Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Vlaanderen doorheen zijn kunst bekeken
| |
[pagina 206]
| |
In het spoor van onze buitenlandse verslaggevers gaan wijzelf een complementaire beweging uitvoeren. Eenerzijds gaan buitenlandse auteurs ervan uit dat de Vlaamse ‘ziel’ haar stempel drukt op de kunst die bij ons ontstaat. De kunst dus als wezensgetrouwe expressie van het volkseigene. Velen nemen zelfs aan dat er geen authentieker spiegel van een volk bestaat dan zijn kunst (zijn monumenten, zijn beeldende kunsten, zijn muziek, zijn literatuur). Vanzelfsprekend kan men het zogenaamde volkseigen ook nog langs andere paden op het spoor komen. Ik vond in mijn stapel teksten zoveel notities over de vriendelijkheid van onze mensen, over hun netheid, over ons uitmuntend urbanisatienet (van in de middeleeuwen met als kroonstuk onze spoorwegen uit het begin van de 19e eeuw), over onze bouwwoede, ja over ons geritsel en gesjoemel. Dat vormt allemaal samen een ‘imago’, historisch flexibel, maar toch ergens bestendig in de ogen van onze bezoekers. Niettemin blijft de kunst het betrouwbaarste ijkinstrument.
Anderzijds constateren we dat sommigen zelfs zo ver gaan dat ze de kijkfilter als het ware omdraaien: als het Vlaamse volkseigen zo in mekaar zit, dan moet dat volk zich ook op deze en deze wijze uitdrukken in zijn kunst. In het spoor van Hippolyte Taine zullen we op een haast genetische bepaaldheid van onze artistieke expressies stoten. Een Vlaming kan zich nu eenmaal niet artistiek uitdrukken als een Brit, zelfs niet als een Waal of een Bovenmoerdijker. Dat zo iets tot de leukste veralgemeningen, ingelijst in makkelijk hanteerbare etiketjes, aanleiding kan geven, ligt voor de hand. Ook die clichés worden ons deel in dit overzicht.
Ik moet er wel op wijzen, dat de naamsverwisselingen tussen ‘Vlaanderen’ en ‘België’ (om maar te zwijgen van ‘de Nederlanden’ en zo) schering en inslag zijn. Ik heb getracht daar wat orde in te brengen o.m. door het deel van het geheel te onderscheiden. Dat valt niet overal even gemakkelijk uit, want soms is het moeilijk uit te maken of een onzorgvuldige buitenlander het geheel dan wel het deel bedoelt.
Als voorbeeld van die complementaire prodedures citeer ik hier maar al de lofprijzing van Brugge door Just Havelaar in een opstel Brugge uit november 1926, gebundeld in zijn boek Zwerftochten. Hij bespeurt in die wonderlijke droomstad, die slaapt om straks glorieus te ontwaken, evenals in andere steden de onvergankelijke luister van schilders en schrijvers, van de Vlaamse primitieven tot onze tijdgenoten, meteen de eigenste afdruk van de Vlaamse ‘geest’ of identiteit. ‘Volkskracht en vroomheid beide hebben de Vlaamse kunst haar stempel gegeven, van Van Eyck en Brueghel af tot George Minne | |
[pagina 207]
| |
en Masereel toe, van Ruusbroec en Maerlant tot Gezelle en Streuvels. Deze oude cultuur, wier strakke pracht als betoverd slaapt in de zalen en werkplaatsen van Plantijns huis te Antwerpen, wier bars geweld versteend ligt in Mechelens Sint Rombouts Toren en wier weelderige volmaking een legende van schoonheid wordt in de praal en de gratie van Brussels marktplein, deze geest, die door alle steden en stadjes van Vlaanderen doordrong, die het centrum van Gent, met zijn zware, stroeve, machtige gebouwen, zijn strenge torens, tot een der meest ontroerende plekken van West-Europa maakt, vindt zijn apotheose in 't dromerig Brugge’. Dé bedevaartplek in Brugge is natuurlijk het St. Janshospitaal: Memlinc, de schilder der innerlijkheid, maakt van Brugge de stad der zielGa naar voetnoot3. Aldus wordt Brugge geklasseerd als expressie bij uitnemendheid van de Vlaamse ziel, en die kan zich niet authentischer openbaren en vorm geven dan in het zo zinrijke museum van het dromerige Brugge. Onnodig daaraan toe te voegen dat we er niet op uit zijn te registreren dat Europese buitenlanders over ons land en ons volk berichten, noch wat zij daarover zeggen, zelfs niet hun lofprijzingen of depreciaties als zodanig, maar wel wat zij als specifiek Vlaams doorheen onze kunsten hebben waargenomen en op schrift gesteld. Niet dat ‘Het Lam Gods’ de hemel wordt ingeprezen, maakt het voorwerp uit van ons onderzoek, maar wel het feit dat een dichter uit Polen het gevoel heeft dat hij door een Van Eyck-achtig landschap wandelt wanneer hij in de buurt van Damme komt. | |
