| |
| |
| |
Vertakkingsrichting als parameter in de grammatica
Pieter A.M. Seuren
0. Inleiding
Wat bedoelen we met de term ‘vertakkingsrichting’ (branching directionality)? Alvorens we een enigszins behoorlijk antwoord op deze vraag kunnen geven, moet eerst gezegd worden dat we ervan uitgaan dat taalkundige constructies een zg. boomstructuur hebben. In de moderne tijd zijn boomstructuren als grammatisch beschrijvingsmiddel in de taalkunde ingevoerd door de in 1949 overleden Amerikaanse taalkundige Leonard Bloomfield, met name in zijn boek Language van 1933. Zoals ik in mijn Western Linguistics van 1998 heb laten zien, had Bloomfield dit idee overgenomen van Wundt, die al in 1880 de gedachte opperde dat taalstructuren van boomvormige aard zijn. Een boomstructuur wordt daarbij gezien als een manier van indelen van lineair geordende elementen (bv. woorden in een zin) zodanig dat bepaalde (liefst opeenvolgende) elementen een zg. constituent vormen getooid met een categorielabel, en waarbij die constituenten zelf weer bijeengevoegd kunnen worden in hogere gelabelde constituenten, totdat de hoogste constituent wordt bereikt, die in de morfologie het woord is, en in de syntaxis de zin. Boomstructuren zijn aldus hiërarchisch opgebouwd. Ze worden gewoonlijk afgebeeld met de ‘wortel’ naar boven. Een typische boomstructuur is bv. (1), toegekend aan de zin De oude man vertelde een mooi verhaal. (‘S’ staat voor ‘zin’, ‘NP’ voor ‘noun phrase’, ‘Det’ voor ‘determiner’ (hier het lidwoord), ‘NC’ voor ‘nominale constituent’, ‘VP’ voor ‘verb phrase’, ‘FV’ voor ‘finiet werkwoord’, en ‘N’ voor ‘nomen’. De constituenten die een morfologische eenheid (woord) vormen zijn met een sterretje aangeduid.)
| |
| |
(1)
Men vraagt zich natuurlijk af waarom nu juist deze structuur, en geen andere, aan de onderhavige zin wordt toegekend. Het antwoord op deze centrale vraag is decennia lang onduidelijk gebleven, maar sinds het midden van de eeuw is er een consensus ontstaan die inhoudt dat díe boomstructuur als de juiste wordt erkend, die het beste past in het geheel van boomstructuurtoewijzingen voor de gehele taal in kwestie, of zelfs voor talen in het algemeen. Omstreeks 1950 heeft de Amerikaan Zellig Harris op grond hiervan het begrip ‘generatieve grammatica’ bedacht en ingevoerd. Een (generatieve) grammatica is een stel regels (‘productieregels’) die boomstructuren genereren. De eenvoudigste grammatica genereert aldus per definitie de beste boomstructuren, mits die grammatica natuurlijk recht doet aan de feiten. Overigens is de boomstructuur als toegekend in (1) algemeen aanvaard en niet controversieel.
| |
1. Vertakkingsrichting
Wat bedoelen we nu met ‘vertakkingsrichting’? Een voorbeeld zal dit verduidelijken. Nemen we i.p.v. de NP de oude man nu de wat grotere NP de goede oude arme man. Deze heeft, naar algemeen wordt aangenomen, de boomstructuur (2). Men ziet, ook zonder een formele definitie, dat de NC-structuur in (2) rechtsvertakkend is. Neem daarentegen de Franse NP le peintre parisien talentueux très âgé, als in (3). Hier heeft de NC zichtbaar een linksvertakkende structuur:
| |
| |
(2)
(3)
Zulke feiten zijn uiteraard veelvuldig opgemerkt. Wat ik nu probeer te doen is van dit soort bekende observaties een meer systematisch gebruik te maken, en wel ter verbetering van de bestaande grammatikale apparatuur en ter verdieping van ons inzicht in grammatikale verschijnselen.
