Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||
‘Met nieuwe Nederduytsche dichten, synde van anderen sin, vertoont’.
| |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
succes valt vandaag nog weinig waar te nemen. Ook materiëel niet. Van elk van de beide Zevecote-drukken bestaat er naar mijn weten slechts één exemplaarGa naar voetnoot5. De eerste uitgave bevindt zich in een brandkast van de Elsevier Publishing Company, de tweede in de Gentse universiteitsbibliotheek.
Schoonhovens Emblemata... partim moralia, partim etiam civilia (geschreven tijdens zijn Leidse studietijd in 1613-1614 en na veel aandringen van de auteur gepubliceerd in Gouda 1618, met herdrukken in 1626, 1635 en 1648) zijn vandaag veel beter bekend, mede omdat ze in het Handbuch van Henkel en Schöne staan opgenomen en er een facsimile van voorhanden is in Olms' Emblematisches Cabinet (1975)Ga naar voetnoot6. Maar ook historisch heeft de bundel een grote rol gespeeld, onder meer in het onderwijs. Op het Leuvense embleemcongres van 1996 is Karl Enenkel grondig op de inhoud en de strekking van Schoonhovens emblemata en hun commentaren ingegaan. Die staan zowel in de politieke als morele emblemen zeer duidelijk in het teken van het tolerante humanisme zoals dat in het Neostoïcisme en de politieke theorieën van Lipsius aan het woord was gekomen. Schoonhovens Leidse mentor, de hoogleraar Dominicus Baudius heeft in deze intellectuele en zedelijke oriëntering een groot aandeel gehad. Bijzonder interessant zijn Enenkels beschouwingen over de emblemata politica die vaak functioneren als kleine vorstenspiegels en in enkele gevallen overduidelijk met de toenmalige politiek-religieuze spanningen in de Republiek zijn gelieerd. Schoonhoven koppelt de burgeroorlog herhaaldelijk aan de grenzeloze ambities van verdelingzaaiende theologen, zoals ook Baudius dat in zijn Civilis et moralis sapientiae monita (1611) had gedaan, een werkstuk waarin Lipsius' Politica tot leerdicht zijn verwerkt. Kortom Schoonhovens emblemata getuigen van een geleerde, moraalfilosofische genre-opvatting waaraan een zekere gestrengheid niet vreemd is. De weliswaar elegante en fraaie emblemata amatoria van Heinsius | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
en Grotius (opus lepidum et venustum) worden in de opdracht aan het Goudse stadsbestuur als iuvenilia beleefd aan de vergetelheid aanbevolen. Schoonhoven behandelt de liefde alleen occasioneel als een in de hand te houden passieGa naar voetnoot7. Over de genese van de weinig aantrekkelijke platen is weinig bekend: ze worden traditioneel aan Crispijn de Passe II toegeschreven. Volgens recent onderzoek evenwel ten onrechteGa naar voetnoot8.
In wat volgt neem ik mij voor Zevecotes Sinnebeelden met Schoonhovens bundel te vergelijken. De zinvolheid van zo'n vergelijking neemt zeker niet af als we vaststellen dat Zevecotes intellectueel profiel in menig opzicht met dat van Schoonhoven overeenkomt: ook hij is in weerwil van zijn zo verschillende biografie een Neolatijnse poeta doctus met belangrijke Leidse connectiesGa naar voetnoot9. Wie in deze positie een bundel uit de academische high culture naar het circuit van de volkstalige literatuur overhevelt, zal daarbij waarschijnlijk bewust tegemoetkomen aan verwachtingspatronen van de toen al zeer florerende en in zekere zin ‘eigenzinnige’ Nederlandstalige emblematiek. Zevecotes bewerking kan op deze wijze relevante literairhistorische signalen uitzenden.