1. Memlinc en Van EyckHet is niet verwonderlijk, dat we in Europa bekend staan als ‘een volk van schilders’. Hoeveel intellectuelen en kunstenaars met naam, maar ook kunsthandelaars allerhande hebben onze contreien precies wegens onze schilderkunst opgezocht? Zekere Sir Joshua Reynolds uit Engeland bezocht de Oostenrijkse Nederlanden en het Rijnland in 1781. Zijn reisboek, gepubliceerd in 1797, kreeg als titel A Journey to Flanders and Holland. Die meer dan tweehonderd bladzijden bevatten niets anders dan uiterst nauwkeurige beschrijvingen van ettelijke Vlaamse en Nederlandse schilderijen, een heel boek vol. De luxueus geïllustreerde uitgave van dat kunstzinnige reisverslag door Harry Mount in 1996 wordt voor twee derden gevuld met reproducties van die dan vierhonderd schilderijen. Sir Joshua Reynolds blijkt tijdens zijn toernee van twee maanden door de Nederlanden niet anders gedaan te hebben dan musea, | |
[pagina 208]
| |
kabinetten, kunsthandels, academiën, kerken en kloosters voor hun schilderijen te bezoeken. Een stad zonder schilderijen van onze meesters was voor hem geen rustpunt op zijn toer. De man ging in Oostende aan wal, en de eerste zin van zijn reisverslag luidt: ‘At Ostend, where we landed, July 27, 1781, there are no pictures’Ga naar voetnoot4, en dat is alles, en daar dus maar vlug weg wezen.
Een ander voorbeeld van de (gemakkelijke) aanwending van de schilderkunst als referentie en ijkinstrument vinden we bij niemand minder dan Honoré de Balzac. Hij vertelt in Jésus-Christ en Flandre (geschreven in 1831) een legende over de verschijning van Christus op een boot tussen Cadzand en Oostende. Die novelle wordt opgenomen in zijn werk La recherche de l'absolu. Het Vlaamse verhaal past wonderwel in de context van die transcendente ervaringen, want Balzac zag in die naïeve vroomheid iets typisch Vlaams. Hij draagt het wonderlijke verhaal op ‘A Marceline Desborde-Valmore. A vous, fille de Flandre, et qui en êtes une des gloires modernes, cette naive tradition des Flandres’Ga naar voetnoot5. Bovendien is die vertelling over Christus' laatste nederdaling op aarde in Vlaanderen nu echt iets waar alle bijgelovige geesten van Vlaanderen wel in zullen geloven. En dan volgt de perceptie van die naïeve Vlamingen doorheen het filter van de Vlaamse schilders: de mensen op de boot zien de Christusfiguur zitten als een goedaardige burgemeester ‘comme quelques-uns de ces vieux flamands dont la nature et le caractère ingénus nous ont été si bien conservés par les peintres du pays’Ga naar voetnoot6. De verwijzing naar die meesters alleen zegt kennelijk al genoeg. Hoe summier ook, ze ondersteunt de uitspraak over het geclicherde naïeve bijgeloof van Vlamingen.
Onder de Vlaamse primitieven verschijnen de gebroeders van Eyck en Memlinc als trefzekere iconen. Memlinc vooral ijkte een Vlaams gezicht zonder weerga. In een onwaarschijnlijk lovend boek over Vlaanderen van de Fransman George Blachon, geschreven in 1922 en in een bijgewerkte versie heruitgegeven in 1927, Pourquoi J'aime la Flandre, staat te lezen dat Memlinc het onsterfelijke imago van de vrouw heeft geschilderdGa naar voetnoot7. Memlinc en | |
[pagina 209]
| |
Van Eyck, de hele Brugse school, ze zijn heel Europa voorgegaan. Het enige Vlaamse woord in deze eindeloze lofspraak is de lijfspreuk van Jean van Eyck: als ik kanGa naar voetnoot8. Het nauwgezette realisme van onze miniaturisten - door en door Vlaams van natuur - wordt op onze middelnederlandse literatuur overgedragen, bij voorbeeld op Karel ende Elegast en op de Reinaert, dus weer eens vanuit onze schilder- en tekenkunst als icoon van onze ‘ziel’ naar onze letterenGa naar voetnoot9.