In het algemeen stel ik dat een linksvertakkende structuur ontstaat wanneer het linkerdeel van een binaire vertakking recursief herschrijfbaar is, en analoog voor rechtsvertakking. We zien dit duidelijk gedemonstreerd in (2) en (3): in (2) zijn de vertakkingen onder de NC-knoop van dien aard dat de recursieve NC-knoop steeds rechts staat, terwijl dat in (3) net andersom is. Het is daarbij interessant om op te merken dat de NP-constructie als zodanig in beide gevallen rechtsvertakkend is. Immers, het recursief-herschrijfbare element NC staat in beide gevallen rechts onder de NP-knoop: het lidwoord (de determiner) staat links van de NC. Voor de duidelijkheid geven we de vertakkingsrichting aan d.m.v. een vette lijn.
Het is nuttig om nu alvast op te merken dat een eenvoudige deelboom die alleen bestaat uit een dominerende knoop en twee vertakkingen, zoals die welke beantwoordt aan de NP de man, toch een vertakkingsrichting heeft, ook al kan men dat niet aan de boom zelf zien. Omdat in deze constructie het woord man potentieel recursief uitbreidbaar is en het woord de niet, vertakt deze constructie naar rechts en niet naar links. De vertakkingsrichting is dus een soort ingebakken, welhaast ‘genetische’, eigenschap van een constructie, die waarschijnlijk deels bepaald wordt door universele eigenschappen van de
| |
| |
menselijke taal, en deels door de keuzes die de taal in kwestie zelf maakt binnen de door de universele eigenschappen beschikbaar gelaten ruimte.
| |
2. Suffixen in linksvertakkende, prefixen in rechtsvertakkende morfologische constructies
Wanneer we proberen ons een, uiteraard nog zeer incompleet, beeld te vormen van de situatie in dit opzicht met betrekking tot morfologische constructies, dus binnen de woordeenheid, dan blijkt dat constructies met suffixen linksvertakkend, maar die met prefixen rechtsvertakkend zijn. Infixen zijn zeldzaam en behoeven, in het opzicht van vertakkingsrichting, nader onderzoek.
Voor suffixen wordt dit gedemonstreerd aan (4a-c), die achtereenvolgens het Nederlandse comparatieve adjectief [[[mooi]er]e], de Franse futur-vorm [[[parl]er]ai], en het Turkse complexe nomen [[[[ev]ler]im]de] (in mijn huizen, lett. ‘huis-pluralis-mijn-in’) weergeven:
(4)a.
b.
c.
Hoewel de linkerknopen niet in letterlijke zin recursief zijn, aangezien de labelling steeds verschilt: *Adj, Adj, Adj-stam; *FV, V, V-stam; *N, N, N, N-stam, zal men toch willen aanvaarden dat de linksstaande symbolen een categoriale continuïteit weergeven en de categoriale status van de deelboom bepalen. Ze staan bovendien op de knopen die verdere uitbreiding toelaten, wat voor de suffixen niet geldt. Het lijkt, in het algemeen, een noodzakelijke conditie dat de vertakkingsrichting mede afhankelijk is van de positie
| |
| |
van, laten we zeggen, de categoriale ‘erfgenaam’ (in een zwakke variant van de zg. X-bar-theorie). Voldoende is dit criterium echter niet, zoals we straks zullen zien bij composita en ook bij V-clusters, waar beide leden van een vertakking categoriale erfgenamen zijn. Bij de V-clusters komen aanvullende condities voort uit de wijze waarop de betrokken constructies gegenereerd worden. Bij de composita lijkt de categorie van het toevoegsel een rol te spelen.
We merken in dit verband op dat het traditionele onderscheid in de morfologie tussen flectie en derivatie hier misschien wordt bevestigd. Onder morfologen bestaat onenigheid over de vraag of flectie en derivatie van elkaar onderscheiden moeten of kunnen worden (Schultink 1998). Zonder me in de details van dit debat te willen mengen, mag ik wellicht de kanttekening maken dat, althans in de talen van Europa, maar wellicht ook daarbuiten, flectie hoofdzakelijk met behulp van suffixen wordt gerealiseerd (afgezien van een enkel pre- of infix, en van ‘sterke’ morfologie, die morfofonologische modificaties in de stam aanbrengt). Als flectie inderdaad wereldwijd voornamelijk met suffixen werkt, dan houdt dit in dat, universeel gezien, flectionele morfologie overwegend linksvertakkend is. De derivationele morfologie, die lexikale stammen produceert, is gemengd van aard: zij gebruikt behalve suffixen ook prefixen en infixen, iets wat bij flectie veel minder lijkt voor te komen. Samenstelling beschouw ik als een derde morfologisch procédé.
