| |
| |
| |
Klassieken op de markt: een uitgeversstandpunt
D. Demuynck, uitgeverij Manteau
Een paar van de pregnantste regels over het verval die ik ken, komen uit het gedicht East Coker, het tweede van de Four Quartets van T.S. Eliot: ‘In succession / Houses rise and fall, crumble, are extended, / Are removed, destroyed, restored, or in their place / is an open field, or a factory, or a by-pass.’
Het mag een beetje bizar lijken dat ik een uiteenzetting over de aanwezigheid van het klassieke boek op de markt lijk te willen beginnen met de beangstigende gedachte dat niets de eeuwigheid heeft. Maar het is natuurlijk wel de realiteit.
Meer nog dan de stenen constructies van Eliot weet het papieren product dat een boek is, zich overgeleverd aan de dodende kracht van de tijd. Beangstigend hoeft die gedachte overigens niet eens te zijn: van het geestesproduct dat een tekst is, is het boek immers niet meer dan de drager. Een boek mag gerust verpulveren tot stof; zolang een uitgave van een tekst gevolgd wordt door een andere editie van dezelfde tekst, is er geen vuiltje aan de lucht.
Maar met het fysieke product ‘boek’ verdwijnt ook vaak het geestesproduct van de markt. Een boek verschijnt immers, wordt een aantal jaar verkocht, raakt uit druk, wordt bij gebrek aan belangstelling uiteindelijk op enig moment niet meer herdrukt, en duikt in het beste geval vervolgens alleen nog op in het tweedehandscircuit. Het is een proces dat de neiging vertoont steeds sneller te verlopen: de meeste boeken ‘leven’ tegenwoordig nog slechts een drietal jaar, soms houdt een tekst het na twee jaar al voor bekeken, een enkele keer slaagt een uitgever erin het oeuvre van een auteur nagenoeg intact leverbaar te houden. Maar zelfs de meestgelezen of -gelauwerde auteurs hebben niet altijd de garantie dat hun werken tot aan hun dood in de boekhandel zullen blijven liggen, laat staan dat met het Verzameld Werk dat na hun dood wordt uitgegeven het oeuvre niet met een chique begrafenis is bedacht.
| |
| |
Ik ben blij dat de Academie bij het organiseren van dit colloquium ook iemand uit de uitgeverswereld heeft aangezocht om vanuit die specifieke invalshoek de problematiek van de beschikbaarheid van onze klassieke teksten te belichten. Het geeft aan dat de academische wereld meer dan vroeger overtuigd is geraakt van het belang van de context waarin een boek tot stand komt. Niet alleen oefenen een uitgever of een redacteur invloed uit op een tekst, het hangt ook van de beslissing van een uitgever af of een boek überhaupt beschikbaar zal zijn op de markt. Als hij of zij een boek niet in druk houdt, zal het ook niet bereikbaar zijn voor de lezer. De uitgever volgt hierin zijn persoonlijke intuïtie, maar ook de wetten van de markt. Een boek is, behalve een drager van tekst, immers ook een materieel object, dat aan zichzelf niet genoeg heeft om te bestaan. Zodra een tekst een boek geworden is, is hij een tijdlang onderhevig aan economische wetten. Waar geen lezers zijn, zal geen boek zijn, dat lijkt mij een van de basisregels van de uitgeverij. Een uitgever kijkt dan ook per definitie naar de markt. Hij of zij probeert het wankele evenwicht te vinden tussen kwantiteit en kwaliteit. Wie daar niet naar streeft, en zich concentreert op een van beide polen, maakt de echte opdracht van een uitgever m.i. niet waar. Geen boek zonder lezer dus, die geld wil besteden aan de aankoop ervan.
