| |
| |
| |
Het uitgeven van literaire klassieken in Nederland: ontwikkelingen en initiatieven sedert de jaren tachtig
E.K. Grootes, Stichting Nederlandse Literaire Klassieken
Er was een tijd dat boekhandels en bibliotheken lange rijen op de plank hadden staan met werken uit de oudere Nederlandse letterkunde. Educatieve uitgevers zagen zo'n kwart eeuw terug nog brood in uitvoerige, elkaar beconcurrerende reeksen met gewichtige namen. Het Klassiek Letterkundig Pantheon, de Klassieke Galerij, de Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde, de Zwolse Drukken en Herdrukken en de reeks Van Alle Tijden hebben in de loop van de jaren honderden tekstuitgaafjes op de markt gebracht. Aan het eind van de jaren zeventig verscheen als deel 212 (!) van het Pantheon nog de utopische roman Krinke Kesmes, en ook de Vlaamse Klassieke Galerij nummerde tot boven de honderdvijftig. Toegegeven, ze zagen er eigenlijk niet uit, met als toonbeeld van saaiheid Thiemes Pantheon met zijn uniforme bandjes in landmacht-kaki. Maar ze waren er tenminste, al vonden ze hun lezers voornamelijk onder scholieren en studenten die er door verplichte leeslijsten naar toe werden gedreven. Boeken die door hun uiterlijk en door een aantrekkelijke presentatie van de tekst ook een algemeen in literatuur geïnteresseerd publiek aanspraken, waren nauwelijks op de markt. Met enige jaloezie kon dan ook vanuit Nederland en Vlaanderen naar het succes van de Franse Pléiadereeks gekeken worden.
Men kan zich afvragen waarom een dergelijke prestigieuze reeks in Nederland en Vlaanderen niet tot stand is gekomen. Twee pogingen om een ‘Bibliotheek der Nederlandse Letteren’ van de grond te krijgen waren bepaald geen succes. De oorzaak kan niet simpel in een gebrek aan historische belangstelling bij het ruimere, cultureel geïnteresseerde, publiek worden gezocht. Die belangstelling was en is er wel degelijk. Zij richt zich echter, in elk geval in Nederland, eerder op de locale en regionale geschiedenis, gevoed door nostalgie naar een uiterlijke wereld die in een ongekend tempo aan het verdwijnen is, dan op de literaire erfenis uit het verleden. Het ‘vaderlands gevoel’, door de Nederlander vaak misprezen maar in stilte toch gekoesterd, bouwt meer op symbolen als de strijd tegen het water dan op een collectieve herinnering aan door ieder gekende teksten. Wat Shakespeare is voor de Britten, of Goethe
| |
| |
voor de Duitsers, kon Vondel voor de Nederlanders niet worden, alleen al omdat zijn geestdriftig uitgedragen geloofsovertuiging door zovelen verworpen werd, en ook omdat zijn dichterschap veeleer afwijkt van wat wel als typisch Nederlands wordt beschouwd, dan dat het daarbij aansluit. Zoals bekend is er wel grote belangstelling voor de oude Nederlandse beeldende kunst, zich uitend in een voortdurend toenemend tentoonstellingsbezoek. Rembrandt en Vermeer winnen het zonder meer van Vondel en Huygens. Die belangstelling heeft echter meer te maken met de huidige universele hegemonie van de beeldcultuur over die van het woord, dan met een uitgesproken historische gerichtheid.