Prefixen zijn, zoals gezegd, overwegend derivationeel: ze wijzigen de woordstam op rechtsvertakkende wijze ([zij[in[gang]]]). Een nesteling van rechtsvertakkende prefixconstructies in linksvertakkende suffixconstructies zien we bij voorbeeld in [[[on][be[gaan[baar]]]]der], afgebeeld in (5). Nederlandse samenstellingen zijn soms linksvertakkend ([[[fiets]pad]verkeer]), soms rechtsvertakkend ([oefen[zwem[bad]]]), naargelang (in hoofdzaak) het nominale of verbale karakter van het toevoegsel. Soms zijn ze gemengd, als in [[oefen[zwem[bad]]] [[[hoofd]directie]lid]], afgebeeld in (6):
| |
| |
(5)
(6)
| |
3. Hoofdsyntaxis
Syntactische constructies variëren eveneens nogal. Wanneer men rondkijkt in de talen van de wereld, blijkt dat het zin heeft een onderscheid te maken tussen enerzijds de hoofdsyntaxis, oftewel de syntaxis van constructies die zijn opgebouwd uit hoofdconstituenten zoals de NP, de PP (prepositiebepaling), de V-cluster, en anderzijds de interne syntaxis van de hoofdconstituenten, de constituentensyntaxis. De hoofdsyntaxis valt betrekkelijk helder uiteen in een klein aantal types, die beantwoorden aan de reeds gangbare typologie. V-finale talen, meestal van het type SOV, oftewel subjekt-objekt-verbum, zoals het Japans en het Turks, hebben een linksvertakkende hoofdsyntaxis. Dit is omdat recursiviteit in syntactische hoofdconstructies optreedt in de subjekts- en objektstermen (S-complementatie), en niet in het werkwoord. Omgekeerd hebben V-initiële talen, meestal van het type VSO, een rechtsvertakkende hoofdsyntaxis. Immers, hun subjekts- en objektstermen vertonen zich rechts van het werkwoord. (Bovendien lijkt subjektscomplementatie, in een bepaalde, semantisch abstracte, zin, toonaangevend te zijn, eerder dan objektscomplementatie: de abstract-logische operatoren van het auxiliaire deel van de semantische analyse zijn grotendeels ééntermig en hebben dus geen objektsterm. Dit punt is echter nog verre van volledig uitgewerkt.) Talen met het werkwoord in het midden, zoals de meeste Europese talen, zijn altijd van het type NP-VP. en hebben in principe een rechtsvertakkende hoofdsyntaxis. Dit geldt dus ook voor het Nederlands en het Duits, waarvan veelal wordt aangenomen (Koster 1975)
| |
| |
dat ze, onderliggend althans, de basisvolgorde SOV zouden hebben, wat ze linksvertakkend zou moeten maken.
| |
4. Constituentensyntaxis: de NP
Bij de constituentensyntaxis ligt de zaak gecompliceerder. Voorlopig lijkt het verantwoord te stellen dat NP-constructies met een niet-morfologisch gebonden determiner (lidwoord, bezittelijk voornaamwoord, kwantor) altijd rechtsvertakkend zijn: de determiner staat altijd links, tenzij hij tot een morfologisch element is geworden, en het recursieve nominale deel (NC) staat rechts van de determiner. In veel talen is het zo dat met name het bepaalde lidwoord gemorfologiseerd is. In het Roemeens bij voorbeeld is ‘de professor’ profesor-ul, waar het suffix -ul het bepaalde lidwoord vertegenwoordigt. De structuur van profesor-ul is, uiteraard, linksvertakkend. Vaak ook is het bepaalde en/of onbepaalde lidwoord in de oppervlakte onvertegenwoordigd. In het Turks bij voorbeeld, is geen bepaald, alleen een onbepaald, lidwoord. De plaats van dit laatste, en van andere determiners, geeft echter uitsluitsel: bir ev (een huis), bu büyük ev (dit grote huis), çok evler (veel huizen), az ev (weinig huizen), dört büyük pahali ev (vier grote dure huizen). Constructies als büyük bir ev (een groot huis, lett. ‘groot een huis’) vertonen weliswaar een afwijkende volgorde, maar dat is waarschijnlijk te wijten aan een transformatie. Die zijn er in overvloed binnen NP's. Neem bv het Oudgriekse ho kósmos ho kakós (de slechte wereld, lett. ‘de wereld de slechte’) met copiëring van het bepaalde lidwoord, naast ho kakòs kósmos, dat hetzelfde betekent. Meer voorbeelden van vermoedelijke transformaties binnen de NP komen direkt aan de orde. In het Latijn zijn beide lidwoorden onvertegenwoordigd, en is bovendien de woordvolgorde vrij. Daar hebben we dus een probleem.
