Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Prosper De Smet, belangrijk realistisch romanschrijverGa naar voetnoot*
| |
[pagina 168]
| |
Coupure, doet alsof hij struikelt over een kabel, en verzuipt. De tekst is poëtisch (Hoog in de hemel wenen / de late sterren stil hun ogen bleek...), in elke regel is een vondst, volkse uitdrukkingen wisselen af met levensbeschouwelijke gedachten, spot, kritiek, zelfironie, wijsheden.
Uit de regelmatige proza-productie - bij drie dichtbundels heeft hij het gelaten - kies ik hier drie romans, een uit 1957, een uit 1975/6, een uit 1990.
De Smet zou ik kenschetsen als een realistisch auteur. Het realisme in de kunst is m.i. een contradictie in terminis. De realistische kunstenaar wil zogenaamd de realiteit, de feitelijkheid, objectief uitbeelden; maar hij maakt geen document; het schrijven zelf, de tekst, is een artistiek streven, een streven naar vorm - in - taal. Aldus is de realistische schrijver door twee tegengestelde strevingen gegrepen: de waarheid des levens / de kunst. Ik noem dus een realistisch auteur een die die twee tegengestelde strevingen op allerhande manieren tegelijk schrijft. Hetzelfde geldt voor realistische plastische kunst. Omdat hij realist is, is Prosper De Smet Gentenaar: totaal geïncarneerd in temps, race, milieu (Taine): het arme Gentse semi-proletariaat van de twintigste eeuw.
Ik spreek eerst over De ontploffing. Al ben ikzelf niet echt uit het milieu van De Smet, ik ken het. Mijn grootmoeder was uit het zó talrijk gezin van een Gents weversmeesterknecht, dat zij arm was en alleen maar de lagere school had kunnen doen. Ik begrijp dan ook Denise zeer goed; zoals zij spreekt hoorde ik altijd spreken, zoals zij denkt ken ik het ook. Dat Gents is mij eigen. Zo is het, en niet anders: de realist.
De Smet is een realist, maar geen behaviorist. Hij tekent de mensen niet zozeer in hun verschijnings- en handelingenvorm, maar in hun motiveringen, dromen, wensdromen, fantasieën. Anders dan Dickens vertekent hij niets. Hij tekent geen mensen die door één passie bezeten zijn. Hij tekent geen verschillende werelden: zijn object is het kleine volk: dat volk kent hij uitstekend. De dromen, de smarten, de woede, de vernedering, de deugden van dat kleine volk, worden met het begrip, de deernis, het doorzicht van een groot, wijs, liefderijk auteur ontleed. En een boek vormgeven, het ‘in elkaar steken’, de stukken op elkaar laten volgen en met elkaar verbinden, dat kán hij ook. 1957. De eerste zin van de Ontploffing is symbolisch voor het hele verhaal: De westminster in de voorkamer slaat zeven uur. Maar zaterdags loopt hij altijd een kwartier achter. De zaterdag is altijd een speciale dag, iets klopt niet. Als Denise en haar man na die nóg uitzonderlijker zaterdag, (traag achter elkaar) | |
[pagina 169]
| |
de steile, smalle trap opklimmen, slaat de westminster in de voorkamer juist halfeen - maar zaterdags loopt hij altijd een kwartier achter.’ En dan voegt de auteur eraan toe: ‘Morgen wordt hij weer opgewonden.’
Denise is uit haar humeur. Het is regenweer, ze moet ‘kuisen’, haar huisje is véél te klein. Die eerste bladzijden behoren tot mijn beste literatuur: Denise wil zich kwaadmaken, ze zoekt een aanleiding, - maar ze beleeft plezier aan het doen schuimen van het zeepsop op de vloer van de gang. Kleinigheden? Ja, des mensen kleinigheden, magna ira. De Straat, de kerk, de 100- jarige beukenboom, de ‘voddenkoopman’-worstelaar Buddy de Munster, (handelaar in oud ijzer), zijn vrouw Georgette. Iets ontploft bij Buddy, een stuk gloeiend ijzer valt bij Denise door de ruit. Een breuk in het eentonig leven! De vrouwengroepen commenteren het gebeuren. Denises verhaal. De onderpastoor, de dokter. De binnenplaats met het oud ijzer. Conflict Denise-Georgette, Denises man Gust die nu soephandelaar is. De politiecommissaris. Denise overdenkt haar verleden: als kind met Georgette op kostschool, maar voor halve prijs. Georgette veel mooier en groter, seksueel aantrekkelijk. Beledigd door Georgette, later pseudo-bevriend. Steeds dieper, dieper graaft Denise tot op de kern: zij, zo jaloers op Georgette, had door Georgette bemind willen zijn. En nu smaadt Georgette de schade en het gevaar die Denise door de ontploffing geleden heeft, en wil haar niet meer kennen: ‘Madam.’