Het is bij dit alles ook nodig Jacob van Zevecotes bijzondere literaire carrière scherp in het oog te houdenGa naar voetnoot10. Hij stamt uit een katholiek Gents patriciërsgezin dat verwant was met de eveneens uit Gent afkomstige Leidse literairacademische coryfee Daniël Heinsius. Toen deze tijdens het Bestand in 1612 zijn familie in Vlaanderen kwam bezoeken, liet hij op de jonge literair geïnteresseerde Zevecote een zeer diepe indruk na. Die wou meteen met grote dichterlijke ambities naar Leiden gaan studeren, maar zijn vader had andere ideeën. Jacob werd student in de rechten te Leuven, waar hij als ‘poeta laureatus’ snel faam verwierf als Latijns dichter; de jurist ging ook ‘moderne’, overwegend amoureuze Nederlandse poëzie schrijven. In de lente 1616 volgden een Italiëreis en contacten met de Romeinse Neolatijnse fine fleurGa naar voetnoot11. Terug thuis trad hij haast meteen binnen bij de Augustijnen, bij wie hij college had gelopen. Zijn Latijnse literaire ambities kan hij daar als retoricaleraar in | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
Gent en Brussel waarmaken: van drie tragedies en de verzamelde Poemata verschijnen verscheidene drukken. Maar dan neemt zijn loopbaan een zeer verrassende wending: Zevecote loopt over naar het calvinistische kamp en wijkt uit naar Leiden, waar hij zich in 1624 vestigt en onder de bescherming van Heinsius steltGa naar voetnoot12. Hij publiceert een Nederlandse versvertaling van diens De contemptu mortis (1625)Ga naar voetnoot13, herwerkt en zuivert (d.w.z. ‘ontroomst’) de Poemata (1625)Ga naar voetnoot14 en schrijft een Nederlandse tragedie over het beleg van LeidenGa naar voetnoot15. Dat is de situatie als de Eleviers bij hem komen aankloppen met de platen van Schoonhovens Emblemata. Ik bleef daar even bij stilstaan omdat een aantal aspecten van dit nogal bewogen dichtersleven voor een correcte inschatting van de Sinnebeelden-bewerking van belang zijn. De grondtonen van Zevecotes oeuvre zijn tot dan toe een waarlijk niet geringe ambitie, gepaard aan een constant gevoel van onvoldaanheid en gebrek aan erkenning; vervolgens een mateloze bewondering voor Heinsius die tot uitdrukking komt in de wijze waarop hij zijn beroemde ‘neef’ navolgt en prijst in lofdichten waarvan de toon zelfs de op dit gebied meest geharde renaissancevorser zal verbazenGa naar voetnoot16.
De Sinnebeelden van 1626 zijn in de geest van deze verering opgedragen aan Mevrouw Heinsius, Ermgardis Rutgers, die hij als een godin begroet omdat zij met ‘Phoebus’ Heinsius is getrouwd:
Godin, want sulcken naem is u met recht gebleven
Van als ghy hebt u trouw aen Phoebus self gegeven,
Aen Phoebus wiens verstant, dat boven ander rijt,
U op zijn wiecken voert, en van de doot bevrijtGa naar voetnoot17.
| |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
Over de emblemata wordt niet gesproken, wel over zijn al te vaak misprezen werken, wat de indruk bevestigt dat het Zevecote met deze uitgave vooral om zijn andere Nederlandse gedichten was te doen.
De titelprent doet deze indruk geenszins teniet. Zij vertoont ten opzichte van die van Schoonhovens bundel een opmerkelijk verschil. Waar bij deze laatste Pax tegenover Hercules staat, zoals de neostoïcijnse wijze tegenover de burgeroorlog en op deze manier de politieke draagwijdte van de emblemata wordt vertolkt, verschijnen bij Zevecote in dezelfde positie Apollo en Minerva. Dit duo drukt, overigens traditioneel, meer algemeen dichterlijke aspiraties uit (Afbeelding 1 en 2)Ga naar voetnoot18. In de gedichten worden beide goden overigens respectievelijk met Heinsius en Anna Roemer Visscher verbonden. M.a.w.: Zevecote joins the club van de Nederlandse dichters.
Formeel volgt de dichter voor zijn bijschriften het model van Heinsius' Emblemata amatoria, dat overigens ook in Cats' zeer trendsettende Sinne- en minnebeelden (vanaf 1618) en in Johan de Brunes Emblemata of Sinne-werck (1624) was overgenomen: acht alexandrijnen met afwisselend vrouwelijke en mannelijke rijmparen. De altijd Nederlandse motti giet hij in een spreukmatige achtsyllabische regel met cesuur in het midden en binnenrijm, een formule die, zij het minder consequent, ook De Brune hanteerde.