In de toch al niet erg florissante situatie voor de literaire klassieken zijn omstreeks 1980 drastische veranderingen ten negatieve opgetreden. De aanzet daartoe lag in de eerste plaats in het voortgezet onderwijs. Hadden lessen over de canon van de Nederlandse letterkunde, gesteund door een verplichte leeslijst van oudere teksten, in de jaren zestig nog een vaste plaats in het voortgezet onderwijs, sindsdien is de positie ervan steeds meer afgebrokkeld door een beleid dat aan praktische vaardigheden de voorrang geeft boven culturele vorming. De Nederlandse scholen hielden op met de jaarlijkse aanschaf van tekstuitgaven, wat de nekslag gaf aan bijna alle reeksen van goedkope klassieke teksten. Doordat er nauwelijks nieuw en naar de huidige smaak uitgevoerd materiaal meer ter beschikking kwam, werd een vicieuze cirkel geschapen, die het ook leraren met liefde voor de oudere literatuur steeds moeilijker maakte de interesse van hun leerlingen te wekken voor de Nederlandse klassieken. De een na de ander doekten de uitgevers hun bejaarde reeksen op, mede gedreven door een scherper inzicht in de kosten van het in voorraad houden. Nog jarenlang zouden de restoplagen van ons literaire erfgoed de schappen van De Slegte vullen. Dat gold trouwens ook voor een prachtige serie als de vijftien delen verzameld werk van Bredero, die wel degelijk fraai waren uitgevoerd. De uitgevers kregen overigens tegelijk ook minder aanbod van kopij uit de universiteiten, waar het traditionele filologische ambacht inmiddels was gezakt op de ladder van de wetenschappelijke waardering.
Ongerustheid over die kaalslag op het gebied van de tekstuitgaven ontstond in de eerste plaats onder de universitaire docenten, die merkten dat ze allerlei klassieke teksten niet langer aan hun studenten konden opgeven, omdat er geen exemplaren van te krijgen waren. Los van dit praktische didactische probleem drong langzaam in wat ruimere kring het besef door dat het een blijk van culturele armoede was dat Nederland zo weinig zorg besteedde aan
| |
| |
zijn literaire erfgoed. De bezorgdheid daarover liep in zekere zin parallel met de klachten over het gebrek aan historische besef en aan kennis van de vaderlandse geschiedenis. Ondanks alles was de overtuiging nog niet dood dat onze literaire erfenis in ere gehouden moest worden. Per slot van rekening representeert die het onvervreemdbaar eigene, een talige wereld waarin we iets van onszelf en van wat ons gemeenschappelijk is kunnen terugvinden. Op de achtergrond speelde de Europese integratie mee. Wil een relatief kleine natie het hoofd boven water houden in het grotere geheel, dan moet zij haar eigen identiteit accentueren en ook op cultureel gebied de concurrentie aangaan. De literatuur is mede de drager van die identiteit. Een beschaafd land zorgt er dan ook voor dat de literaire traditie levend gehouden wordt.
Dit soort overwegingen zullen hebben meegespeeld in initiatieven van het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur onder minister Brinkman om te komen tot een prestigieuze reeks Nederlandse klassieken. Het Ministerie was bereid daarvoor een substantieel bedrag binnen zijn begroting te bestemmen. We zijn dan in het midden van de jaren tachtig. Men stelde vast dat het niet wenselijk zou zijn als de verantwoordelijkheid voor de reeks aan slechts één uitgever opgedragen zou worden, die dan de enige begunstigde zou worden van de aanzienlijke subsidiestroom. Vandaar dat men in overleg trad met de Werkgroep Literaire Uitgevers van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond. Er zou een stichting in het leven worden geroepen waarin ook de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ging participeren.
Als algemene doelstelling werd geformuleerd ‘het door de Werkgroep Literaire Uitgevers beschikbaar stellen en beschikbaar houden van “De Nederlandse Klassieken” voor een lange periode via de gezamenlijk geëxploiteerde uitgave van een uniform uitgevoerde reeks.’ Het idee was dat de voornaamste werken uit ons literaire verleden permanent in de goede boekhandel gekocht moesten kunnen worden. Op het vlak van de verspreiding van het boek heeft zich immers de laatste decennia een ontwikkeling voorgedaan, die boven op de al genoemde structurele problemen nog een extra handicap vormde. Dat betreft de sterk vergrote omloopsnelheid van het boek.