De wereld van Gust: zijn dromen, zijn geluksgevoel, zijn relatie met Denise (het wederzijdse terrein winnen) - De uren van de dag volgen elkaar op, het weer wisselt, 's middags doen ze een dutje in de keuken, straks is het braderij, daarboven is de hemel.
De cirkel wordt wijder: Denises broer Karel, zijn dromen (een vrouw, een kind, een huis, een vuur), zijn hoop op Blanske maar zijn impotentie-vrees, zijn erotische herinneringen aan Georgette.
De wielrennen, de muziek, de stoet van de Braderij. De zwakte van Gust tegenover de verzekeringsagent. Altijd ontgoochelt hij Denise. Buddy, gevangen in zijn rol van worstelaarkampioen. Georgette is wellustig zijn slavin. Avondschemering, verklede koers, de beginnende journalist met de witte bloc-note. Op Tati- achtige wijze komt elk persoon even in de kijker. ‘Zo begonnen de mannen van het citeetje te drinken.’
Karel op het voetbalveld in een kleedhok verleid door Georgette - blij en dankbaar dat hij een ‘man’ is. Hij is nu klaar voor Blanske. | |
[pagina 170]
| |
Avond. Laatavond. Kaarten in het café van den Haring. Zoals in The Dead van Huston, naar het verhaal van Joyce, moet Dré Mortier een ‘discours’ schrijven. Er wordt veel gedronken. Gust wordt publiek vernederd. Denise is maar voor één ding bang: dat Gust teveel zal drinken. Want haar ergste trauma is de dronkaard (haar vader).
De deur vliegt open, Miel Vercruysses lang gekoesterde veranda is door Buddy's vrachtwagen kapotgereden.
Gust wil vechten tegen Buddy. In het schelle licht van de lamp, langs de zwarte grond vol scherpe ijzeren staven, onder de grote hemel, trekt de bende beschonkenen naar Buddy op - begeleid door de witte bloc-note. Even dreigt een vreselijke catastrofe. Buddy is door de drank joviaal geworden. Door zijn psychologie, wint hij het. Er volgt géén geweldscène. Buddy belooft volledige schadevergoeding, en trakteert. Karel kondigt zijn huwelijk aan: ‘'k Heb het aan u te danken, Buddy.’ Gelukkig verstaat niemand de ongewilde ironie. Tenslotte komen Gust en Denise thuis. De twee kinderen naar bed, Gust geeft over, Denise dweilt het op.
Zo sluit dit grote kleine epos van goden en godinnen die sukkelaars zijn, kleine maar volledige mensen. Een klein boekje bij Heideland, 170 p., voor mij een meesterwerk zonder één fout.