Dat de Poolse dichter Zbigniew Herbert Het Lam Gods meedroeg in zijn ‘musée imaginaire’, blijkt uit zijn perceptie van het weidelandschap rond Veere als het groene paradijs op de achtergrond van de triptiek van Van EyckGa naar voetnoot10. Giuseppe Ungaretti ervaarde zo iets bij zijn bezoek aan Oostende: ‘de stad geeft mij het gevoel als van een Van Eyck’, en in Ter Doest bespeurde hij een stilte als op de triptieken van onze schildersGa naar voetnoot11. Ook Frans Erens zag de burgers van Damme in het begin van deze eeuw door de bril van onze schilders: ‘In de plechtige stilte kwamen voor mijn berustende herinnering de welvoldane, brede en bloeiende gezichten van Vlaanderens grote tijden. Korte, stevige gestalten van goed-levende burgers en burgervrouwen, breedgeschouderd op korte benen, en magere, edele gestalten zoals Van der Weyden en Pourbus ze hebben geconterfeit op doek en hout’Ga naar voetnoot12. Daar ongeveer in de buurt zei Johan Huizinga hem dat na in 1901 in een brief, toen hij met zijn verloofde Mary Vincentia Schorer genoot ‘van het heerlijke, Van Eyckachtige, innig eenvoudige en rijk gekleurde Zeeland’Ga naar voetnoot13.
Een hedendaags Frans romanschrijver, Robert Brasillach, laat het hoofdpersonage uit zijn roman Comme le temps passe... rondwandelen in de buitenwereldse stilte van Brugge, die hij in haar zuiverste vorm terugvindt in het Sint Janshospitaal bij de Memlincs. Hij leert er een naam die hij nog nooit | |
[pagina 210]
| |
hoorde: Roger de la Pasture. En in Gent vindt hij de tederheid van Memlinc terug bij Van Eyck. Hij ontmoet er hoofse en steviggebouwde personages zoals bij Van Eyck en Roger de la Pasture. Misschien zal hij in die straatjes ook personages van Pieter Brueghel de Oude tegen het lijf lopen? Rond het Steen wandelen figuren die de Vlaamse schilders ooit hebben geboetseerd ‘pour l'éternité’. Kortom, in Gent, ‘het eeuwige Gent’, kun je alles nog bekijken zoals het in de 15e en 16e eeuw geweest is, het degelijkst van al doorheen de Vlaamse schilderkunstGa naar voetnoot14. | |
2. Bosch en BrueghelOok Bosch en Brueghel oriënteren de perceptie van Vlaamse toestanden en eigenschappen. In het reisverslag van Guiseppe Ungaretti lezen we dat West-Vlaamse boeren zich gedragen met een ‘fanatieke gekheid’ als bij Bosch en BrueghelGa naar voetnoot15. Die Italiaan, een bevlogen kunstkenner, staat echt paf bij de meesterweken van onze schilders, al heeft hij wel zijn bedenkingen bij de ontsporingen van de Vlaamse kunst in overdreven dramatiek en fantasmen. Bij Pieter Brueghel de Oude bij voorbeeld barst teveel natuur uit het doek en blijft alleen een weinig verinnerlijkt fantasma over. Wie heeft er nu ooit al blinden in een danspas achter elkaar zien lopen, schrijft hij. Zou Jeroen Bosch niet met de Spanjaarden verwant zijn? Zal Goya zich Bosch niet herinnerenGa naar voetnoot16?
Kermis en karnaval lopen bij dat ontketende Vlaamse volk hand in hand met een mystieke, buitenwereldse oriëntatie. Zonder dat kemisgevoel kun je de grootsheid van die schilderkunst, van Bosch tot Jordaens, niet begrijpen, aldus nogmaals Ungaretti. Heb je ooit al zo'n theatrale Verzoeking van de H. Antonius gezien als bij BoschGa naar voetnoot17? Bij welk ander volk kan dat soort verbeelding zo welig tieren? Nergens wordt dat dualisme van kermis en karnaval zo iconisch uitgebeeld als in het schilderij Strijd tussen karnaval en vasten van | |
[pagina 211]
| |
Pieter Brueghel de Oude uit 1559, aldus Simon Schama. Heidens slempen en religieuze boetedoening - een tweespan dat zo typisch Vlaams is als geen ander - werd op dat doek exemplarisch geijkt. Het duo ‘kerk en herberg’, zo typisch voor het katholieke Vlaanderen, maakte school in de 17e eeuw in Nederland en daarbuiten, met de oer-Vlaming Brueghel altijd als referentiepunt. Werden katholieken, en zeker Vlaamse, niet gezien als ‘notoire drinkebroers, die hun schuld en hun kater in de biechtstoel konden achterlaten’Ga naar voetnoot18?
