van differentiatie waar te nemen. Hoewel hun universele kenmerken ervoor zorgden dat de joden niet helemaal in hun omgeving opgingen, namen ze natuurlijk wel enkele elementen over. Zo ontstond er een etnische differentiatie, die in drie grote groepen resulteerde, die elk hun eigen joodse talen ontwikkelden:
De drie groepen hielden er ook andere levenswijzen en -standaarden op na, al naargelang ze in Europa of in de oriëntaalse wereld woonden. De sefarden werden reeds in de vijftiende eeuw uit Spanje verdreven en vermengden zich grotendeels met de mizrahim. Daarom is voor het begrijpen van de Israëlische situatie vooral de distinctie tussen Europese en niet-Europese joden, tussen asjkenazim en orientals (mizrahim) dus, van belang. Ik ga voor de beschrijving van de revitalisatie van het Hebreeuws dan ook van deze tweedeling uit.
Zowel de overeenkomsten als de verschillen zijn belangrijk voor het begrijpen van het welslagen van de zionistische aspiraties, waarvan de revitalisering van het Hebreeuws er één was. Het joodse volk had ondanks de diaspora immers nog een heleboel kenmerken gemeenschappelijk. De sterke voeling met het joods-zijn en de aanwezigheid van het Hebreeuws binnen alle gemeenschappen hielpen mee, een nieuw nationaal gevoel te doen heropleven. Anderzijds | ||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||
was het te verwachten dat de grote verschillen tussen de asjkenazim en de orientals voor problemen zouden zorgen, die ook op taalgebied hun weerslag zouden vinden. | ||||||||||||||||
3. De Yishuv en de idee van de revitalisatie van het Hebreeuws3.1. De opkomst van het zionisme en de revitalisatie van het HebreeuwsHet zionisme ontstond op het einde van de negentiende eeuw als gevolg van veranderingen in de socio-economsiche context van Oost-Europa. Meer en meer werden joden het slachtoffer van het steeds groter wordende nationalisme van een opkomende bourgeoisie. Bovendien ondermijnde de ondergang van het feodale stelsel de socio-economische fundamenten van het joodse leven in deze landen. Anderzijds beperkte de wurggreep waarin het imperialisme deze prekapitalistische maatschappijen hield de assimilatiemogelijkheden voor de joden. Dit alles genereerde een voordien onbestaand joods nationalisme. De droom van de terugkeer naar ‘Zion’ werd voor het eerst weer een werkelijk streven (Weinstock, 1979).
Behalve de sterke oriëntatie van de zionisten naar het thuisland Eretz Israël, was er in het zionisme ook een sterke nadruk op de culturele component die deze immigratie moest omvatten. In deze context werd de veronderstelling dat één volk of één natie slechts over één taal mag beschikken één van de centrale thema's van het zionisme. Toch werd het streven naar het wegwerken van het joodse meertalige patroon uit de diaspora door middel van de heropleving van het Hebreeuws slechts gradueel verbonden met het zionisme.
Het artikel ‘Een brandende vraag’, dat in 1879 verscheen in het Weense Hebreeuwstalige tijdschrift ‘Ha-Shabar’, deed de toenadering tussen het Hebreeuws en het zionisme in een stroomversnelling komen (Gold, 1989). Een joodse student geneeskunde, Eliezer Ben Yehuda, was de auteur van het artikel. Hij paste het Europese concept van nationalisme politiek, cultureel en linguïstisch aan het joodse volk aan (Fellman, 1973, 1985). De auteur benadrukte dat de toekomst voor het joodse volk uitzichtloos was in Europa en dat het alleen in het oude thuisland Palestina een veilige thuishaven zou vinden. Het Hebreeuws moest het joodse volk in deze nationalistische doeleinden ondersteunen, omdat men in deze taal reeds in staat was over gevarieerde onderwerpen te lezen en te schrijven. | ||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||
Dit artikel wordt vaak de aanzet tot de revitalisatie van het Hebreeuws genoemd. Hoewel Ben Yehuda ongetwijfeld een grote invloed gehad heeft, moet men het belang van zijn werk echter niet overschatten. Waarschijnlijk had het artikel niet zoveel navolging gekend, indien niet enkele maanden na de verschijning ervan een golf van pogroms hun sporen hadden achtergelaten over heel Oost-Europa. Vele, vooral jonge idealisten, besloten daaropvolgend om hun kans te wagen in Palestina en zich daar enkel nog van het Hebreeuws te bedienen, omdat de andere talen hen aan de gruweldaden van de diaspora herinnerden (Ben-Rafael, 1994). | ||||||||||||||||
3.2. De Yishuv: de aard van de settingDe zionistisch geïnspireerde migratie naar Israël begon op het einde van de negentiende eeuw. De nederzetting die daar gesticht werd, wordt de Yishuv genoemd. De periode van deze Yishuv begint in de jaren tachtig van de vorige eeuw en loopt tot de stichting van de staat Israël in 1948. (Eisenstadt, 1985, Goldscheider, 1996, Ben-Rafael en Sharot, 1991)
De Yishuv was een heel dynamische vestiging. De voortdurende immigratie zorgde voor economische expansie. Bovendien was er een streven om de joodse traditie opnieuw gangbaar te maken in het alledaagse leven, maar dan op een geseculariseerde manier. De revitalisatie van het Hebreeuws was hierbij het belangrijkste element.