Een belangrijke complicatie treedt op bij NP's waar de NC wordt voorafgegaan door een possessieve prepositie- of postpositiebepaling (PP). Neem bij voorbeeld de Turkse NP adam-in araba-s-i-n-in anaktar-i (de sleutel van de auto van de man, lett. ‘man-van auto-z'n-van sleutel-z'n’), die, qua oppervlaktestructuur, alsvolgt in kaart gebracht wordt:
| |
| |
(7)a.
De -s- en de -n- in araba-s-i-n-in zijn morfofonologisch bepaalde verbindingsmorfemen; deze worden in de boom niet weergegeven (zoals ook de - d- in (5) niet is weergegeven). Bovendien valt op dat het woord araba-s-i-n-in niet beantwoordt aan een enkele (sub)constituent in de boom, aangezien het suffix -in is gehecht aan een NP, niet aan een enkel nomen, een verschijnsel dat sterk lijkt op de Engelse genitief-s gehecht aan een hele NP, zoals in the queen of England's hat.
Men zou nu kunnen denken dat de NP in (7a) linksvertakkend is. Maar dat kan niet, want we kunnen het rechterdeel eveneens recursief uitbreiden, zoals blijkt uit een forse NP als adam-in araba-s-i-n-in kücük pahali anaktar-i (de kleine dure sleutel van de auto van de man, lett. ‘man-van auto-z'n-van klein duur sleutel-z'n’). Vertakt deze NP dan in twee richtingen? Liever niet natuurlijk. Wat doen we eraan? Het Nederlands kent een vergelijkbare constructie: de man z'n zuster d'r auto, met de vermoedelijke oppervlaktestructuur (8a). We hebben echter ook het enigszins verouderde 'smans zusters auto, waarin twee genitieven zichtbaar zijn. Daarom, en ook om een grotere intertalige eenheid van beschrijving te bereiken, postuleren we een onderliggende prepositie van voor elke possessieve (linksgeplaatste) NP. Deze prepositie laten we dan door een late T-regel deleren. We krijgen dan een onderliggende structuur [[van [van de man] z'n zuster] d'r auto], weergegeven als in (8b), dat geheel parallel is aan (7a), maar dan met een rechtsvertakkende PP:
| |
| |
(8)a.
(8)b.
Maar nog steeds hebben we het probleem dat zowel de linker- als de rechterconstituent van de NP recursief uitbreidbaar zijn. Wat te doen? Misschien levert het Oudgrieks de oplossing. Daar zegt men bij voorbeeld ho tou paidòs patéer (de vader van het kind, lett. ‘de van het kind vader’), en ook hee tou tou paidòs patròs megalèe oikía (het grote huis van de vader van het kind, lett. ‘het van de van het kind vader grote huis’). Zou het kunnen zijn dat in gevallen als (7a) en (8a,b) een onderliggend maar gedeleerd bepaald lidwoord aanwezig is? Een NP als 'smans zusters auto betekent tenslotte ‘de auto van de zuster van de man’, niet ‘een auto van de zuster van de man’. Als we dat aannemen zijn we uit de brand. De onderliggende structuren van (7a) en (8a) zijn dan, respectievelijk, (7b) en (8c) (waarbij tevens is aangenomen dat het Turkse suffix -i (met z'n fonologische varianten) evenals het Nederlandse z'n of d'r latere, zg. resumptieve, toevoegingen zijn):
| |
| |
(7)b.
(8)c.