De periode gedurende welke een boek in voorraad blijft, is op economische gronden sterk gereduceerd ten opzichte van vroeger. Een paar decennia terug kon je bij bepaalde wetenschappelijke uitgeverijen nog onopengesneden boeken uit de jaren twintig kopen, nu is dat ondenkbaar geworden. En die
| |
| |
omstandigheid raakt de klassieke teksten heviger dan één van de vele debuten, omdat zij het niet van een kortstondige hype moeten hebben, maar van een kleine maar gestage afzet over een lengte van jaren.
Het heeft zeer lang geduurd voordat het genoemde initiatief uit de jaren tachtig tot enig resultaat leidde. Ik zal hier voorbijgaan aan de kronkelwegen van het beslissingsproces. In november 1985 stonden de uitgangspunten van het editieproject op papier. Pas acht jaar later kwam het van de grond. In samenspraak met het inmiddels opgerichte Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, waaraan het ministerie het subsidiebeleid voor literaire uitgaven heeft overgedragen, kreeg de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken in september 1993 definitief vorm en kon het bestuur aan het werk gaan.
Een ooit door Kees Fens opgestelde lijst van honderd titels werd na ingewonnen adviezen aangevuld en gewijzigd. Er werd een redactieraad samengesteld die vergaderde over de prioriteiten binnen deze lijst en over mogelijke editeurs. Nadat contact gezocht was met de potentiële editeurs en overleg was gevoerd over hun ideeën en de tijd die ze nodig dachten te hebben, stelde het bestuur op grond hiervan een editieprogramma op dat voorzag in een reeks van dertien uitgaven voor de eerste vier jaar, met een gelijkmatige spreiding over de verschillende literatuur-historische perioden. Erkende uitgevers, leden van de KNUB, konden zich bij het bestuur van de stichting melden als zij belangstelling hebben voor het uitgeven van één of meer delen van de reeks. Een advertentie in het Boekblad attendeerde hen op deze mogelijkheid. In de voorwaarde voor deelname was vastgelegd dat de titels tenminste tien jaar in voorraad gehouden moesten worden. Als een uitgever na die periode de exploitatie wil beëindigen, moet hij de resterende voorraad aanbieden aan de andere in de reeks participerende uitgevers.
Het bestuur stelde in overleg met het Produktiefonds procedureregels op, waarin de verantwoordelijkheden van de verschillende bij het project betrokken instanties werden vastgelegd. De kwaliteitsbewaking ligt in laatste instantie in handen van het bestuur, waarbij de zorg voor de handhaving van de editoriale normen de facto aan de drie deskundigen namens de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde toevalt. Het bestuur dient het door de aangezochte editeur in te dienen editieplan goed te keuren en kan er, in overleg met deze, wijzigingen in aanbrengen. Het bestuur beoordeelt de kopij van de editie voordat deze in produktie wordt genomen. Pas na het fiat van het bestuur mag de uitgever de produktie ter hand nemen. Maatstaf bij
| |
| |
de beoordeling vormt een beknopte lijst van principes waaraan de edities in de reeks zouden moeten voldoen. Bij het opstellen daarvan moest het bestuur een evenwicht zoeken tussen enerzijds de eisen van de wetenschap en anderzijds de mogelijkheden in de praktijk. Gekozen werd voor zogenaamde ‘leesedities’, gericht op het algemene literair geïnteresseerde publiek, dus zonder veel wetenschappelijke ballast, maar wel in overeenstemming met de beginselen van de moderne editietechniek.