Elke golf van migratie gebeurde uit een andere motivatie. Maar de nadruk bleef liggen op het stichten van een collectief, waarin joods zijn niet langer een probleem zou zijn. Daarbij werd erg de nadruk gelegd op het treffen van voorbereidingen voor de volgende generaties migranten. Er was een open, universele houding aanwezig. | ||||||||||||||||
3.3. De revitalisatie van het Hebreeuws: de praktijk3.3.1. TaalplanningToen de revitalisatie van het Hebreeuws in Palestina begon, had de taal reeds een lange geschiedenis achter de rug. Tijdens het grootste deel daarvan werd het Hebreeuws echter niet meer als taal voor dagelijkse communicatie gebruikt. Opdat de revitalisatie van het Hebreeuws dus zou kunnen plaatsvinden, moesten de eerste immigranten de taalfuncties uitbreiden en ze dagelijks gaan gebruiken. Bovendien moest de woordenschat van de taal | ||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||
geïnnoveerd worden, omdat ze niet aan de noden van het leven in Palestina aangepast was. Om dit alles te kunnen realiseren, waren er gestructureerde taalplanningsactiviteiten nodig.
Zulke activiteiten worden meestal onderverdeeld in corpus- en statusplanning. De term corpusplanning verwijst volgens Cooper (1989) naar
‘the creation of new forms, the modification of old ones, or the selection from alternative forms in a spoken or written code.’ (p. 31)
terwijl de term statusplanning meer terugslaat op
‘the allocation of languages or language varieties to given functions, e.g. medium of instruction, official language, vehicle of mass communication.’ (p. 32)
Cooper (1989) voegt aan dit rijtje nog een derde categorie toe: verwervingsplanning (acquisition planning). Deze slaat terug op georganiseerde pogingen om het gebruik van een bepaalde taal te promoten. Dit soort taalplanning is gericht op een verhoging van het aantal gebruikers (sprekers, schrijvers, luisteraars, lezers) van een taal (niet te verwarren met een verhoging van het aantal gebruiken van een taal, wat dan weer de taak van statusplanning is).
Belangrijk is bovendien het verband tussen de drie types van taalplanning. De beslissing om het Hebreeuws als instructietaal te gebruiken in de Yishuv was een voorbeeld van statusplanning. Omdat de pioniers de taal meer gingen gebruiken, werd echter duidelijk, dat de woordenschat van het Hebreeuws niet aangepast was aan het leven in de Yishuv. Daarom moest er aan corpusplanning gedaan worden. Hoe meer het Hebreeuws zich dan ging verspreiden als een lingua franca, des te meer sprekers het ging aantrekken. Onder deze laatsten bevonden zich grote aantallen niet-native speakers, die de vorm van de taal dan weer veranderden. | ||||||||||||||||
3.3.1.1. CorpusplanningDuidelijk is dat het Hebreeuws, vlak voor de revitalisatie ervan, niet geschikt was voor de dagelijkse communicatie. Het was eeuwenlang slechts in zeer specifieke domeinen gebruikt. Er moesten dus nieuwe woorden gevormd worden, die nuttig zouden blijken in het leven van alledag, en die ook nieuwe dingen in een steeds moderner wordende maatschappij konden | ||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||
benoemen. In 1908 werd eerst het taalcomité opgericht, de latere Academie van de Hebreeuwse Taal.
Er waren massale vernieuwingen nodig (Ben-Rafael, 1994), opdat het klassiekere Hebreeuws een modern werktuig voor dagelijkse communicatie zou kunnen worden. Het Hebreeuws had jarenlang tijdens de diaspora gediend voor wat in een diglossische taalgemeenschap de High-functies van taal genoemd worden: studie en religie. Nu moest er een uitbreiding van de taal plaatsvinden, waardoor ook Low-functies uitgedrukt zouden kunnen worden. Dit proces verschilt van wat er bij het verdwijnen van andere diglossische situaties gebeurd is. Meestal breidde de taal, die de Low-functies van de taalgemeenschap op zich genomen had, zich uit, zodat ze ook voor de meer formele taal kon instaan. In Europa was dit het geval: daar moest het Latijn steeds meer plaats maken voor de verschillende volkstalen, die progressief meer High-functies op zich namen (Ornan, 1985).
In ieder geval vergde het enorme inspanningen om van het Hebreeuws een aangepast communicatiemiddel te maken. Er werd blijk gegeven van een grote creativiteit op het gebied van semantiek en terminologie. Daarbij werd de taal uit de bijbel geopend voor invloeden van hedendaagse talen, waaronder joodse talen, westerse talen en ook het Arabisch. | ||||||||||||||||
3.3.1.2. StatusplanningIk heb reeds gewezen op het belang van de figuur van Eliezer Ben Yehuda, die niet alleen veel opzien baarde met zijn artikel ‘Een brandende vraag’, maar bovendien een voorbeeld voor de rest van het joodse volk stelde door inderdaad zelf in Jeruzalem te gaan wonen en er met zijn omgeving enkel nog Hebreeuws te praten. Zijn kind zou het eerste kind worden sinds bijna twee millennia, dat het Hebreeuws als moedertaal zou aanleren. Hij verspreidde zijn nieuwe ideeën in een zelf opgestart krantje en hij begon lexicaal materiaal te verzamelen om een heus woordenboek samen te stellen. Hij hoopte dus door zijn grote inzet en ook succes een voorbeeld te stellen voor de rest van het joodse volk (Fellman, 1973 en 1985).
Maar Spolsky (1996) en Spolsky en Shohamy (1997) relativeren het belang van Ben Yehuda. Het verhaal van de revitalisatie van het Hebreeuws wordt gemythologiseerd door te veel nadruk te leggen op deze persoon. Hoewel hij een belangrijke rol speelde, waren het de pioniers in de nieuwe kolonies, die ervoor zorgden, dat er in de kibboetsen en in de nieuw opgerichte stad Tel | ||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||
Aviv, een ideologische en linguïstische revolutie tot stand kwam. Cooper (1989) merkt dan weer op, dat ideologische helden zoals Ben Yehuda zich misschien wel volledig aan taalplanning gewijd hebben, maar dat zij zelden de enige motor ervan geweest zijn.