Bij Johan Huizinga kunnen we dan wel lezen dat dat gevecht van karnaval en vasten nu niet precies door Brueghel werd uitgevondenGa naar voetnoot19, maar hoe kon het anders dan dat precies hij het op de meest frappante wijze uitbeeldde?
Vanzelfsprekend gaat dat embleem van Brueghels Boerenbruiloft, van Jordaens' De Koning drinkt en zo meer op onze identiteitskaart ook gepaard met uitbundige lof voor onze eetcultuur - een constante in alle reisverslagen die ik las. Daarbij hoort de lof voor onze onvolprezen bieren, ook voor ‘die uitstekende Brusselse Faro’, aldus genoemd door de Rus Michael BakoeninGa naar voetnoot20. Victor Hugo, die dat bier aanvankelijk niet lustte, dronk er dan gewoonlijk toch twee van, terwijl Charles Baudelaire - hoe kon het anders? - dat bedorven Zennewater niet over zijn lippen kreegGa naar voetnoot21.
Jacobus van Looy zag in Brugge ook zo'n Janus lopen: ‘Een Vlaming met bolle bierwangen en wierokig kerkse ogen’Ga naar voetnoot22, dus bier plus wierook, nog een variante van de geijkte twee-eenheid.
Memlinc en Brueghel, dat duo is ingeslagen in de perceptie van buitenlanders. Rainer Maria Rilke, voorgelicht door Emile Verhaeren, beschouwde de kruising van boetekleed en kermisjolijt als de essentie van Vlaanderen, zoals hij die exemplarisch belichaamd zag in het spektakel van de Veurnse boetprocessie, een mixing van ‘Busse und Kermes’. Daar rijmt inderdaad ‘la | |
[pagina 212]
| |
messe’ op ‘la kermesse’, zoals de gevleugelde slagzin van de Frans-Belgische auteurs luidde. In zijn opstel Furnes schreef Rilke dat het Vlaamse volk die mystieke vroomheid nodig heeft als tegengewicht voor zijn losbandige levenslustGa naar voetnoot23. Hetzelfde duo vinden we terug in een opstel Das neue Belgien van Stefan Zweig, opgenomen in zijn boek Emile Verhaeren uit 1910: ‘Lebensfreude und Gottsuchertum’Ga naar voetnoot24. Dat is het duo Ruusbroec (of Hadewych) én Reinaert (of Uilenspiegel), dat we overal tegenkomen in commentaren bij onze literatuur en zeker waar onze beeldende kunsten geconfronteerd worden met onze letteren. Ik vind die combinatie bij voorbeeld in een boek van A. Heumann, Le mouvement littéraire belge d'expression française depuis 1880 (Parijs, 1913). In de determinsistische Tainiaanse traditie borstelt hij de kerntrekken van het Vlaamse ras, die hij terugvindt bij schilders als bij schrijvers, en die hij als een bijzondere dualiteit van de Vlaamse volksaard samenvat. Verhaeren, Lemonnier, Eekhoud, Rodenbach, Maeterlinck en huns gelijken zijn de natuurlijke erfgenamen van Rubens, Jordaens, Teniers, maar ook van Van Eyck en MemlincGa naar voetnoot25. Die dualiteit in de kunstexpressie openbaart een biologisch en erfelijk gefundeerd volkskarakter.
Nog bij Pierre Brachin vinden we ‘in ruwe tekken’, zo zegt hij zelf, die verzameling van geijkte formules die het wezen of de ‘geest’ van de Vlaming uitmaken, zoals onze literatuur die, parallel met onze schilderkunst, weerspiegelt: mystieke aanleg (van Ruusbroec tot Gezelle, ook bij de barokke Vondel), gecombineerd met het ‘groteske’ van Jeroen Bosch. Brachin voegt daar nog ‘de gehechtheid aan de vadergrond’ aan toeGa naar voetnoot26, en die domineert het werk van Streuvels, maar Brachin ontwaart ook daar ‘de geest van Rubens’Ga naar voetnoot27. Die kenmerken, inzonderheid de kruising van Ruisbroec en Brueghel, zijn over de hele wereld gekend, ‘juist omdat ze nergens anders in deze mate of in zulke combinatie voorhanden zijn’Ga naar voetnoot28. Dus dat moet dan toch iets uniek Vlaams zijn. Inherente gevaren van die wezenskenmerken kunnen zijn: ontaarding | |
[pagina 213]
| |
van de mystiek in ‘bondieuseries’, van de Brueghel-vitaliteit in drinkpartijen en kluchten, en van de gehechtheid aan eigen bodem en geschiedenis in chauvinisme en provincialismeGa naar voetnoot29. | |