T.S. Eliot schreef het: ‘huizen [rijzen] op, storten in, vervallen, worden omgebouwd, / Gesloopt, vernield, hersteld’. Smaken veranderen. Boeken die het ene ogenblik razend populair zijn, raken het volgende misschien al uit de gratie. Het zijn teksten geworden die typisch waren voor hun tijd, maar die nu gedateerd zijn. Hun waarde staat plotseling niet meer onomstotelijk vast. Een andere keer komt het dan weer voor dat wat lang werd beschouwd als dood materiaal, plots weer een groep mensen lijkt te zullen interesseren.
De uitgever die klassieke teksten weer beschikbaar wil maken, of die zijn oud fonds blijvend beschikbaar wil stellen, zal rekening moeten houden met die veranderende markt. De vertaalslag naar wat een lezer van vandaag zou kunnen boeien is dan ook een conditio sine qua non voor het uitgeven van ‘oud goud’.
Een aantal nationale en internationale ontwikkelingen heeft ervoor gezorgd dat het boekenvak recent in een stroomversnelling terechtgekomen is. Zo is de komst van de euro de kaarten al grondig door elkaar aan het schudden. En er is de schaalvergroting in de wereld van de boekhandel, die leidt tot een steeds strengere selectie van het aantal beschikbare titels. Waardoor de ‘moeilijke’ boeken als eerste uit de rekken dreigen te worden gebannen.
| |
| |
De nieuwe media hebben voor een veranderde vraag en een aangepast aanbod gezorgd. Heel even heeft de wereld geloofd dat media als de cd-rom het boek de nek zouden kunnen omwringen. Dat is niet gebeurd, en het zal ook niet gebeuren. Op die eerste naïeve fase is immers al gauw een periode van ontnuchtering gevolgd: het boek biedt voordelen waardoor het door geen enkel ander medium kan worden vervangen. Boek en schijf lijken nu veeleer complementaire producten. Ook bij de nieuw ontwikkelde elektronische boeken mist de lezer vooralsnog het gemak dat een boek wel biedt: dat van de ‘meeneembaarheid’ naar werkelijk iedere ruimte. Er blijven dus vooralsnog praktische problemen verbonden aan het lezen van teksten op een scherm. Het boek is niet veroordeeld, laat dat duidelijk zijn.
De explosieve groei van het Internet-verkeer vormt een andere nieuwe factor. Het Internet is recent een bedreiging beginnen te vormen voor de traditionele boekhandel. Via het Internet kan werkelijk alles te koop worden aangeboden, zonder dat iets meteen ook fysiek in voorraad is. Het gevolg is dat in de virtuele boekhandel ieder boek, ieder genre ‘evenwaardig’ is. De potentiële koper krijgt op zijn scherm het omslag van een dichtbundel even groot afgebeeld als dat van de nieuwe John Grisham, terwijl op de winkelvloer elke vierkante meter geld waard is. Het world-wide-web heeft dus kansen gecreëerd voor het ter beschikking stellen van klassieke teksten, die de grote boekhandelsketens ten gevolge van de ver doorgevoerde rationalisering van het aanbod hebben moeten laten liggen.
Die beschikbaarheid van zowat alles kan evenwel ook tot nieuwe problemen leiden. Dat van de overzichtelijkheid bijvoorbeeld. De globalisering van het boekenaanbod op Internet zorgt ervoor dat er op den duur te veel is, waardoor een doolhof ontstaat waarin de geïnteresseerde koper zijn weg niet meer vindt. Umberto Eco heeft het in die context over ‘de censuur van de overdaad’. En er stelt zich ook een probleem van autoriteit: welke site is betrouwbaar en echt? En welke tekst moeten we nu eigenlijk lezen?
De uitgever opereert binnen een dergelijke, zichzelf voortdurend wijzigende markt. De wil om in die situatie klassieke teksten te blijven uitgeven, vergt visie en reflectie. Zodra een minder voor de hand liggend uitgeefproject zich aandient, wordt het immers zoeken naar mogelijkheden om het project te realiseren. Er is nood aan ‘een kapstok’ waaraan het project in kwestie kan worden opgehangen. Een herdenkingsjaar kan zo'n ‘kapstok’ vormen, of een verfilming. Op wat langere termijn kan ook een reeks een nuttig vehikel zijn. Wanneer een reeks klassieke teksten wordt opgezet, de steun krijgt van de
| |
| |
overheid, en kritisch wordt begeleid, vanuit de media én vanuit de academische wereld, kan zij een garantie vormen voor een goede beschikbaarstelling van de teksten die in de reeks worden ondergebracht.