Hier zijn de NP's en de NC's consistent rechtsvertakkend. De PP's zijn in het Turks linksvertakkend (met morfologische postposities), maar in het Nederlands ook rechtsvertakkend. Dit is een voorbeeld van hoe theoretische noties en assumpties een meer geünificeerd beeld kunnen scheppen van grammatische constructies van ogenschijnlijk structureel sterk uiteenlopende talen.
| |
5. De Nominale Constituent
Bij de NC binnen de NP treedt kennelijk grotere variatie op. Wanneer een adjectief links van het nomen staat, zoals in (2), is er rechtsvertakking. Staat het rechts ervan, zoals in (3), dan is er linksvertakking. Het Turks heeft,
| |
| |
zoals we gezien hebben, rechtsvertakkende NC's: de adjectieven staan steeds vóór het nomen. De Romaanse talen kennen zowel rechts- als linksvertakking in de NC, naargelang het adjectief links dan wel rechts van het nomen staat. Soms is er een keuze, die dan ook wel eens een niet altijd even gemakkelijk te definiëren semantisch onderscheid meebrengt, als in un grand homme tegenover un homme grand. Hier valt natuurlijk nog heel veel over te zeggen, maar ik moet me beperken.
| |
6. De V-cluster
Waar ik nu heen wil is de V-cluster in het Nederlands en het Duits. Daar kan men namelijk duidelijk zien hoe belangrijk het begrip vertakkingsrichting is in grammatische beschrijvingen. Globaal gesproken kan men stellen dat de V-cluster in het standaard-Nederlands rechtsvertakkend is, en die in het Duits linksvertakkend. Zo krijgen we paren als:
(9) |
a. | ...dat ik het paard wilde [1] proberen [2] te voeren [3] |
b. | ...daß ich das Pferd zu füttern [3] versuchen [2]wollte [1] |
|
waarvan de V-clusters elkaars spiegelbeeld vormen. In de semantische hiërarchie is het ‘willen’-werkwoord semantisch gezien het hoogste, het ‘proberen’-werkwoord het tweede, en het ‘voeren’-werkwoord het derde en laagste, hetgeen is aangeduid met de cijfers in vierkante haken - een conventie die ik heb ontleend aan de Duitse Duden-Grammatika (Eisenberg et al. 1995) en aan Bech (1983). De clusters in kwestie worden in kaart gebracht als respectievelijk (10a) en (10b):
(10)a.
(10)b.
| |
| |
In de theorie der Semantische Syntaxis (Seuren 1996) worden clusters als (10a) en (10b) gegenereerd uit de syntactisch identieke onderliggende structuren of semantische analyses (SA's) in (11a) en (11b). ‘S’ ‘staat daar voor een S met het hoogste tempuspredikaat Vt1 als V-knoop, en “S”’ voor een S waarvan de V-knoop wordt gevuld door het lagere tempuspredikaat Vt2 (verder kommentaar wordt onder gegeven). ‘Sn’ staat voor een S met een lexikaal-nucleair werkwoord in de V-knoop, de lexikale nucleus. In Seuren (1996) wordt getoond hoe een betrekkelijk simpel stelsel van transformatieregels structuren als (11a) en (11b) omvormt tot de gewenste oppervlaktestructuren, waarin dus clusters als die in (10a) en (10b) voorkomen.
(11)a.
(11)b.
De details van deze onderliggende SA's en hun geleidelijke transformatie naar de betrokken oppervlaktestructuren zal ik hier onbesproken laten. Waar het om gaat zijn de V-clusters, die in beginsel alsvolgt tot stand komen. Cyclisch van onderop wordt steeds het lagere subjekt gedeleerd, en wordt de lagere V geadopteerd door de hogere V. Dit laatste houdt in dat een kopie V-knoop boven de hogere V wordt geplaatst en de lagere V dan hetzij links, hetzij rechts, wordt aangehecht. (Afhankelijk van de aantrekkende V wordt al dan niet het partikel te of zu toegevoegd.) Het punt is nu
| |
| |
dat die aanhechting in het Nederlands aan de rechterkant plaatsvindt, maar in het Duits aan de linkerkant. Bij herhaalde toepassing ontstaat dan in het Nederlands een rechtsvertakkende V-cluster, maar in het Duits een linksvertakkende. Het resultaat is te zien in (10a) en (10b).