3. RubensIn die context van de Vlaamse kermis speelt Pieter-Paul Rubens een vooraanstande en zeer representatieve rol. De Vlaamse kermis wordt graag als Rubens-kermis voorgesteld. Is hij niet de schilder bij uitnemendheid van mollige, voluptueuze vrouwen? Charles Baudelaire zag in hem ‘het enige soort heer dat België heeft kunnen voortbrengen, namelijk een in satijn geklede boerenkinkel’Ga naar voetnoot30, dus helemaal Belgisch, zoals ongeveer alles dom en afstotelijk is voor de auteur van Pauvre Belgique, maar die vermaledijding van Rubens is zeer uitzonderlijk. In Le soulier de satin promoveert Paul Claudel hem zelfs tot de ware katholieke predikant die Vlaanderen zal vrijwaren van de ketterijGa naar voetnoot31... Zo identificeert Théophile Gautier Rubens-vrouwen en Vlaamse vrouwen. Met zijn vriend Gérard de Nerval zoekt hij op een plezierreisje mollige blondjes op, die, naar het model van Rubens, helemaal tegemoetkomen aan zijn ‘goûts “flamands”’Ga naar voetnoot32. Jongelui van die tijd droegen een vilten hoed à la Rubens of een wambuis à la Van Dyck. Geen wonder dat Gautier smoorverliefd geraakt op de Maria Magdalena van De kruisafneming, nu eens echt een Vlaamse vrouw naar zijn hart. In een artikel Les Rubens de la cathedrale d'Anvers uit 1836 verzucht hij: ‘Ah! Madeleine, Madeleine, que n'ai-je été ton contemporain!...’Ga naar voetnoot33. Het ideale vrouwelijke schoon werd alleen door Vlaamse schilders uitgebeeld, in het bijzonder door RubensGa naar voetnoot34.
Wanneer we het fenomeen Rubens bekijken in de spiegel van het determinisme van Hippolyte Taine, verschijnt hij helemaal als een rasechte Vlaming. In Philosophie de l'art dans les Pays-Bas werkt hij doorheen de Vlaamse kunst | |
[pagina 214]
| |
een imago uit van Vlaanderen zelf (in de verzamelnaam ‘Pays-Bas’ opgenomen en bovendien vermengd met ‘la Belgique’).
Zijn theoretisch uitgangspunt is overduidelijk: een echt kunstwerk heeft zijn wortels in het karakter van een natie, het zuigt zijn sap uit de plant die het draagt. Daarom speurt hij eerst naar dat graan waaruit die plant groeit, en in welke bodem en in welk klimaat. En voor welk volk is dat graan bestemd? In welk milieu en in welke historische context? De kunst in de Nederlanden is een bloem op die grond, waar precies die mensen wonen in precies die omstandigheden.
Hollanders - daar in dat land met het vele water - schildert hij af met hun bleek gezicht, zo flets als hun kaas, zelfs als hun bedorven kaasGa naar voetnoot35. Belgen zet hij met hun drankzucht te kijk. Ga maar eens in een café in Brussel kijken hoe die slokoppen hun maag verwennen met hun ‘sensualité gastronomique’Ga naar voetnoot36. De Vlaming is pragmaticus, realist, wars van Italiaanse of Spaanse tralala. Een Vlaming is niet gediend met Zuiderse versiersels, hij is daarvoor te nuchter. Hij blijft liever met beide voeten op de grond. Hendrik Conscience noemt hij een authentieke Vlaming, ‘bien pesant et bien vulgaire’Ga naar voetnoot37. Vlamingen munten alleen uit in utilitaire kunsten, zoals ze - geen wonder - de grootste voedselproductie van Europa op hun actief hebben.
Heeft Italië onder de volkeren van Latijnse origine in Europa zonder twijfel de beste beeldende kunstenaars geleverd, dan komt die eer onder de volkeren van het Germaanse ras de Vlamingen en de Hollanders toe. Vlaamse schilderkunst is een wezensgetrouwe afdruk van het nationale genie en van de nationale smaak. Neem bij voorbeeld Van Eyck, Rubens, Paul Potter of Jan Steen: zo je die met de Italiaanse of Franse sierlijkheid in gedachten bekijkt, ben je geschokt door het triviale realisme van die nabootsers die de natuur gewoon reproduceren op hun doeken. Taine zoekt in dat verband zelfs steun bij Michelangelo, die hij ook citeert. Dat is dan de inschatting op de internationale markt van die bloem op die plant in die Vlaamse aarde.