Het is geen toeval dat recent uitgeverijen uit Vlaanderen en Nederland reeksen hebben opgezet waarin klassieke teksten zijn samengebracht. De reeks ‘Klassieken uit Vlaanderen’ van uitgeverij Manteau was van de recente initiatieven het eerste, maar er zijn andere, in het oog springende projecten: er is de reeks waarin uitgeverij Atlas klassieke, twintigste-eeuwse teksten samenbrengt, en er is de binnenkort te lanceren Vlaamse Bibliotheek van uitgeverij Houtekiet. De veelheid aan initiatieven (men zou kunnen gewagen van een heuse ‘boom’) valt natuurlijk toe te juichen. Al is er links en rechts wel al gewezen op het versnipperde karakter ervan. De reden voor die versnippering lijkt mij de volgende. De genoemde initiatieven zijn stuk voor stuk ‘van onderuit’ gegroeid: uitgeverijen zijn zelf met de reeksen begonnen, omdat ze een oplossing zochten voor werken in hun fonds waarvoor de belangstelling zienderogen afnam, of voor de wens van auteurs van het huis om dergelijke teksten in druk te zien, of gewoon omdat ze het zelf belangrijk vonden dat bepaalde teksten weer beschikbaar zouden worden gesteld. Ieder van deze uitgevers is vervolgens begonnen aan zijn eigen zoektocht naar financiële middelen om het project te realiseren. De versnippering is dus niet alleen te wijten aan de historisch gegroeide situatie van het uitgeverswezen in ons land, maar ook aan het gebrek aan initiatief in enig overkoepelend of sturend orgaan.
In Nederland is men onder invloed van de overheid recent wel meer gestructureerd gaan werken. In de gezamenlijke Delta-reeks die daaruit is voortgevloeid, kunnen individuele uitgevers beurtelings teksten publiceren, onder een eigen imprint, maar in een uniforme uitvoering. De overheid komt royaal tussen wat de productiekosten betreft. Het gevolg is een fraaie reeks, zowel inhoudelijk als wat de vormgeving betreft.
De context waarbinnen een uitgever zijn initiatieven tot leven wekt, is uitermate belangrijk. Dat maakt de verschillen tussen de Nederlandse en de Vlaamse situatie frappant. Ook de uitgeverswereld in Vlaanderen reageert met een zucht van oplichting op de komst van het nieuw op te richten Fonds voor de letteren. Dat zou een eind moeten maken aan de ad-hoc-beslissingen omtrent uitgeefprojecten, en de weg moeten plaveien die leidt naar een echt beleid, waarin hopelijk ruimte is voor meer weerbaarheid en een beter overleg met de bestaande Nederlandse structuren. Zo valt het bijvoorbeeld absoluut
| |
| |
te betreuren dat bij het hele voortraject van het Delta-project geen enkele uitgeverij uit Vlaanderen betrokken is geweest. Toch is het project tot stand gekomen op een ogenblik dat bijvoorbeeld uitgeverij Manteau al volop bezig was met de systematische heruitgave van klassieke auteurs uit het Vlaanderen van de twintigste eeuw. Het kan verbazing wekken, maar zelfs wanneer gedacht wordt aan de uitgave van werk van een auteur uit Vlaanderen binnen deze reeks, is men niet langs geweest bij de uitgever die indertijd het Verzameld Werk van de auteur in kwestie heeft uitgegeven. Het is tekenend voor een scheefgetrokken en betreurenswaardige situatie: de subsidie voor de Deltareeks werd ter beschikking gesteld door de Nederlandse overheid, en dus heeft men gesteld dat het uitdrukkelijk de bedoeling was om het te besteden geld voor te behouden aan uitgeverijen uit de Grachtengordel. Een grensoverschrijdend initiatief zou prachtig zijn geweest, nu valt alleen te betreuren dat dat blijkbaar niet tot de mogelijkheden heeft behoord. De beslissing om van het Delta-project een exclusief Nederlandse aangelegenheid te maken, is, zoals gezegd, een beslissing geweest die rechtstreeks voortvloeit uit de scheiding van de bestuursorganen in onze beide landen, en de facto dus uit het ontbreken van krachtige structuren in ons land.