Maar interessanter dan Zevecotes zorg om het tekstwerk van elk zinnebeeld formeel beter te harmoniseren dan zijn voorgangers, is de inhoudelijke vergelijking. Tegenover die van Schoonhoven vertonen zijn zingevingen een aantal significante verschillen die naar mijn gevoel zowel met eigen opties hebben te maken als met verwachtingspatronen die zich onder druk van Cats' toen reeds achtmaal herdrukte Silenus Alcibiadis sive Proteus (of de Sinne- en minnebeelden) aandiendenGa naar voetnoot19.
Een zeer opvallende tendens is de frequente vervanging van Schoonhovens geleerde Lipsiaanse emblemata politica door eenvoudige moralia. Dat geldt voor de zinnebeelden die over de burgeroorlog gaan - de situatie is in 1626 inderdaad veranderd -, maar vaak ook voor de nummers die Enenkel terecht kleine vorstenspiegels heeft genoemd. Ik beperk mij tot enkele voorbeelden. | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
Afb. 1. Titelblad van Schoonhovius' Emblemata, 1618 (Foto: Bibl. Letteren, K.U. Leuven).
| |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
Afb. 2. Titelblad van Zevecotes Emblemata, 1626 (Naar Dambre, 1939).
De afbeelding van twee tegenover elkaar staande legers die bij Schoonhoven diegenen beoogt die bij de burgeroorlog baat hebben (In publico malo foelices) (embl. 4), voert Zevecote tot een waarschuwing tegen vriendentwisten over materiële dingen: Gekijf om goet, geen goed en doet (embl. 5). Er is een overstap van het politieke naar het privédomein. De kraanvogel, bij Schoonhoven traditioneel de typus regis (embl. 22), is voor Zevecote even traditioneel een beeld van de morele waakzaamheid (embl. 10). De voorstelling van een amputatie als beeld van de verwijdering van de schenners van de staat (embl. 66) functioneert in de Nederlandse bundel als een aanmaning om zich van slechte vrienden te ontdoen (embl. 63). Verwijst voor Schoonhovius de cycloop Polyphemos, die blindelings met zijn knuppel in het rond slaat (embl. 71) naar de vorst die wijsheid mist en een pest is voor zijn rijk (Pestis regni Rex sine prudentia), - een duidelijke emblematisering van Lipsius' Politica III,1Ga naar voetnoot20 -, voor Zevecote is de man met de knuppel en de kudde op de hoge rots een Zwitserse veehoeder voor wie geen moeite te veel is en die zo de onafgebroken intellectuele inspanningen representeert: | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
Die in het Switserland sijn koeyen ofte schapen
Leyt op den hoogen berg om haren kost te rapen,
Al valt den weg hem swaer als hy moet klemmen op,
Hy rust hem met gemack gekomen op den top.
Ten is geen kleyne moeyt de dagen en de nachten,
De boecken te doorsien, naer wetenschap te trachten,
Maer die tot op den kop van Phoebi berg geraeckt
Een sonderlinge vreugt, een groote ruste smaeckt. (embl. 69) (afbeelding 3).
Afb. 3. Schoonhoven, embl. LXXI (Foto: Bibl. Letteren, K.U. Leuven)
De alp staat voor Apollo's kunstberg. Een sterk voorbeeld biedt de pictura die een man toont met zijn schaduw voor zich en een andere met zijn schaduw in de rug. Voor Schoonhovius een beeld van de Ambitiosi die zoals de Romeinse Gracchi burgeroorlogen veroorzaken: de roem slaat op de vlucht voor de eerzuchtigen en volgt de nederigen (embl. 6) (afbeelding 4). In weerwil van Schoonhovens geringschatting van het genre, vormt Zevecote dit | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
embleem om tot een liefdesembleem met een puur Heinsiaanse pointe, waarin het gebruik van de naam Thaumantis direct naar zijn achteraan in de bundel opgenomen amoureuze Thaumantisgedichten verwijst:
Afb. 4. Schoonhoven, embl. VI (Foto: Bibl. Letteren, K.U. Leuven)
Ick was eens gans verlieft, ick sou Thaumantis minnen;
Ick ginck die meyt besien, men liet my niet eens binnen;
Ick keerde wederom met dat zyt wiert gewaer;
Zy ded' haer deurken op, zy quam my volgen naer.
O ongetrouwe min hoe vremt syn al uw' wercken
Die wy noch dag voor dag in alle plaetsen mercken!