1975/6. De Griek op het vliegveld van Herrenhausen (Clauwaert) concentreert zich op drie personages: een Griek, een Duitser, een Vlaams meisje uit een steegje. De plaats is het vliegveld van Herrenhausen, minder dan 100 km van Straatsburg. De tijd is tegen het einde van WO II. Elza is een enigszins jongensachtig heel jong meisje, dat met haar broer naar Duitsland mee is gaan werken, nu in het werkkamp van het vliegveld is terecht gekomen met een zestigtal Vlaamse arbeiders. Er is ook een Franse groep van acht, dan komen Roemenen, Italianen, Russen, zeshonderd Grieken, tenslotte zeshonderd Joden. Elke groep gedraagt zich anders, de situatie op Herrenhausen maakt vele fasen door, maar met de winter en het naderen van het einde van Duitsland wordt de situatie tragisch, dan hels. Emmanuel is een grote, droeve, ernstige Griek, die steeds zwijgend, mediterend, alleen daar staat. Hij overweegt: wat moet ik doen, voor mijzelf en voor de anderen? Elza, die in de keuken werkt, slaagt er in hem en zijn jonge vriend Anatole eten te geven, als er niets meer is. Dan kan hij alleen Efcharisto zeggen - spreken tegen elkaar kunnen ze niet. Elza droomt van Emmanuel, maar kan hem nooit nader komen. Helmut is een jong Duits soldaat, die | |
[pagina 171]
| |
op Elza verliefd wordt. Een ongenadige SS-er, Witzinger, heerst, foltert, en doodt. Als Witzinger Anatole neerslaat, weet Emmanuel dat hij nu nóg dringender moet handelen, maar elk handelen weet hij fataal. Helmut treedt heldhaftig op tegen een Duitse beul. Als Emmanuel Witzinger nóg eens Anatole ziet bedreigen, stapt hij met zijn houweel naar de SS-man toe, en wordt ter plaatse doodgeschoten. Elza's droom stort in. Helmut troost haar. Na de oorlog heeft Elza, terug in Vlaanderen, een kind. Een happy end zorgt voor een huwelijk.
Bij het begin van het boek maakt Elza haar valiesje om met Helmut in Duitsland te gaan wonen. Onderin een kartonnen doos ligt de half afgewerkte bivakmuts die ze vier jaar vroeger breien wou voor Emmanuel, ze trekt de draad los en windt hem in een bol - ‘even... stond groot, droef en ernstig Emmanuel voor haar ogen en greep naar haar hart.’ Diezelfde zinnen besluiten het boek. Tussen die twee zinnen, in 142 p., heeft zich een ontzettende tragedie afgespeeld voor zóveel mensen, en heeft zich voor onze ogen het rijpingsproces voltrokken in de drie protagonisten. Elza en Helmut begrijpen hun eigen verleden verkeerde of lichtzinnige of egoïstische gedachten en handelingen niet, ze konden ze niet verklaren, het lijden dat ze zien maakt hen beter. Emmanuel echter ziet de totale hopeloosheid in, de vernietiging van de zwakke door de machtige, tot hij uit liefde de dood op zich neemt, en zo de hopeloosheid overwint. Ook in dit boek is de psychologie onfeilbaar, de structuur perfect hecht en de opeenvolging van gebeurtenissen van een volmaakte logica. Dat een goedheid, een medelijden, een liefde bestaat, zou een troostende gedachte kunnen zijn.
Het zou verkeerd zijn te denken, dat zo'n résumé het boek juist weergeeft. De schoonheid ligt overal in de nauwkeurige, nauwaangeduide, bewonderenswaardige details. Het moment waarop Elza in de plaats van vage dromen de liefde en de seksualiteit van de man ervaart en van halve-jongen een vrouw wordt, de geraffineerd woordgegeven gedachtengangen van de personages, het tijdsverloop, de innerlijkheid (het uiterlijk wordt uiterst miniem beschreven) - dat en nog zoveel meer kan ik u hier niet meedelen. ‘God dwells in the details’ schijnt Wilamowitz gezegd te hebben. In een roman telt de structuur, het ritme, de woorden, in die of die bepaald soort roman tellen de personages, de dialogen, de sfeer, de toon, de beschrijving, bij een realistische roman telt ook de echtheidswaarde, tenslotte de idee, het waardenstelsel - en dit alles is opgebouwd uit kleine deeltjes die allemaal ‘juist’ moeten zijn. In die twee romans is alles ‘juist’. | |
[pagina 172]
| |