Vanaf het begin van de jaren 1890 begon het intense taalonderwijs in het nieuwe schoolsysteem. Tegen de jaren twintig had de taal een zo grote impact gekregen, dat het voor veel inwoners de eerste en meest gebruikte taal werd. Bovendien was het Hebreeuws de instructietaal, zelfs aan de universiteit van Jeruzalem. De status van het Hebreeuws als nationale taal was daardoor verzekerd. Toch bleef het een feit, dat vele academici en politici erover klaagden, dat ze zich toch maar moeilijk konden uitdrukken in deze taal. Op het gebied van corpusplanning was er dus nog veel werk.
Tijdens het Britse mandaat (1919-1948) kwam het Hebreeuws nog veel meer op de voorgrond. Zelfs voordat het mandaat uitgeroepen werd, waren de Britten er dankzij veelvuldig gelobby van overtuigd dat het Hebreeuws de mogelijke taal voor Palestina was, wat bekrachtigd werd in de ‘Balfour Declaration’ (1917), die van het Hebreeuws, naast het Arabisch en het Engels, een officiële taal maakte. Om hun eigen financiële inbreng te minimaliseren, stelden de Britten de joden bovendien in staat om hun eigen onderwijssysteem te organiseren. Hoewel onder Britse heerschappij het Engels de eerste officiële taal was, konden de joden en ook de Arabieren zichzelf als aparte linguïstische groepen organiseren en verder ontwikkelen door middel van aparte schoolsystemen. | ||||||||||||||||
3.3.1.3. De sleutelrol van het onderwijs: hoe het Hebreeuws weer native speakers kreegDe vraag hoe de revitalisatie van het Hebreeuws gebeurd is, hoe zijn status als taal voor dagelijks gebruik verzekerd werd, en hoe de taal door steeds meer mensen gebruikt werd, is intrigerend. De pioniers die de vroegste vestigingen bevolkten waren immers Europese joden en dezen spraken Jiddisch. Toch was het net daar dat de revitalisatie het Hebreeuws het snelst gebeurde. Zowel bij Nahir (1988) als bij Spolsky en Cooper (1991) vinden we een gedetailleerd overzicht van hoe dit alles in zijn werk is gegaan.
De rol van het onderwijs hierin was cruciaal: het leren van het Hebreeuws door de kinderen kreeg een sleutelrol. Omdat de joodse vestiging in Palestina op dat moment haar streven naar politieke autonomie nog niet in de | ||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||
praktijk kon brengen, maar wel reeds over haar taalgebruik kon beslissen, werd aan de revitalisatie van het Hebreeuws veel belang gehecht. De pioniers zagen de revitalisatie van het Hebreeuws als een taak die helemaal van henzelf zou kunnen uitgaan. Het gebruik van de taal in de dagelijkse omgang vormde dus een impliciete manier om hun nationale aspiraties waar te maken. Het prestige van het Jiddisch was dan ook erg laag ten opzichte van dat van het Hebreeuws.
De combinatie van positieve en negatieve attitudes ten opzichte van het Hebreeuws en het Jiddisch zorgde voor een sfeer, waarin de kinderen al snel wisten, welke taal van hen verwacht werd te spreken en welke niet. Er bestond een situatie, waarin communiceren in het Hebreeuws een heel sterke uitdrukking van joodse identiteit werd en dus positief was, maar waarin de taal op communicatief vlak nog niet echt aan de eisen voldeed. De volgende stap bestond erin dat de kinderen dit linguïstisch model ook moesten verwerven. Dit gebeurde in de scholen. De leerkrachten zagen in dat het van cruciaal belang was, reeds zeer snel met het aanleren van het Hebreeuws in alle vakken te beginnen. Maar opdat dit zou kunnen gebeuren, moesten de leerlingen natuurlijk al de nodige competentie hebben in de nieuwe taal en daarom richtten vele scholen voorbereidende kleutertuinen op, die groot succes oogstten. In 1895 werd dan beslist dat het Hebreeuws de instructietaal moest zijn.
De meest complexe stap in de overgang naar het Hebreeuws was dat de kinderen het Hebreeuws ook buiten de scholen begonnen te gebruiken, zodat ze tegen het bereiken van de volwassenheid de taal zouden spreken en zo zouden kunnen doorgeven aan hun kinderen, zodat de cirkel volledig zou zijn. De kinderen begonnen na een tijdje inderdaad het Hebreeuws ook in andere domeinen dan de school te gebruiken. Ze realiseerden zich wel dat het gebruik van Jiddisch buiten de school de communicatie zou vergemakkelijken, maar beseften dat het Hebreeuws een veel krachtigere beloning zou inhouden, namelijk het feit dat ze op die manier zouden bijdragen tot het opbouwen van een nationaal gevoel.
Vanaf de periode tussen 1905 en 1915 verwierf een groeiend aantal kinderen het Hebreeuws als moedertaal. De positieve linguïstische attitudes die hun ouders hadden verworven ten opzichte van het Hebreeuws waren sterk, en ze kozen dan ook het Hebreeuws als taal om hun kinderen in op te voeden. Deze kinderen waren bijgevolg native speakers van de taal en hadden al snel een grotere competentie in het Hebreeuws dan hun ouders, voor wie de | ||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||
nieuwe nationale taal, ondanks alle inspanningen, hun tweede taal bleef. Daarom verhoogden de volwassenen hun kennis van de taal door met hun kinderen te converseren. Dit gaf een extra impuls aan de verspreiding van het Hebreeuws.