Toch een compliment voor Rubens: zoals er maar één Shakespeare is in Engeland, zo is er maar één Rubens in Vlaanderen. Craeyer, Jordaens, Van | |
[pagina 215]
| |
Dyck, ze delen niet in zijn uitzonderlijk genieGa naar voetnoot38. Hij is de wonderlijkste bloem op de nationale stam. Taine demonsteerde die theorie met zoveel allure en zoveel gezag, dat zij in heel Europa doordrong.
Op een onverwacht zijpad van mijn queeste vind ik in Taines buurt nog een Histoire de la peinture flamande et hollandaise van Alfred Michiels uit 1845. Joseph Alfred-Xavier Michiels (1813-1892), Frans staatsburger, stamde af van een Nederlandse vader en een Franse moeder. Het boek werd op Vlaamse en Nederlandse grond geschreven, zo verzekert ons de auteur meteen. ‘Le sol’ en ‘le génie’ van die volkeren dus ten nauwste verbonden, dat klinkt ons wel vertrouwd in de oren. De kunst van Van Eyck, Hemling (sic), Quinten Metsys, Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers, Craeyer, Erasme Quellyn en zovele anderen moet je in hun vaderland komen bestuderenGa naar voetnoot39. Maar het lijkt er nog veel meer naar dat Alfred Michiels zijn boek in het studeervertrek van Hippolyte Taine heeft zitten schrijven. Onder de wetmatige ‘causes générales’ die de loop van de kunstgeschiedenis bepalen, noemt hij zonder meer het klimaat, de grond, het ras en de historische omstandigheden, dus met een lichte variatie in de terminologie goed en wel het deterministische driespan ‘la race, le milieu, le moment’.
Die drie factoren bepalen ook hier, zoals bij Taine, het wezensgrote verschil tussen Italiaanse en Vlaamse kunst: dat is de kloof tussen een verheven visie en het banale empirisme (of realisme)Ga naar voetnoot40. Alleen in het vochtige klimaat met dat gedempte licht van het Noorden kan zo'n empirische Vlaming gedijen. Wat het ras betreft onderscheiden Vlamingen zich het meest van Hollanders in lichaamsbouw zowel van mannen als van vrouwen. Rubens en Jordaens hebben wel het ‘portrait chimérique’ van hun mannen en vrouwen wat aangediktGa naar voetnoot41, maar dergelijke volle types komen in Nederland helemaal niet voor... En hoe verzoenen we dan die korte beentjes van Brueghel met die rijzige atleten van Rubens?... Enzovoort, een eindeloos défilé, op de duur betwistbaar en allicht onbetrouwbaar in zijn veralgemeningen en etiketteringen. Nationale glories als Erasmus en Justus Lipsius worden ter hulp geroepen om die typologie te ondersteunen. M.i. een briljant maar loos academisch spel met illustere namen, hoe charmant vleierig het ook moge ogen. | |
[pagina 216]
| |
Vlaanderen komt er in elk geval uit naar voren als een gezegende natie die zich niet toevallig in die wereldvermaarde iconen als Brueghel en Rubens heeft kunnen uitdrukken. Maar ik wou deze korte kennismaking afronden met een citaat dat er niet om liegt: ‘Charmante illusion qui séduit l'intelligence, et accroît aux yeux de l'historien l'attrait poétique de ses recherches!’Ga naar voetnoot42). Aantrekkelijk, verleidelijk, poëtisch, dat wel, maar klopt dat systeempje niet te mooir om waar te zijn?
Rubens heeft ook naar het oordeel van de Deen Richard-Wagner Hansen werkelijk iets essentieel Vlaams uitgebeeld. Hij definieert onze nationale identiteit als Vlaming, anders gezegd onze ‘ziel’, ons ‘ras’, ons ‘genie’ via de scheppingen van de Vlaamse schilders der Barok, in het bijzonder van Rubens en Jordaens: ‘Kracht, sappigheid, levensaandrift en machtige levensstroom in de anatomieën van Rubens en Jordaens stellen ons tegenover een geest die typisch Vlaams is. (...) Men kan zich zeker terecht afvragen of het oeuvre van Rubens of Jordaens elders zou kunnen ontstaan zijn dan in het milde land van Vlaanderen. Deze overvloed aan kracht, dit felle sap dat overspoelt is niet enkel Rubens: het is ook Vlaanderen. Het is niet geheel Vlaanderen, maar het is bij uitstek Vlaanderen!’Ga naar voetnoot43. De ‘geladen weelde’ van Rubens vinden we terug ‘in de prachtvolle atmosfeer der Vlaamse gobelins’Ga naar voetnoot44. Hij vermeldt ook nog de spotlach van een nationale figuur als Tijl Uilenspiegel en de grimassen van Brueghel als typisch Vlaamse expressies, maar het is toch veelbetekenend dat Rubens hier de rij van onze nationale iconen luisterrijk aanvoert. De Deen verlengt dat meesterschap met het penseel zelfs tot bij GezelleGa naar voetnoot45.