Te zeggen dat de Nederlandse V-cluster rechtsvertakkend en de Duitse linksvertakkend is, is een vereenvoudiging van de meer komplexe feitelijke stand van zaken. Veel Nederlandse dialekten, vooral in het Oosten des lands, en ook veel varianten van het Vlaamse Nederlands, vertonen verschijnselen van linksvertakking, en in Duitse dialekten vindt men veel varianten die duiden op rechtsvertakking. Wanneer men zich echter beperkt tot de standaardtalen, is het in beginsel zo dat, zoals gezegd, de Nederlandse V-cluster rechtsvertakkend en de Duitse linksvertakkend is.
Behalve in één enkel opzicht, en hier wordt het spannend. Vergelijk de volgende twee zinnen:
(12) |
a. | ...dat ik haar had [1] willen [2] zien [3] dansen [4] |
b. | ...daß ich sie hätte [1] tanzen [4] sehen [3] wollen [2] |
|
Deze zinnen zijn, in hun talen, volledig grammatikaal en ze bevatten beide een V-cluster (of zijn ‘coherent’ geconstrueerd, zoals Bech (1983) het uitdrukt). Bovendien laten ze (afgezien van dialektale varianten) geen andere woordvolgorde toe. De Nederlandse cluster, weergegeven in (13a), is consistent rechtsvertakkend en dus onproblematisch. Maar waarom vertoont de Duitse V-cluster, getoond in (13b), bovenaan zo'n rare sprong naar rechtsvertakking toe? Dit is een probleem in de Duitse syntaxis dat pas onlangs in alle helderheid naar voren is gekomen, en waarvoor tot nog toe, buiten de Semantische Syntaxis, geen behoorlijke oplossing is gevonden.
(13)a.
(13)b.
| |
| |
Het gaat nog verder. Wanneer het werkwoord haben niet de finiete werkwoordsvorm is maar zelf weer onder een hoger verbum staat, dan is ook dat deel van de cluster weer rechtsvertakkend:
(14) |
a. | ...daß er sie muß [1] haben [2] tanzen [5] sehen [4] wollen [3] |
b. | ...daß er sie wird [1] haben [2] tanzen [5] sehen [4] wollen [3] |
c. | *...daß er sie haben [2] tanzen [5] sehen [4] wollen [3] wird [1] |
|
Of in termen van boomstructuur:
(15)
Dit is des te opmerkelijker, omdat het futurum-werkwoord werden in het algemeen de keuze laat tussen rechts- of linksvertakkende adoptie:
(15) |
a. | ...daß er sie wird [1] tanzen [4] sehen [3] wollen [2] |
b. | ...daß er sie tanzen [4] sehen [3] wollen [2] wird [1] |
|
Wanneer echter werden direkt gevolgd wordt door haben, zoals in (14b), dan is er maar één mogelijke volgorde: die welke resulteert uit rechtsvertakkende adoptie. De vraag is dus waarom (14c) ongrammatikaal is, maar (15b) grammatikaal.
Vanuit verschillende theoretische hoeken is, in recente jaren, geprobeerd deze feiten te verantwoorden. Dat is echter niet, of althans niet overtuigend, gelukt. Men is er wel in geslaagd de feiten behoorlijk in beeld te krijgen, met
| |
| |
name in de laatste editie van de Dudengrammatik, maar meer dan een pure ad hoc registratie van de feiten zat er niet in. De Semantische Syntaxis geeft echter een beschrijving in termen van meer algemene princiepen, en verschaft aldus een wat ruimer perspectief, dat meer inzicht biedt. Hiervoor is enig kommentaar nodig.
In de Semantische Syntaxis geldt het beginsel dat in de onderliggende semantische analyses (SA's) van de Europese en vele andere talen elke finiete zin twee tempora heeft, een Vtl die wordt gerealiseerd als hetzij Present hetzij Past, en een Vt2, die eruit komt als hetzij Ø (het nulmorfeem), hetzij Perfectum (dus hebben of zijn). De Vtl is verantwoordelijk voor het finiete karakter van een finiete werkwoordsvorm. De Vt2 mondt uit in een infinitief of participium. Deze analyse berust op een theorie van werkwoordstijden die in de moderne tijd teruggaat op Reichenbach (1947), maar al veel eerder werd gepresenteerd door de Franse grammaticus Beauzée (1767).