In het najaar van 1995 heeft uitgeverij Manteau al de beslissing genomen een reeks op te zetten waarin teksten van klassieke auteurs uit deze eeuw zouden worden samengebracht. Het ligt uitdrukkelijk in onze bedoeling om, als oudste zuiver literaire uitgever van Vlaanderen, een vooraanstaande rol te spelen bij de uitgave van klassieke teksten uit ons taalgebied.
In de reeks ‘Klassieken uit Vlaanderen’ zijn inmiddels zes delen verschenen: een eerste deel met klassieke verhalen uit Vlaanderen, en vervolgens delen met werk van achtereenvolgens Cyriel Buysse, Maurice Gilliams, Stijn Streuvels, Johan Daisne en Gerard Walschap. Ieder deel uit de reeks wordt samengesteld door een eminent kenner van het werk van de auteur in kwestie, en, afhankelijk van het specifieke boekdeel, ook ingeleid door een hedendaags auteur. De samensteller wordt vrijgelaten in zijn keuze. Wel wordt vooraf afgesproken dat hij of zij rekening kan houden met de beschikbaarheid van bepaalde teksten (waardoor de samensteller minder gebonden is aan ‘verplichte nummertjes’ en hij of zij minder bekend werk van een auteur kan opnemen). Het deel met werk van Buysse werd samengesteld door Prof. Dr. Anne Marie Musschoot, en ingeleid door Monika van Paemel. Het deel met werk van Gilliams nam Prof. Dr. Martien de Jong voor zijn rekening. Hij vond een enthousiast inleider in de figuur van Paul de Wispelaere. Het deel met klassieke verhalen werd samengesteld door Prof. Dr. Lut Missinne. Het
| |
| |
deel met werk van Streuvels werd samengesteld door Prof. Emeritus Piet Thomas, voorzitter van het Streuvelsgenootschap. Walter van den Broeck voegde aan dat deel een essay toe waarin hij het onder meer heeft over het particuliere taalgebruik van Streuvels. Het lag voor de hand dat Johan Vanhecke het Daisne-deel zou samenstellen. En ook dat Jos Borré een verrassende keuze zou maken uit het werk van Walschap. In voorbereiding zijn inmiddels ook delen met werk van August Vermeylen, Louis Paul Boon en Karel van de Woestijne. Het is de bedoeling ook na de eeuwwende verder te gaan, met de publicatie van delen met teksten van bijvoorbeeld Marnix Gijsen en Herman Teirlinck.
Met de leden van de adviescommissie zal opnieuw overleg worden gepleegd, om verdere voorstellen uit te werken voor de voortgang van de reeks. Het is aan de inzet van onder meer de leden van die commissie te danken dat de reeks aan het worden is wat ze is. Ik ben hen dankbaar voor de feed-back en suggesties die de meesten onder hen voortdurend hebben geleverd.
Ook het belang van de receptie door de pers kan voor een initiatief als dit niet worden overschat. De reeks heeft zich kunnen verheugen op groeiende aandacht. De drie recent verschenen delen werden vorige donderdag nog paginagroot gerecenseerd in Standaard der Letteren en Café des Arts.