In 1915 was er een duidelijke Hebreeuwssprekende gemeenschap tot stand gekomen en het Hebreeuws was dus gerevitaliseerd. Hoewel er nog veel te doen was, zeker op het gebied van corpusplanning, was de revitalisatie van het Hebreeuws binnen 25 jaar een feit. De status van taal voor dagelijkse communicatie was verzekerd. Door de invoering van het Hebreeuws als instructietaal in de scholen (statusplanning), kwamen er progressief meer sprekers bij (verwervingsplanning). De echte uitdaging voor de verwervingsplanning zou echter pas in de volgende fase komen, wanneer na de massamigratie een onoverzichtelijk aantal Hebreeuwsonkundigen de pas gerevitaliseerde taal moesten leren te gebruiken. | ||||||||||||||||
3.3.2. Factoren die de taalplanningsinitiatieven stimuleerdenEen opmerkelijk feit is dat al deze taalplanningsactiviteiten zonder al te veel formele sturing gebeurden. De voorloper van de Academie van de Hebreeuws Taal werd pas in 1908 opgericht, toen de revitalisatie van het Hebreeuws al in een relatief vergevorderd stadium was. De Academie zou zich bovendien vooral met corpusplanning bezighouden. Statusplanning gebeurde veel implicieter.
De nood aan een gemeenschappelijke taal kwam voor het eerst sinds het begin van de diaspora weer op de voorgrond te staan, omdat joden met verschillende linguïstische achtergronden op een kleine oppervlakte gingen samenwonen (Gold, 1989). Voorstanders van Jiddisch enerzijds en Hebreeuws anderzijds voerden een bittere strijd over welke taal deze rol zou vervullen (Pilowsky, 1985). Beide partijen verdedigden daarbij extreme standpunten, zonder rekening te houden met het feit dat het joodse volk fundamenteel meertalig was.
Hoewel het Jiddisch nog dagelijks gesproken werd en dus minder modernisering nodig had, waren er volgens Gold (1989) en Nahir (1988) een aantal factoren, die de keuze voor het Hebreeuws bijna vanzelfsprekend maakten:
| ||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
4. De onafhankelijke staat Israël4.1. Verandering van de aard van de setting: solidariteit en sociale differentiatieIn 1948 werd de nieuwe staat Israël uitgeroepen. In 1950 werd de ‘Law of return’ uitgevaardigd, die het elke jood ter wereld mogelijk maakte, terug te keren naar Israël. Dit zorgde voor een steeds groter wordende etnische differentiatie. Tijdens de periode van de Yishuv hadden vooral Europese joden zich in Palestina gevestigd. Nu kwamen er steeds meer joden vanuit het Midden Oosten en Noord-Afrika. De jonge staat organiseerde allerhande instellingen, die de integratie van de mensen van verschillende origine vlot moest doen verlopen. Maar de lagere opleidingsgraad en het gebrek aan financiële middelen van de joden uit het Midden Oosten en Noord-Afrika zorgde er meteen voor dat de mogelijkheden tot social mobility schaars waren voor deze groep van mensen (Ben-Porath, 1973).
Ben-Rafael en Sharot (1991) wijzen op het feit dat de asjkenazim (de Europese joden) veel meer gevormd waren door het zionisme. Ze hadden een | ||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||
geseculariseerd idee van wat een staat moest zijn en hun migratie was een ontkenning van de diaspora. Onder de slogan van ‘mizug galuyot’ (fusie van bannelingen), was er een onvoorwaardelijke aanvaarding van joodse migranten. De joden afkomstig uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten (de orientals) hadden volgens Heller (1973) een veel pluralistischere visie van wat dit zou inhouden. Ze hadden verwacht dat ze in Israël, in tegenstelling tot de gemeenschappen, waarin ze voordien gewoond hadden, hun traditionele levensvisie zouden kunnen verderzetten. Niets bleek minder waar te zijn. Van de orientals werd verwacht dat ze zich zouden aanpassen aan de andere joden. De immigranten uit deze islamitische landen moesten leren te leven in een industrialiserende maatschappij. De asjkenazim verstonden onder dit vermengen eigenlijk een verwestersing van de oosterse joden. Dezen werden economische voordelen beloofd en verwacht werd dan ook dat alle migranten zich zouden aanpassen aan de setting. Dit zou gebeuren onder leiding van de veteranen (de sabra's), de vroegere pioniers dus, die een elitaire positie binnen de nieuwe maatschappij begonnen te bekleden. Het feit dat de orientals een lagere positie bekleedden, werd door de Europese joden aan een gebrek aan persoonlijke verwezenlijkingen geweten. De nieuwe omgeving was bijgevolg heel verwarrend, zeker omdat de orientals enerzijds de hele tijd werden toegesproken in collectivistische en universele bewoordingen (‘joodse solidariteit’), maar anderzijds geconfronteerd werden met een realiteit van sociale onverschilligheid (‘asjkenazische superioriteit’).
Maar ondanks al deze verschillen bleef er een grote solidariteit tussen de joden bestaan. Omdat de nationale ideologie (‘fusie van bannelingen’) alle joden (de ultra-orthododoxen uitgezonderd) beïnvloed heeft, wordt het deel dat ze wél gemeenschappelijk hebben, door de Israëli's als primair beschouwd. Het feit dat deze joden grotendeels een gemeenschappelijke religie hebben, de overeenkomende bijbelse origine en antieke geschiedenis waarop kan teruggegaan worden, alsook de vergelijkbare slechte ervaringen tijdens de diaspora, en de verschrikkelijke herinnering van de Holocaust, doen het solidariteitsgevoel stijgen. Voor de meeste Israëlische joden komt het joods zijn daarbij vóór alle subetnische verschillen (Ben-Rafael en Sharot, 1991). Dit staat in tegenstelling tot de gevoelens van de Arabische minderheid en ook van de ultraorthodoxen. Beiden verwerpen de in Israël heersende normen, en willen zich dus niet in de maatschappij zoals ze nu is integreren.