Rubens echt een icoon van Vlaanderen? Een Italiaan als Ungatetti twijfelt daaraan. Rubens, zegt die, is impulsief en enorm als goede Vlaming, maar hij heeft iets meer dan die teugelloze fantasmen van zijn Vlaamse tijdgenoten, hij heeft ‘questa qualità prettamente italiana’, geërfd van Tiziano of van Tintoretto of van Raffaelo, dat doet er niet toe; hij heeft geraffineerd leren kleuren bij de Italianen, terwijl Jordaens, volksmens gebleven tot op het einde, zich als een ‘barbaro’ heeft uitgeleefd in excessieve fantasmen met zijn hallucinante libidoGa naar voetnoot46. | |
[pagina 217]
| |
Rubens, dat is Rome in Vlaanderen... Rubens vooral maakte Vlaanderen tot het Italië van het Noorden en Antwerpen tot het Venetië van Vlaanderen...
Opmerkelijk genoeg stemt die inschatting van Rubens door Ungarettit ongeveer overeen met wat Michelangelo gezegd heeft over de Vlaamse schilderkunst, die hem te vroom, te tranerig, te oppervlakkig-realistisch voorkomt, met schrijnend gemis aan diepgangGa naar voetnoot47. Weer een paar eeuwen later onderscheidde Sir Joshua Reynolds dat eigen-Vlaamse karakter van Rubens van de Nederlandse stijl op grond van de uitgesproken ornamentele werkwijze, die zo karakteristiek is voor Vlaanderen. Rubens zou dus in Rome niet zoveel van zijn Vlaams-zijn hebben prijsgegevenGa naar voetnoot48. Maar in Antwerpen de visu met Rubens geconfronteerd, geeft Reynolds zich toch gewonnen voor zijn ornamentele charmes en geeft hij toe, dat hij Rubens niet met de maatstaven van Michelangelo mag beoordelen, maar wel degelijk binnen de princiepen van de ‘ornamental style’ die hem als Vlaming past als gegoten.
Dat Rubens, samen met Van Dyck overigens, dan toch minder Vlaming en iets meer Italiaan zou zijn dan Brueghel en Teniers, blijkt een betwistbare stelling te zijn. Met veel groter stelligheid wordt hij uitgeroepen tot ‘le plus flamand des artistes de son temps’Ga naar voetnoot49, en wat er zo ingeboren Vlaams in hem is, is zeker die sensuele overdaad, waar de Fransen het woord ‘truculence’ voor hebben uitgevonden. Daarin is hij alles samengenomen toch bloedsbroeder van Teniers. Een andere ‘essentiel Vlaamse’ kwaliteit is zijn vakmanschap, want het is een ijzeren wet in de Vlaamse kunst dat je geen eersterangsartiest kunt zijn zonder gedegen vakmanschapGa naar voetnoot50. Hij moge welgeschapen vrouwen zonder veel spirituele uitstraling geconterfeit hebben, niet te negeren valt dat hijzelf niet misstaat in het gezelschap van die wondermooie Eva'sGa naar voetnoot51. Jules Michelet, wiens artistieke smaak boven elke twijfel staat, heeft ooit gezegd: die maagden en heilige vrouwen van die Vlaamse schilders zijn ‘scandaleusement belles’Ga naar voetnoot52. Dat is allesbehalve frivoliteit zoals in de Romaanse cultuur, die levensnabijheid heeft de Vlaamse cultuur een Erasmus, een Justus Lipsius en in hun buurt Rubens, Van Dyck, Quilin en | |
[pagina 218]
| |
zovele anderen opgeleverd, allemaal grote namen die uit kracht van die Vlaamse aard de tijd zullen trotserenGa naar voetnoot53.
Rubens gaat, evenals Bosch en Brueghel trouwens, fungeren als een metafoor met een steeds groter reikwijdte. ‘Rubensiaans’ of ‘Bruegheliaans’ worden klevertjes die over ‘Vlaanderen’ als zodanig worden geschoven. Zo beluisterde bijvoorbeeld Benno Barnard in de Brusselse Marollen een Vlaams mikmaktaaltje als ‘een Breughelkermis van archaïsmen’Ga naar voetnoot54. Niet alleen het landschap en onze gebouwen, maar ook onze dialecten roepen kennelijk bij niet-Vlamingen de schim van onze schilders op.