Bovendien stelt de Semantische Syntaxis dat er een speciale plek is, in de SA-structuur, tussen de beide tempora Vtl en Vt2 in, de ‘intertemporapositie’ (IP). Deze positie, die optioneel gevuld wordt, heeft de eigenschap dat ze allerlei modale of aspectuele werkwoorden, vaak in verbleekte vorm, naar zich toe trekt en tot hulpwerkwoorden maakt, het zg. auxiliatieproces. In het Engels is dit, ook in zuiver historische zin, gebeurd met de bekende modale hulpwerkwoorden will, can, must, may, etc., wier paradigma in het moderne Engels defectief is in de zin dat ze alleen maar finiete vormen kennen en geen infinitieven of participia hebben. In het Duits is dit gebeurd met het futurum-werkwoord werden, maar de Nederlandse tegenhanger daarvan, het werkwoord zullen, is kennelijk nog steeds een hoofdwerkwoord. Dit blijkt o.m. uit het nogal verbazende verschil tussen de grammatikale Nederlandse zin (16a) en de daaraan beantwoordende maar ongrammatikale Duitse zin (16b), terwijl (16c) weer geheel grammatikaal is:
(16) |
a. | ...dat hij verwacht het werk te zullen voltooien |
b. | *...daß er erwartet, die Arbeit vollenden zu werden |
c. | ...daß er erwartet, die Arbeit vollenden zu können |
|
Dit wordt verklaard door aan te nemen dat futurum-werden auxiliatie heeft ondergaan, maar het Nederlandse zullen niet, evenmin als het Duitse können. Werden kan daardoor niet als infinitief of als participium voorkomen.
| |
| |
Er is dus, in de SA's van de betrokken talen, een (rechtsvertakkende) ‘skeletstructuur’, die er alsvolgt uitziet:
(17)
Verder formuleren we voor de Duitse syntaxis nog een speciaal principe, de zg. R-conditie. Deze houdt het volgende in. Er is een kleine klasse van werkwoorden, de zg. R-klasse, die in hoofdzaak bestaat uit de volgende werkwoorden:
R-klasse: optioneel: sehen, hören, fühlen, brauchen
verplicht: lassen, können, müssen, sollen, wollen, mögen, dürfen
Deze werkwoorden hebben de eigenschap dat wanneer ze als hoogste V in een (uiteraard linksvertakkende) V-cluster voorkomen onder Vt2[haben], vanaf het moment dat haben op de V-cluster wordt neergelaten de vertakkingsrichting omslaat in rechtsvertakking. Bij de optionele werkwoorden is deze omslag optioneel, bij de verplichte leden verplicht. Wanneer de omslag plaatsvindt, wordt tevens de regel die van de hoogste V in een cluster een voltooid deelwoord maakt, niet toegepast (‘Ersatzinfinitiv’, of ‘infinitivus pro participio’). Bovendien is bij alle leden van de R-klasse de omslag naar rechtsvertakking optioneel onder de kombinatie VAUX[werden] + Vt2[Ø].
Men ziet de R-conditie toegepast in (13b) en (15), waar na de linksvertakkende aanhechting van wollen de V-cluster naar boven toe verder gaat als rechtsvertakkende constructie. Ook volgt uit de R-conditie dat zowel (15a) als (15b) goed zijn, maar (14c) niet. Het principe van de vertakkingsrichting,
| |
| |
gekombineerd met de specifieke wijze waarop de grammatika de zinnen genereert, biedt aldus een beschrijvingskader dat niet ad hoc is maar is gevat in algemene theoretische termen. Een meer kompleet overzicht van alle Germaanse talen en dialekten laat overigens een interessante strijd zien tussen de oorspronkelijke linkse vertakkingsrichting en de later optredende rechtse. De vraag waarom en hoe van oorsprong sterk linksvertakkende talen zoals de Germaanse (en alle andere Indo-europese) talen, langzaam overgaan op rechtsvertakking is weliswaar interessant, maar tot op heden grotendeels onbeantwoord.