Een ander belangrijk element dat de joden samenhoudt, is de vijandigheid die er ten opzichte van de Arabische minderheid bestaat. Deze context is | ||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||
heel belangrijk geweest voor het aanvaarden door vele joden van het feit dat de subculturele verschillen slechts secundair zijn (Ben-Rafael en Sharot, 1991). De voortdurende vijandigheid, die er ten opzichte van de Arabieren heerst, heeft meegeholpen om de joden te verenigen. Indien deze context weggenomen zou worden, zou de aandacht veel meer op de etnische verschillen tussen de joden komen te liggen, en dat wil men natuurlijk ten allen koste vermijden (Smooha, 1978). | ||||||||||||||||
4.2. Geplande en niet-geplande taalveranderingHet Hebreeuws, dat vandaag in Israël gesproken wordt, is het resultaat van zowel geplande als niet-geplande verandering. Enerzijds zijn er bewuste pogingen tot ingrijpen in de status, het corpus en de verwerving van het Hebreeuws geweest. Deze hebben ervoor gezorgd dat het Hebreeuws reeds voor het ontstaan van de staat Israël de taal van de administratie en het politieke leven, van het onderwijs en van de dagelijkse activiteiten, was. Vanaf 1948 maakte het grote aantal nieuw aankomende immigranten van verschillende linguïstische achtergronden een gerichte verwervingsplanning noodzakelijk. Opgemerkt dient hierbij te worden dat de factoren die voordien de taalplanningsactiviteiten in de hand werkten, zoals de nationaalpolitieke en de religieus-educationele factoren, vooral in het voordeel van de asjkenazische immigranten vielen. De orientals ondervonden niet dezelfde voordelen.
Anderzijds zorgen de in Israël aanwezige sociale relaties voor niet-geplande taalvariatie. Zowel de verschillende minderheidsgroepen als de dominante cultuur willen door middel van taal hun ‘apartheid’, of juist hun wens om gelijk te zijn, uitdrukken. Op die manier ontstaan er verschillende stijlen en registers binnen een taal, die een uitdrukking van identiteit kunnen zijn. Deze non-formele variatie, die het gevolg van het groeiende aantal native speakers is, wordt wel vaker door taalplanners verwaarloosd (Gold, 1989). | ||||||||||||||||
4.2.1. Taalverwervingsplanning.4.2.1.1. Snelle verwervingToen de nieuwe groepen van immigranten Israël binnenkwamen, was het Hebreeuws al een gerevitaliseerde taal, die in de belangrijkste domeinen van de maatschappij gebruikt werd. De status ervan was verzekerd, het statusplanningshoofdstuk grotendeels achter de rug. De massamigratie die op gang | ||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||
kwam maakte van de verwervingsplanning een prioriteit voor de Israëlische overheid. Om in het dagelijkse leven te functioneren, moesten de nieuwe migranten zo snel mogelijk een zo hoog mogelijke competentie in de taal verkrijgen. Sinds de jaren vijftig gebeurt deze taalverwerving door middel van het ‘ulpan-systeem’. De ‘ulpans’ zijn zgn. absorptiecentra, waarin de nieuw aangekomen migranten tijdelijk wonen, en waar ze door middel van intensieve cursussen Hebreeuws leren. Het systeem is vooral gericht op het verwerven van mondelinge competentie. Er wordt een volledige immersie van de nieuwelingen beoogd, waarbij er ook naar gestreefd wordt, het gevoel van nationalisme bij de migranten aan te moedigen (Ben-Rafael, 1994).
De linguïstische ommezwaai die van de nieuwe immigranten verwacht wordt, is meestal succesvol verlopen. Het Hebreeuws is duidelijk de belangrijkste taal geworden, de vroegere diasporatalen zijn gemarginaliseerd. Rond de 4 500 000 inwoners op een totale populatie van ongeveer 5 750 000Ga naar voetnoot1, hebben ten minste een functionele competentie in het Hebreeuws. In het Jiddisch, diasporataal en ooit de voornaamste concurrent van het Hebreeuws, heeft slechts een half miljoen inwoners dat soort competentie (Spolsky en Shohamy, 1997). Dat er toch nog een zekere graad van taalbehoud blijft, moet daarbij niet als etnolinguïstische vitaliteit beschouwd worden, maar is eerder het gevolg van de heterogene achtergrond van de immigranten en hun uiteenlopende levensomstandigheden in Israël. Hofman en Fisherman (1972) benadrukken dat de motieven, die verbonden worden met behoud van de diasporatalen, zeker niet als ‘some greater good’ beschouwd worden (p. 344). Ze beschouwen Israël als ‘almost a pre-instance of language maintainance without sentiment.’ (p. 353). | ||||||||||||||||
4.2.1.2. Factoren die de verwerving in de hand werken of tegenwerkenSpolsky (1996) bespreekt een aantal factoren, die de snelheid van verwerving mee bepaalden. Omdat in het op homogeniteit gerichte Israël geen rekening werd gehouden met de heterogeniteit van haar joodse inwoners, verliep de taalverwerving van de ‘pas aangekomenen’ in heel verschillende richtingen.