Geen boek zonder lezer, we zeiden het al. Het uitgeven van een reeks klassieke teksten is geen evidente investering. Om de verkoop van de boekdelen te bevorderen, hebben we een waaier aan initiatieven ontplooid. Er is een folder ontwikkeld waarin de reeks wordt voorgesteld, en waarin melding wordt gemaakt van een korting die de koper ontvangt bij aankoop van de zes verschenen delen. Er is een uitgebreide mailing geweest onder de leden van het Davidsfonds. De ‘Klassieken uit Vlaanderen’ zijn via de Lezersservice ook voorgesteld aan de lezers van De Standaard. In het latere voorjaar nemen we met deze boeken deel aan de Vlaanderen-actie van Standaard Boekhandel, wat inhoudt dat ze ook nog eens worden voorgesteld in het magazine ‘Letters’.
Nadat een begin was gemaakt met de reeks ‘Klassieken uit Vlaanderen’ heeft zij vertraging opgelopen, die aanvankelijk vooral te wijten was aan onduidelijkheid in verband met de door het Vlaamse Ministerie van Cultuur ter beschikking gestelde subsidies. Vooral de dubbele vraag van de Minister om enerzijds wetenschappelijk onderbouwde tekstkritische edities te brengen, met een variantenapparaat, maar anderzijds ook, en tegelijk, te zorgen voor
| |
| |
goedkope edities die bruikbaar konden zijn op scholen, stelde ons voor problemen. De twee lijken ons ingegeven door de zorg om een ander, en uiteindelijk gedeeltelijk zelfs tegengesteld doel: de vraag namelijk naar betaalbare leesedities en die naar tekstkritische edities. De zoektocht die werd ondernomen naar een sponsor uit de privé-sector die een dergelijk waardevol project mee zou willen ondersteunen, werd een ware calvarietocht.
Nadat deze problemen enigszins waren opgelost, konden, vooral vanaf 1997, met een regelmatiger ritme, boekdelen worden gepubliceerd. Het concept is af en toe bijgestuurd. Vanaf deel drie is er in overleg met de samenstellers van de bundels toe besloten om de bloemlezingen thematischer van aard te maken, en ieder boekdeel ook een afzonderlijke titel mee te geven. Het kon immers niet de bedoeling zijn om alleen maar teksten samen te brengen die toevallig niet al ergens anders in druk beschikbaar waren, en dus dringend aan het papier moesten worden toevertrouwd, zoals in het begin soms wél werd gedacht. Het bijgestuurde concept levert het voordeel op dat een deel uit de reeks niet alleen teksten brengt van een klassiek auteur, maar dat het ook getuigt van een welbepaalde duidelijke visie op het werk en het belang van de schrijver in kwestie. Er wordt een lijn ontdekt in het werk, waardoor tegelijk een balans wordt opgemaakt van hoe het gesteld is met de waardering van de klassieke auteur.
Naast de uitgave van ‘Klassieken uit Vlaanderen’ zitten in het fonds van uitgeverij Manteau ook afzonderlijke werken van auteurs als Cyriel Buysse, Johan Daisne, Gerard Walschap, Piet van Aken,... Er worden verder ook voortdurend inspanningen geleverd om het werk van nog levende auteurs met een groot en belangrijk oeuvre leverbaar te houden, hetzij als pockets, hetzij in paperbackvorm, een enkele keer lijkt het ook een goed idee om verscheidene werken van een auteur te bundelen tot een omnibus, die door zijn scherpe prijsstelling nieuwe lezers kan bereiken.
Bovenal kunnen we hier melding maken van het Streuvels-project van de Academie, de heruitgave van ‘De teleurgang van de Waterhoek’, waar vorig jaar in deze zaal al over werd gesproken, een tekstkritische editie van het genoemde werk, compleet met een uitgebreid variantenapparaat en toelichting. Eind dit jaar publiceert Manteau dat boek, dat begeleid wordt door prof. dr. Marcel De Smedt en Edward Vanhoutte.