| |
7. De Romaanse bijwoorden op -ment(e)
Tot slot wil ik nog enkele woorden wijden aan de Romaanse bijwoorden op -ment(e), zoals franchement, librement in het Frans of francamente, liberamente in het Italiaans. Deze formatie is, zoals algemeen bekend, afgeleid van Latijnse NP's in de ablativus modi met het nomen mente. Zo is liberamente oorspronkelijk geweest libera mente (‘met een vrije geest’). Deze constructie is onderhevig geraakt aan re-analyse, waarbij het deel mente tot suffix is geworden, en het deel libera tot adverbiale stam. Dit is allemaal niets nieuws, maar men vraagt zich af waarom de re-analyse heeft plaatsgevonden vanuit de volgorde libera mente, en niet vanuit de eveneens mogelijke volgorde mente libera. Sterker, tekstonderzoek heeft uitgewezen (Bauer 1999) dat al lang voordat de re-analyse op gang kwam de volgorde adjectief-nomen veel frekwenter voorkwam dan de volgorde nomen-adjectief, niet alleen in de mente-constructies, maar ook in verwante constructies als bono animo, ardenti corde, of laetanti pectore. Dit is uitermate interessant, omdat het aanleiding geeft tot de gedachte dat de latere re-analyse in feite al vroeg op gang kwam en z'n eerste aanzet vond in een voorkeur voor díe volgorde die bij reanalyse het suffix rechts en de recursief uitbreidbare stam links zou plaatsen, zoals het lijkt te behoren in flectionele constructies. Men merke op dat de stam recursief uitbreidbaar is, zoals in bv. [in-util]-mente, maggior-mente (samengesteld uit de complexe stam [grande + comparatiefsuffix], gevolgd door -mente), of in het schertsende Italiaanse versje:
Chi troppo in alto sale, cade sovente precipitevolissimevolmente.
(‘wie te hoog stijgt, valt meestal halsoverdebolderdekop omlaag’)
Het is bijna onfgelooflijk om te zien hoe een syntactische constructie die de keuze heeft tussen rechts- en linksvertakking als het ware alvast klaar gaat
| |
| |
liggen in rechtsvertakking om straks geruisloos over te kunnen gaan in een linksvertakkende morfologische constructie met een verwisseling van de rollen van categoriaal hoofd en toevoegsel. De vergelijking met genetische processen dringt zich op.
| |
Literatuurverwijzingen
Bauer, Brigitte L.M. (1999), Paralelle taalverandering en vergelijkende taalwetenschap. Voordracht KU Nijmegen, juni 1999. |
Beauzée, Nicolas (1767), Grammaire générale, ou exposition raisonnée des éléments nécessaires du langage, pour servir de fondement à l'étude de toutes les langues. (2 vols.) J. Barbou, Parijs (Moderne uitgave: B.E. Bartlett (red.), Frommann-Holzboog, Stuttgart-Bad Cannstatt, 1974, 2 dln.) |
Bech, Gunnar (1983), Studien über das deutsche Verbum infinitum. Niemeyer, Tübingen. |
Bloomfield, Leonard (1933), Language. Henry Holt, New York. |
Eisenberg, P., H. Gelhaus, H. Wellmann, H. Henne and H. Sitta (1995), Grammatik der deutschen Gegenwartssprache. Duden Vol. 4. 5e druk. Dudenverlag, Mannheim-Leipzig-Vienna-Zürich. |
Koster, J. (1975), Dutch as an SOV-language. Linguistic Analysis 1:111-136. |
Reichenbach, Hans (1947), Elements of Symbolic Logic. Macmillan, New York. |
Schultink, Henk (1998), Het gebruik van de notie ‘flexie’ in twintigste- en negentiende-eeuwse taalwetenschap. In: E. Hoekstra & C. Smits (red.), Morfologiedagen 1996. Meertens Instituut, Amsterdam. Pp. 137-156. |
Seuren, Pieter A.M. (1996), Semantic Syntax. Blackwell, Oxford. |
Wundt, Wilhelm (1880), Logik. Eine Untersuchung der Prinzipien der Erkenntnis und der Methoden Wissenschaftlicher Forschung. Enke, Stuttgart. |
|
|