Hofman en Fisherman (1972) analyseren twee groepen van elementen, die belangrijk zijn in taalverandering en in taalbehoud, namelijk de ‘pre- | ||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||
contact’-variabelen en de contextvariabelen. De zogenaamde ‘pre-contact’-variabelen zijn de ervaringen die de sprekers van de vreemde taal hebben, voordat ze in contact komen met de nieuwe taal. De linguïstische achtergrond van de migranten is dus erg belangrijk. Talen die meer aanleunen bij het Hebreeuws, zoals de Semitische, zullen een snelle overgang mogelijk maken. Ook de opleiding die de migrant vóór zijn vestiging in Israël genoten heeft, heeft een grote invloed. Interessant in dat verband is, dat er een interactie bestaat tussen het continent waarin de persoon geboren is en het aantal jaar dat deze een opleiding genoten heeft. Een langere schoolloopbaan blijkt vaker voor te komen bij Europese joden. Joden uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten zijn hierin duidelijk benadeeld. Een derde factor, die van belang is bij de variabelen van vóór de migratie, is de voorkennis van het Hebreeuws. Dit blijkt bij Europese joden traditioneel meer aanwezig te zijn dan bij niet-Europese, omdat er door de asjkenazim tijdens de diaspora meer aandacht besteed werd aan formele studie.
De omstandigheden van voor de migratie kunnen echter niet alles verklaren. Ook de omstandigheden na de migratie, de zogenaamde ‘contextvariabelen’, zijn van belang. De context van de nieuwe nederzetting, waaronder de demografische, sociale en economische elementen, die het taalgedrag na de aankomst beïnvloeden, heeft een grote invloed op het taalgedrag van de migranten. De inwerking van de omgeving bepaalt immers mee, of de migranten de nieuwe taal al dan niet zullen leren. Hoe meer men aan de taal blootgesteld wordt, hetzij door onderwijs, hetzij door tewerkstelling, des te sneller zal naar het Hebreeuws overgestapt worden. Het volgen van een intensieve ‘ulpan-cursus’, vergemakkelijkt bijvoorbeeld een snelle overgang. Dit systeem blijkt echter vooral geschikt te zijn voor jonge en geschoolde migranten, en het brengt dus niet voor iedereen gelijke kansen. Oudere en niet-geschoolde migranten vallen bijgevolg meteen uit de boot, en hebben niet dezelfde kansen om tot een goede kennis van het Hebreeuws te komen. Daarenboven moet er een grote motivatie bestaan, die in Israël echter ruimschoots in de hand gewerkt werd door de dominante ideologie gericht op eentaligheid, die de attitudes ten opzichte van het Hebreeuws sterker maakte (Spolsky, 1996).
Meer en meer zijn instrumentele in plaats van emotionele waarden van belang geworden in de motivatie om Hebreeuws te leren. De grote mogelijkheden inzake social mobility die er voor de nieuwe migranten bestaan, indien ze het Hebreeuws goed kennen, zijn van niet te onderschatten belang. Omdat er een steeds groter aantal native speakers zijn, die het Hebreeuws | ||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||
zeer goed beheersen, moet men een goede communicatieve competentie in de taal hebben, om de sociale ladder te kunnen opklimmen (cf. Hofman, 1985).
De taalverwervingsplanning die opgezet werd na de oprichting van de staat Israël in 1948 is een relatief succes geweest. Deze taalplanning, gericht op de nieuw aankomende joden, heeft het aantal sprekers van het Hebreeuws opmerkelijk kunnen verhogen. De taal wordt door de verschillende joodse subetnische groepen aanvaard (de ultraorthodoxe uitgezonderd) en door de meesten gesproken. Omdat de taalplanners echter te weinig rekening hebben gehouden met interveniërende variabelen in de taalverwerving, is er een heel verschillende competentie aanwezig. De taalverwervingsplanning is veel beter afgestemd geweest op joden van Europese afkomst. Joden afkomstig uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika scoren slechter dan joden van Europese afkomst. Dit samenvallen van etnische en linguïstische grenzen plaatst de verwervingsplanningsacties in een ander, negatiever daglicht. Het is natuurlijk de vraag of een andere oplossing mogelijk geweest zou zijn en of niet, in de bestaande situatie, de best mogelijke resultaten zijn behaald. | ||||||||||||||||
4.2.1.3. Minderheidsgroepen die buiten de doelgroepen van de taalplanning vallenVerder moet erop gewezen worden dat er minderheidsgroepen bestaan die buiten de eenheidspolitiek van de overheid vallen, namelijk de ultraorthodoxe joden en de Arabische minderheid in Israël. Het taalgedrag van deze beide groepen wordt gekenmerkt door taalbehoud.
De ultraorthodoxen hebben zich nooit met de zionistische beweging willen identificeren. Ze zien het als verregaande heiligschennis dat de zionisten niet gewacht hebben op de komst van de Messias om terug te keren naar het heilige land en dat de Israëli's het Hebreeuws, de Heilige Taal, gevulgariseerd hebben door ze dagelijks te gebruiken. Voor de dominante cultuur is deze zelf-segregatie van de ultraorthodoxen een probleem. Aan de ene kant is het de aspiratie om van Israël een verenigde natie van alle joden te maken, maar aan de andere kant staat de ultraorthodoxe gemeenschap voor alles waartegen het zionisme gekant is.
De in Israël wonende Arabische minderheid heeft evenmin de ambitie om zich in de omringende maatschappij te integreren. Ze zijn zich bewust van | ||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||
hun onrechtvaardige behandeling in de maatschappij en vertonen een hoge etnolinguïstische vitaliteit. Ze gebruiken het Arabisch en leren enkel Hebreeuws uit instrumentele overwegingen (Kraemer et al. 1994).