Verder namen wij begin 1998 de rechten over op de lijvige bloemlezing met werk van Guido Gezelle waarvan een eerdere versie bij uitgeverij Coda was
| |
| |
verschenen. Daarmee publiceerde Manteau voor het eerst poëzie van Gezelle. Voor het eerst, jawel; het moet te wijten zijn aan de mechanismen van verzuiling in ons land dat zoiets niet eerder mogelijk was geweest. Gezelle is en blijft echter een van onze meest vooraanstaande dichters, en de bloemlezing uit Gezelles werk die Prof. Dr. Jozef Boets heeft samengesteld, richt zich tot de lezer die zich niet onmiddellijk het gehele werk van Gezelle ter hand ziet nemen om daaruit zelf het koren van het kaf te scheiden, maar die juist een selectie van de sterkere teksten van Gezelle wil. Joris Note noemde de bloemlezing in Standaard der Letteren daarom recent ‘de beste beschikbare’.
De constatering dat van een auteur als Jean Ray in vele talen, met het Frans voorop, werk beschikbaar blijft, maar dat het jaren geleden was dat in het Nederlands nog iets van De Kremer was verschenen, heeft ons er vorig jaar toe gebracht een bundel uit te geven met het beste werk van deze auteur uit Gent. Het is een moeilijke onderneming geweest: Jean Ray valt door zijn specifieke soort van literatuur meermaals tussen wal en schip: tussen de high-brow en de low-brow literatuur, tussen de Franse en de Nederlandse letteren.
Onze bekommernis blijft niet beperkt tot het uitgeven van het primaire werk van deze auteurs. Dat de voorbije jaren in het angelsaksische taalgebied een biografieëncultuur is gegroeid die tot grote bloei is gekomen, lijkt ook in ons land aanstekelijk te werken. In Nederland heeft deze evolutie, o.m. door de beschikbaarheid van fondsen voor auteurs die hun krachten en hun tijd aan een dergelijke studie willen wijden, tot een spectaculaire toename van de beschrijvingen van de levens van bekende en minder bekende figuren uit het culturele leven geleid. Bij Manteau verscheen niet alleen een biografie van de dichter Jotie T'Hooft, binnenkort ziet ook het vervolgdeel op Speliers' Streuvelsboek het levenslicht, en er zijn ook biografieën in voorbereiding van o.a. Jan Walravens en Karel van de Woestijne.
Toegankelijke studies van het oeuvre van klassieke auteurs behoren eveneens tot ons uitgaveprogramma. Zo publiceert Manteau later dit jaar een herwerkte versie van het doctoraat van Elke Brems, over negen romans van Gerard Walschap.
Dat het goed is dat de uitgaven van klassieke teksten bij een publieksuitgeverij worden ondergebracht, is tijdens een vorige studiedag over het uitgeven van klassieke teksten omstandig aangetoond. Van de uitgever kan echter ook niet worden verwacht dat hij een onmenselijk groot deel van het
| |
| |
uitgeefrisico moet dragen. Het lijkt me evident dat de overheid hierin financieel tussenkomt, en dat zij op transparante wijze, los van politieke bekommernissen, correct oordeelt over de waarde van de voorgestelde projecten. De uitgever kan zijn interne knowhow, zijn promotie-organen en zijn distributiekanalen ter beschikking stellen om het boek zoveel lezers als mogelijk is te bezorgen. Het is de rol van de literaire kritiek om de genomen initiatieven te beoordelen op hun merites. Hun belang kan in deze nauwelijks worden overschat. Niets is immers erger voor dergelijke projecten dan dat ze gehuld worden in stilzwijgen.
Ik zou willen besluiten met te stellen dat het ons aller zorg moet zijn om de teksten die waardevol genoeg zijn om door de huidige generaties blijvend te worden ontdekt, ter beschikking te stellen van deze potentiële lezers. Het kan niet de bedoeling zijn onszelf te overstelpen met onverkoopbare en ongelezen nieuwe uitgaves, nee, de taak bij uitstek van een degelijk uitgeefbeleid, kan alleen het streven zijn om de lezer van nu de kans te geven kennis te nemen van de rijke inhoud van die klassieke teksten die dat vandaag verdienen.
|
|