Gelijck een schadu doet speelt gy met ons de klucht,
Die vlucht die wert gevolgt, die volgt die wert gevlucht (embl. 13).
Dit voorbeeld brengt ons meteen tot een tweede kenmerk van Zevecotes bundel. Van de emblemata van Schoonhoven, waarvan er slechts drie de liefde behandelen, zijn er door de Gentenaar veertien tot waarschuwende | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
minnebeelden omgewerkt. Twaalf ervan vormen zelfs een reeks (nrs. 13-24). Maar nog meer dan het fenomeen van de thematische herschikking, waarop ik in dit bestek niet inga, is de absoluut Catsiaanse teneur en stijl van deze emblemen relevant. Cats' innovatie om de epigrammen tot situatieschetsen of anekdotes te concretiseren en ze te bevolken met personages die goed Hollandse of zelfs ‘komische’ eigennamen dragen, volgt Zevecote gretig naGa naar voetnoot21. Klaasje, Krispijn, Els, Hans, Ioos, Christiaan, Louis en Pepijn verlevendigen niet alleen de zedenlessen, maar ook wàt ze vertolken sluit vaak zeer nauw aan bij het Catsiaanse waardensysteem: het goed afgewogen huwelijk, de afkeer van sexuele losbandigheid, de maatschappelijke bedachtzaamheid.
Uiteraard veronderstellen zulke aanpassingen aan het discours van de volkstalige emblematiek een vrije omgang met Schoonhovens materiaal: niet alleen nieuwe zingevingen - de in het genre zeer gesmaakte inventieve variatio -, maar uitzonderlijk zelfs andere interpretaties van de voorstellingen zelf. De emblematicus duidt niet alleen een afbeelding anders, maar ziet soms iets anders afgebeeld. Voorbeelden van emblematische variatio zijn Zevecotes interpretatie van het vette zwijn niet als embleem van de hebzucht en gierigheid, maar van de ‘vuyle min’ (embl. 8); Narcissus is voor hem niet de eigenliefde, maar de man die te laat trouwt (embl. 20). Doet een kot waarop de zon schijnt, Schoonhoven denken aan het loze gepoch met titels (embl. 20), Zevecote keert de les om: de zon die zo'n vuile hut beschijnt, wordt door haar object niet aangetast zoals de wijze man die, veracht in onbeschaafde landen, uiteindelijk niet door zijn omgeving wordt aangetast (embl.35). Of in dit embleem frustraties hoorbaar zijn over Zevecotes Zuid-Nederlandse tijd, blijft uiteraard een gissing:
Men siet nog dag voor dag dat hemelsche verstanden
Sich houden menichmael in onbeleefde landen.
Al sijn zy daer veracht, gesteken in den hoeck,
Haer deugt en haer verdienst die blijven even kloeckGa naar voetnoot22.
Andere variaties zijn overigens ondubbelzinnig referentiëel. Schoonhovens alchemist - goud is als rook (embl. 48) - wordt omgeduid tot de Spanjaard die in 1622 na veel inspanning en verkwisting de belegering van Bergen op Zoom moet opgeven. Woordspelend luidt het: ‘Maraen hadd' al gemist’: | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
Den Spaignaert dochte lest te krijgen in zijn netten
Het vry-gevochten land, ginck Bergen nau besetten,
Maer alser eenen hoop van schatten was verquist,
Wiert Bergen weer ontset, Maraen had' algemist (embl. 48).