Omdat de Europese joden de macht in handen hebben, kunnen zij de taalpolitiek zo regelen, dat de Arabische minderheid nooit werkelijk een bedreiging vormt. De mogelijke macht van deze taalgroep wordt dan ook geneutraliseerd en het Arabisch heeft, hoewel het ook een officiële status heeft, een ondergeschikte positie in Israël. Door de negatieve attitudes die heersen, en die door de overheid ondersteund worden, loopt niemand er echt warm voor om het Arabisch werkelijk te beheersen. | ||||||||||||||||
4.2.2. De linguïstische weerspiegeling van de maatschappelijke heterogeniteitGold (1989) benadrukt, zoals al gezegd, het feit dat taalplanners vaak de non-formele variëteiten van een taal verwaarlozen. Ook in Israël is dit het geval geweest. Het zijn bijgevolg de sprekers zelf die nieuwe stijlen en variëteiten ontwikkelen, omdat de norm de subetnische verschillen niet kan uitdrukken. Dit is een gevolg van het feit dat het Hebreeuws steeds meer native speakers telt. De taal wordt op een natuurlijke manier gebruikt en vormt op die manier een weerspiegeling van de maatschappelijke heterogeniteit en de heersende power-relaties. | ||||||||||||||||
4.2.2.1. Power en solidarity en het ‘speech-accommodation model’Volgens Giles (1979) zijn er vier verschillende ‘strategieën’, die groepen kunnen gebruiken, om zich, door middel van hun taalgebruik, van elkaar te distantiëren of naar elkaar toe te bewegen:
| ||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||
Deze verschillende ‘aanpassingsmogelijkheden’ spelen een belangrijke rol bij de analyse van de Israëlische situatie. Ik zal dit, aan de hand van het gebruik van verschillende stijlen en registers in het Hebreeuws, proberen te verklaren. | ||||||||||||||||
4.2.2.2. Stijlen en registersa) ‘Dugri-speech’ Een voorbeeld van een ontwikkeling die grote vraagtekens stelt bij de herwonnen eenheid en solidariteit van het joodse volk is het verschijnsel van de ‘dugri-speech’, de taal van de sabra's, de pioniers. Toen deze laatsten zagen dat de nieuwe migranten zeer vlug Hebreeuws leerden, voelden ze zich dus in hun dominante status op dat punt bedreigd. De sabra's, die het Hebreeuws als moedertaal verworven hadden, gingen zich dan ook al snel ‘upward divergent’ gedragen. Omdat ze over een veel hogere competentie in het Modern Hebreeuws beschikten, konden ze de taal op zo'n manier manipuleren, dat ze toch nog als distincte eenheid konden blijven bestaan. Ze gebruikten in hun taal bovendien neerbuigende termen voor mensen die niet, net als zij, in Israël geboren waren (Katriel, 1986).
De sabra's wilden zich linguïstisch afscheiden van de nieuwe migranten, die nog teveel kenmerken van de diaspora droegen. ‘Dugri speech’ werd de taal van een elitaire groep. Het belangrijkste kenmerk ervan was de directheid van de uitingen. Ze wilden daarmee volgens Katriel (1986) opkomen tegen de taal, die de joden in de diaspora gebruikt hadden, en die verregaand gekenmerkt was geweest door passiviteit, een verdedigende en beperkte stijl. Bovendien wilden ze door middel van hun directe, op handelen gerichte | ||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||
taal, opkomen tegen de filosofische discussies, die joden in de diaspora, onder invloed van de talmoedische traditie, voerden:
‘This New Jew, by contrast, was to prefer clear-cut deeds to mere words, clarity of purpose coupled with simplicity and a nonmanipulative openness of expression, rather than a debilitating sensitivity to the complexity of issues and to external pressures.’ (Katriel, 1986, p. 18)
De sabra's hadden zo'n grote invloed op de nieuw binnenkomende migranten, dat deze meteen probeerden zich naar hun voorbeeld om te vormen. De nieuwe migranten gedroegen zich dus opwaarts convergent. Dat was ook wat verwacht werd. Katriel (1986) legt in de woorden van Ben-Rafael de heersende attitude uit: ‘If you can't speak like us, then shut up.’ (p. 20)
Hoewel het belang van deze ‘dugri-speech’ in de laatste jaren duidelijk verminderd is door het feit dat er steeds meer native speakers in Israël zijn, is hun cultuur nog steeds van groot belang. b) De verschuiving van de uitspraaknorm De dominante groep heeft, door middel van haar politieke ‘power’, de asjkenazische uitspraak als de Israëlische norm over het taallandschap verspreid, hoewel de officiële uitspraaknorm de oriëntaalse is. Omdat de asjkenazische uitspraak meer aanzien geniet, verdoezelen sommige Noord-Afrikaanse en Midden-Oosterse joden hun uitspraak. Ze gedragen zich in dit opzicht dus opwaarts convergent, wat merkwaardig is, omdat hun uitspraak eigenlijk de norm is. Gold (1989) maakt daarbij melding van het feit, dat het hem al vaak overkomen is, dat mensen, waarvan hij op basis van hun uitspraak dacht dat ze asjkenazim waren, in feite van niet-Europese oorsprong waren.
Ook Cooper (1985) houdt zich met dit verschijnsel bezig. Hij wijst op enkele studies die uitgevoerd zijn bij Israëlische studenten. Ze werden geconfronteerd met opnames van de oriëntaalse uitspraak enerzijds en de algemene uitspraak anderzijds. Zowel jongeren van asjkenazische als van oriëntaalse afkomst, hadden de voorkeur voor de niet-oriëntaalse uitspraak. Opvallend was, dat de kinderen van oriëntaalse afkomst, de oriëntaalse uitspraak negatiever evalueerden dan hun andere klasgenoten. Dit beantwoordt aan het negatieve zelfbeeld dat deze mensen hebben. | ||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||
c) ‘Geëlaboreerde’ en ‘niet-geëlaboreerde’ taal Door hun bevoordeelde economische status kunnen de meeste asjkenazim langer onderwijs genieten dan de orientals. Daarom hebben ze meestal een hogere competentie in het Hebreeuws. Voor hen is het dan ook makkelijker om de formele variëteiten van het Hebreeuws te verwerven, terwijl dit voor vele orientals vaak onmogelijk is.