Adjectieven als ‘Rubens-like’ of ‘Rembrandt-like’ zijn inmiddels ter karakterisering van Hollandse of Vlaamse landschappen en mensen zo gebruikelijk geworden, dat zij eigenlijk niets origineels meer zeggenGa naar voetnoot55. ‘Rembrandt-like mills’ in Vlaanderen of ‘the strapping wrenches with whom Rubens and others have made us familiar’, zoals zo graag opgeroepen door de Engelse Cavalié Mercer in 1815 net voor de slag bij Waterloo - het worden goedkope chichés. Wat heb je nu voor leerrijks aangeboden, als je over een tafereel op het Vlaamse platteland zegt: ‘I have often found very exquisite beauty in these flat Flemish scenes, especially when relieved and animated by groups of men and cattle, such als one sees in Cuyp and all the Dutch and Flemish masters’Ga naar voetnoot56.
In de buurt van Rubens wordt ook Teniers, die andere volbloed Vlaming, geregeld opgevoerd, maar dan als schutspatroon van het Belgische bier. Victor Hugo zei gevat over reizen in Vlaanderen: ‘On voyage entre Paul Potter en Teniers’Ga naar voetnoot57.
Menig buitenlands waarnemer trekt die filiatie van Vlaamse eigenschappen nog veel verder door, tot in onze tijd. James Ensor had duidelijk een | |
[pagina 219]
| |
Vlaamse moeder, aldus Giuseppe Ungaretti, dat kun je duidelijk zien aan zijn beter deel, met name de instinctieve furie van zijn fantasieGa naar voetnoot58. Ja, stond Ensors schilderij Muziek in de Vlaanderenstraat (uit 1891) niet op de stofwikkel van de eerste uitgave van Het verdriet van België, uit 1983, in Duitsland overigens vertaald als Der Kummer von Flandern?
Nog een curiosum als toemaatje... In 1998 publiceerde de nog vrij jonge Engelsman Harry Pearson een boek van meer dan 200 bladzijden onder de titel A Tall Man in a Low Land. Some Time Among the Belgians. Dat boek, als reisverslag opgebouwd, kraakt in alle voegen van de clichés, eigenlijk op intellectueel-indecente wijze, zo dit relaas tenminste eventjes ernstig opgenomen moet worden. Ik neem er nu alleen maar de spiegeling van België of zeg maar Vlaanderen doorheen onze schilderkunst uit. Ik citeer dit picturaal allegaartje als slot.
‘Belgium, in fact, must be one of the most painted countries in the world’, zegt die toeristGa naar voetnoot59. Belgen drukken zich uit met het penseel op canvas, Britten met pen op papier. Belgische winkels mixen het sublieme en het belachelijke, zoals in hun schilderkunst. En daar gaan we. Hij vermeldt naast Pieter Brueghel de Oude in Oudenaarde Adriaan Brouwer, die niet zozeer opvalt door de manier waarop hij schildert, maar door wat hij schildert, met name wat de Vlamingen zelf graag doen: eten, drinken, rokenGa naar voetnoot60. In De Panne ziet hij een dikke Vlaming die zelfs naar Vlaamse maatstaven nogal volumineus uitvalt en die heeft een gezicht à la BrueghelGa naar voetnoot61. ‘Welcome to Hieronymus Bosch Country’ zou een niet zo verlokkelijke toeristische slogan voor België kunnen zijnGa naar voetnoot62. En dan ook de onvermijdelijke Rubens. De Brit met zijn bewaasde verrekijkers zag in Wallonië koeien met een Rubensiaanse glansGa naar voetnoot63. En stoere werklieden met zware snor en ontbloot bovenlichaam doen hem denken aan schilderijen van Constantin Meunier, wat alvast een vrij ongebruikelijke associatie isGa naar voetnoot64. That's it. | |
[pagina 220]
| |
Ter afronding van dit fragment van mijn imagologisch onderzoek wou ik er toch nog eens (allicht ten overvloede) op wijzen hoe verlokkelijk gevaarlijk etiketten zijn. In deze context zijn die allicht ook ‘scandaleusement belles’. Op mijn speurtocht naar het beeld van Vlaanderen keek ik af en toe wat in andere spiegels, bij voorbeeld naar het imago van Spanje in de Nederlandse literatuurGa naar voetnoot65. Ik constateerde dat de Spanjaard er in de spiegels van onze literatuur ook als een soort Janus uitziet: tegelijk heerszuchtig, wreed, lui, ontuchtig, én ridderlijk, elegant, geestig, welsprekend. Unamuno's definitie van de Spaanse ziel als ‘dualiteit’ bleek dat allemaal met gezaghebbende stem te confirmeren. De Spanjaard dus ook een Janus als wij met Memlinc plus Brueghel of Hadewych plus Reinaert? Het komt me geraadzaam voor, dergelijke spiegelingen nog eens tegen het licht te houdenGa naar voetnoot66. |
|