Met Catsiaanse zedenlessen hebben deze versjes niets meer te maken. Wenkte hier de vaderlandse poëzie van de grote ‘neef’ uit Leiden? Curieus in dit opzicht is eveneens Zevecotes embleem 27. De arend die een schildpad wil breken door ze op een rots te laten vallen en daarbij met noodlottige gevolgen de kaalkop van Aeschylos voor een rots neemt, is voor Schoonhoven (embl. 9) uiteraard een embleem van het verborgen lotGa naar voetnoot23. Zevecote creëert hier, tegen zijn gewone doen in, waarempel een vorstenspiegel: wat helpen de vorst oude en kale raadsheren als die niet sterk en standvastig zijn. Dat is emblematisch kunst- en vliegwerk dat misschien, zeer misschien, prinsgezind de figuur en het lot van Oldenbarneveldt viseert. Het gaat een ander vaderlands zinnebeeld vooraf: dat van de afgeranselde kat die zich met de moed der wanhoop van haar belagers bevrijdt. Voor Schoonhoven en Zevecote is het vertwijfelde diertje het embleem van de standvastige vrijheidszucht tegen de bloeddorstige Spanjaard (embl. 10, embl. 28). Soms ook gaat de Nederlandse dichter andere elementen uit de prent emblematiseren dan zijn voorganger of ziet hij op de pictura iets anders afgebeeld. In het hier besproken embleem over de Zwitserse herder geschiedde zulks waarschijnlijk bij wijze van correctie. In de pictura heeft Schoonhovens cycloop duidelijk twee ogen. Een fout van de illustrator (afbeelding 3)? Twee reizigers - de ene volgt zijn korte schaduw, de andere wordt door zijn lange schaduw gevolgd - herinneren Schoonhoven aan de roem die na het leven toeneemt (embl. 33). Zevecote concentreert zich alleen op de manier waarop de reizigers hun bagage dragen. De ene neemt ze op de rug, de andere draagt ze aan de arm (embl. 44). De man die zijn pak midden op de rug draagt, symboliseert de wijze die zijn lot torst met geduld (Met middelmaet te vreen). De andere heeft pijn, met sorgen... en gierigheyt gelaen.
Het gaat hier minder om een verwijdering van een betekenis, dan om een andere, creatieve kijk op de prent. Faam en eer spelen immers in Zevecotes didaxis een voorname rol. Heel bewust lijkt zijn keuze voor emblemen die de wereld van de studie, de wetenschap en de poëzie bestrijken. Daarvoor moet | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
hij soms sterk van zijn voorbeeld afwijken. Ik zie hierin een aanduiding dat hij met dit soort zinnebeelden - een negental - de lerende jeugd viseerde en aanmoedigde, zoals zijn minnebeelden op dezelfde groep een ontradend effect moesten hebbenGa naar voetnoot24. Opvallend is hoe de motieven van de uitblijvende faam, het gebrek aan erkenning en de nijd, die in de andere poëmata zo uitdrukkelijk aanwezig zijn, ook hier niet ontbreken. De pelikaan die in zijn brandend nest springt om zijn jongen te redden, is bij Zevecote niet de Amor filiorum (Schoonhoven, embl. 50), maar staat voor de idee om liever dan voor jezelf voor je eer te zorgen, want:
De fame die ons prijst, de boecken die wy schrijven
Sijn kinders die naer ons in dese werrelt blijven (embl. 51).
De berin die haar jong likt, vertolkt in de Neolatijnse bundel traditioneel de zorg die de ouders voor de geestelijke opvoeding van hun kinderen moeten opbrengen (embl. 72). Zevecote spreekt ene Pipijn aan om zijn boeken geleerd en dus vatbaar voor faam te maken (embl.71). De ooievaar die de slang bestrijdt is voor Schoonhoven het neostoïcijnse gevecht van de rede met de hartstochten (embl. 25). Voor Zevecote is de winnende tongloze vogel een beloftevol emblema ex natura dat aantoont dat de vernuftige poëten de verachters van de dichtkunst zullen verstommen. Haat en afgunst verliezen het altijd tegen de dichterseer:
Gaet sotjes, gaet, veracht de aerdige Poëten,
Gy sult oock sonder tong' van haer sijn neer gesmeten (embl.38).
Of zulke vaak kronkelige zingevingen Zevecotes faam als emblematicus hebben gediend, durf ik betwijfelen. Toch zijn de Emblemata ofte Sinnebeelden historisch interessant. Enerzijds illustreert de bundel duidelijk hoe dominant, zowel formeel als inhoudelijk, het Catsiaanse embleemmodel al in 1626 was geworden. Anderzijds dienen de Sinnebeelden toegevoegd aan het merkwaardige corpus van volkstalige literatuur dat zich rond de Academia Lugdunensis heeft ontwikkeld. Ze zijn georiënteerd op een jeugdig, studerend (Leids en Harderwijks) publiek, dat evenwel volgens het specifieke discours van de Nederlandstalige emblematiek wordt benaderd. De Heinsiaanse setting is tenslotte maar één aspect van de vele manieren waarop de bundel met de eigen geschiedenis van de dichter lijkt te zijn verbonden. | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
Literatuur:
| |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
|
|