Het onderscheid in mogelijkheden is ook de reden, waarom de niet-asjkenazim zich af en toe van een ander soort Hebreeuws bedienen. Omdat ze niet zo lang onderwijs genieten en omdat het ‘ulpan-systeem’ voor hen niet geschikt is, gebruiken de niet-asjkenazim niet altijd Hebreeuws, maar hun diasporataal. Indien ze wel Hebreeuws gebruiken, is dit vaak een soort sub-Hebreeuws. Het sub-Hebreeuws gebruikt dezelfde woorden als het gewone Hebreeuws, maar zowel de syntactische organisatie als het lexicon zijn niet zo uitgebreid. Wanneer een conversatie zich dus buiten de gelimiteerde woordenschat begeeft, zal ze moeten stopgezet worden. Maar dit is geen teken van het hervinden van de eigen etniciteit, het is gewoon een gevolg van de beperkte mogelijkheden van deze mensen. Ouders spreken hun kinderen soms in dit sub-Hebreeuws aan, om de jongeren op die manier aan te moedigen, om zich ook in het Hebreeuws uit te drukken. Indien deze mensen een tendens tot taalbehoud zouden vertonen, zouden ze hun kinderen niet aanmoedigen om zich in een andere taal uit te drukken (Ben-Rafael, 1994, Gold, 1989).
Bovendien zijn er bewijzen dat deze situatie van voorbijgaande aard is. Een studie van Cais (1983) toont aan, dat de oriëntaalse kinderen in hun mogelijkheden om zich in de formele variëteiten uit te drukken, niet wezenlijk verschillen van asjkenazische kinderen. Dit zou er erop kunnen wijzen, dat de distincties tussen de taal van de orientals en die van de asjkenazim, aan belang ingeboet hebben. | ||||||||||||||||
5. BesluitDe vraag of de revitalisatie van het Hebreeuws het joodse volk in Israël werkelijk verenigd heeft kan niet eenduidig beantwoord worden.
Ten gevolge van de zeer specifieke geschiedenis van het joodse volk, is er een voortdurende interactie waar te nemen tussen voor alle joden gemeenschap- | ||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||
pelijke kenmerken enerzijds en de onderscheidende kenmerken anderzijds. De eerste zorgen ervoor dat het joodse volk een geheel blijft, de tweede hebben tot gevolg dat er, ondanks de nationale ideologie van ‘mizug galuyot’ (fusie van de bannelingen), een grote heterogeniteit bestaat. Omdat Israël een land is dat op zionistische premissen gebouwd is, en omdat het zionisme een Europese ideologie is, is dit land in de eerste plaats een thuishaven voor Europese joden (asjkenazim). Dit heeft met zich meegebracht dat deze joden zich sneller en doeltreffender hebben kunnen aanpassen en betere posities bekleden dan niet-Europese joden. De asjkenazim hebben een dominante positie en het is op dat punt dat de heterogeniteit ook ongelijkheid wordt.
De pioniers die zich eind negentiende eeuw in Palestina gingen vestigen waren vooral Europese joden. Zij begonnen met de revitalisatie van het Hebreeuws. Taalplanningsactiviteiten die zich grotendeels richtten op de uitbreiding van de functies van het Hebreeuws in de Yishuv (statusplanning) en die vooral steunden op de opleiding van een generatie Hebreeuwskundigen via onderwijs waren zeer succesvol. Rond 1920 werden de eerste native speakers van het Hebreeuws geboren. Bovendien werd er ijverig aan corpusplanning gedaan.
Toen in 1948 de nieuwe staat Israël uitgeroepen werd, was het Hebreeuws al de belangrijkste taal in alle domeinen van de Israëlische maatschappij. Een grote stroom immigranten kwam op gang. Nog nooit was verwervingsplanning zo belangrijk geweest. Deze nieuwe immigranten moesten immers zo snel mogelijk de taal leren die de joodse solidariteit symboliseerde. Via het ‘ulpan-systeem’ werd getracht dit te bereiken. Hoewel deze verwervingsplanning niet onsuccesvol gebleken is - het overgrote deel van de Israëlische bevolking heeft ten minste een functionele competentie in het Hebreeuws - hebben een aantal interveniërende variabelen ervoor gezorgd dat ook deze planningsactiviteiten in het voordeel van de asjkenazim geweest zijn. Deze laatsten hebben doorgaans een betere competentie in het Hebreeuws omdat het ‘ulpan-systeem’ vooral gericht was op mensen die een zekere graad van formele opleiding genoten hadden. Dit was voor de asjkenazim veel vaker het geval dan voor de orientals. Dit heeft de rol van het Hebreeuws als uitdrukking van joodse solidariteit beperkt, terwijl dit toch het expliciete doel van de taalplanningsactiviteiten was.
Ondertussen zijn verwervingsplanningsactiviteiten minder nodig. Het huidige Hebreeuws wordt, door de aanwezigheid van een groeiend aantal native speakers echter met een ander soort problemen geconfronteerd: meer | ||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||
en meer wordt het, zoals elke levende taal overigens, beïnvloed door de heersende power-relaties in het land. Hoewel iedereen dezelfde taal spreekt, geven de verschillende stijlen en registers binnen het Hebreeuws heel duidelijk aan wie tot welke groep behoort. In deze context is een bepaald soort Hebreeuws het sociolect van een bepaalde groep van mensen geworden. Het verkrijgen van een gemeenschappelijke taal heeft ook de mogelijkheid geopend om via die taal onderlinge verschillen uit te drukken. De aanvankelijke rol van ‘uitdrukkingsmiddel van de joodse solidariteit’ is uiteraard verloren gegaan van zodra de linguïstische situatie in Israël ‘normaler’ geworden is, d.w.z. dat talen en variëteiten zijn gaan functioneren zoals in de meeste andere landen. | ||||||||||||||||
Bibliografie:
| ||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||
|
|