Het derde boek, uit 1990, is De Verzoening (Clauwaert). Het bevat 237 p. Het had naar mijn gevoel korter en gebalder gekund. Maar hoe De Smet die hele ingewikkelde familiehistorie uit de doeken doet, orchestreert, dirigeert, registreert, dat is toch wel heel erg kundig en knap. De Smets grootvader was als Vlaming en vader van een groot gezin circusartiest in Armentières; op die manier zijn er twee takken van de familie gegroeid, een Vlaamse en een Franse. Het boek begint luchtig, zeer speels, zeer flamboyant, rond de centrale figuur van de verbrusselde nicht Bertha. Maar in dit dwarrelend flikkerend vaak zeer komisch spel ligt een diepe, donkere kern verborgen: het verhaal van Prospers duur gekocht klein bibliotheekje, na de bevrijding door zijn heldhaftige eenzame moeder gered, als de repressie haar huis verbrandt, straf voor vermeende duitsgezindheid van haar tweede man. Maar dat is nog niets. De diepste tragedie staat in één zin: ‘... in die woeling van honderden opgewonden mensen, zag ik haar staan, stil en zwijgend, beschuldigend met de vinger naar ons huis wijzend’. ‘Haar’ is Magriete, de moeder van Bertha, de tante die omwille van die man, uit jaloezie, het huis van Prosper aan de vernielende menigte aanwees. Nu vraagt Bertha of Prosper (Astère in het boek) op de gouden bruiloft van Magriete wil komen. Astère wil het niet, maar hij is altijd principieel voor verzoening - hij gaat. Het boek zou dus eindigen op een moreel moedige verzoening, ware het niet dat... korte tijd daarop een nieuwe vete ontstaat door een hoogoplopende discussie van de flamingant Astère-Prosper met Berthas franskiljonse zoon Marcel. Die discussie wordt tragi-komisch verteld. De nieuwe vete echter is serieus: ze is nog steeds niet bijgelegd.
Dat die éne zin verzonken ligt, verborgen, in de massa van dit drukke boek, dat is groot - zó hangt ons leven, het echte en diepe, vaak af van een moment, één trauma. Zo staat bij Ivy Compton-Burnett de moord in één onopgemerkte zin.
Ik herlas onlangs Framley Parsonage van Trollope, en De Smet moet daar absoluut niet voor onderdoen, integendeel. Hij is oneindig beter dan Dickens in Hard Times.
Hiermee heb ik nog niets gezegd over de plaats van De Smet in onze literatuur. Een analyse is nodig, van elk boek, en van de thematiek en de schriftuur die zich over al die jaren in zijn werk ontwikkeld heeft. Ik kan dat niet doen, want ik ben niet de specialiste van die materie. Wat ik hier doe is alleen dit: de verhalen die ik vertelde, de kenmerken die ik daarbij aanwees, moeten zo al bewijzen dat Prosper De Smet een belangrijk, authentiek en | |
[pagina 173]
| |
bescheiden, diepzinnig auteur is. De boeken die ik niet besproken heb, bewijzen voor mij hetzelfde. Is Prosper De Smet naar waarde geschat in onze literaire kritiek en literatuurgeschiedenis? Ongetwijfeld: neen. Hij is niet de enige. Hij is niet de enige, maar het gebrek aan markante erkenning is in zijn geval wel geheel en sterk ten onrechte. Er zouden bijvoorbeeld zeer mooie films zitten in deze drie boeken, films met de hele gamma van gevoels- en situatiesnuances, nogal eens wat anders dan die stomme (afgrijselijke) Mira - enfin, veel te goed voor ons. 't Kan gelukkig verkeren.
Ik was aan het mijmeren over de Vlaamse schrijvers die vanaf de 19de eeuw het volk beschreven hebben in een taal die ze, met alle problemen vandien, volks wilden. Mijn vraag is: wat is er gemeen aan het volk en aan de taal van Conscience, Sleeckx, Snieders, Zetternam, Bergmann, Loveling, Isidoor Teirlinck-Stijns, Buysse, de Bom, Streuvels, Sabbe, Toussaint- van Boelaere, van de Woestijne (De boer die sterft), H. Teirlinck, Baekelmans, Elsschot, E. Claes, Timmermans, Matthijs, Walschap, Zielens, Demedts, Boon, van Aken, De Smet, Claus - e.a. ongeveer onze hele literatuur! - het is allemaal het Vlaamse volk en allemaal de Vlaamse taal, met verschil in tijd en plaats, met verschil zó groot, dat men de vraag stelt: welk Vlaams volk, welke Vlaamse taal?
U ziet dat ik Prosper De Smet in het rijtje zijn plaats gegeven heb. Zijn echte hiërarchische plaats als auteur echter kan hij pas na gepaste studie, na de literair-historische studie en analyse waarop hij recht heeft, innemen. | |
[pagina 174]
| |
|