Behalve met de inhoud van de reeks heeft het bestuur zich omstandig beziggehouden met de uiterlijke verzorging. Van het begin af stond vast dat het succes van een nieuwe reeks Nederlandse klassieken in belangrijke mate afhankelijk zou zijn van de kwaliteit van de boekverzorging. In het verleden waren immers een paar wat omvang betreft redelijk ambitieuze serie-uitgaven van oudere Nederlandse literaire teksten weinig succesvol gebleken, omdat het publiek met een enigszins geacheveerde smaak op dit gebied werd afgeschrikt door de oerlelijke banden. Bij de opzet van de nieuwe reeks heeft steeds de Franse Pléiadereeks als een lichtend voorbeeld voor ogen gezweefd, al bestond tegelijkertijd de opvatting dat een moderner ogend concept, dat binnen een klassieke aanpak toch iets speelser en minder plechtstatig zou zijn, in de jaren negentig geprefereerd zou worden. Met die laatste gedachte voor ogen heeft het bestuur een aantal jonge typografen uitgenodigd om voorbeelden van hun werk te laten zien. Met twee van hen is vervolgens gesproken over de opzet en de aard van de reeks. Op grond van het voorgelegde materiaal en van de door hen verdedigde opvattingen is aan één van hen de opdracht verleend het typografisch stramien voor de reeks te ontwerpen.
Het bijzonder fraaie resultaat heeft u inmiddels hopelijk ook in uw eigen vaste boekhandel kunnen zien. De nieuwe reeks, die in de loop van het proces DELTA-reeks is gedoopt, kan inmiddels bogen op een serie van vijf fraai uitgegeven boeken. Het uitkomen ervan heeft wel veel langer op zich laten wachten dan ieder van de betrokkenen had gehoopt. In mei 1998, bijna vijf jaar nadat het bestuur van de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken was geïnstalleerd, zijn de eerste delen aan de toenmalige staatssecretaris van cultuur gepresenteerd. Een belangrijke oorzaak van de vertraging moet gezocht worden in de positie van de editeurs binnen dit project. De steun van het rijk voorziet in subsidiëring van de directe productiekosten, zodat de prijs zeer laag kan zijn in verhouding tot het boek dat ervoor geboden wordt. Er is echter onvoldoende geld om de editeurs naar rato van de geleverde inspanning te belonen. Hier ligt een achilleshiel van de hele onderneming. Werken met editeurs die geen adequate salariëring ontvangen (al is er wel
| |
| |
een honorarium voor elk project voorzien) en die niet in dienstverband van de coördinerende stichting zijn, maakt deze laatste afhankelijk van hun goede wil (waaraan niet getwijfeld wordt), maar ook van hun verdere werkomstandigheden waarin zich allerlei factoren kunnen voordoen die het rustig doorwerken aan een redelijk omvangrijk editieproject belemmeren. Bij de tussentijdse bevraging van de editeurs moesten verschillende malen de aanvankelijk afgesproken einddata aan veranderde omstandigheden worden aangepast en werd het bestuur zelfs geconfronteerd met enkele editeurs die zich uit het project moesten terugtrekken. Het is met andere woorden gemakkelijker plannen te maken, al zal de zeer lange duur van de voorafgaande planningsfase dat niet doen vermoeden, dan ze binnen een redelijk tijdsbestek tot uitvoering te brengen. Dat is echter geen reden voor een negatief oordeel over de hele onderneming. Beter een reeks die goed voorbereid wordt en waarbij de tijd genomen wordt om binnen de gegeven omstandigheden tot een optimaal resultaat te komen, dan genoegen te nemen met een lagere standaard. Het bestuur is trouwens aan het onderzoeken of er geen extra middelen gevonden kunnen worden om iets aan het geschetste probleem te doen, bijvoorbeeld door editeurs tijdelijk door middel van vervanging vrij te stellen van hun normale gesalarieerde werkzaamheden.
Gezien de reacties in de pers op de uitgebrachte delen heeft het stichtingbestuur de indruk dat de reeks aan de doelstellingen en verwachtingen voldoet. Met een kloek deel Maerlant, een tweedelige Camera Obscura, de Kindergedigtjes van Hieronymus van Alphen, de gedichten van Jacques Perk en een bloemlezing van zeventiende-eeuwse religieuze poëzie, is een mooi begin gemaakt. In de loop van dit jaar zullen daar Moortje en Spaanschen Brabander van Bredero en een Gezellebloemlezing bij komen. Zoals u ziet, zijn ook auteurs uit Vlaanderen welkom in de reeks.
In het begin van mijn beschouwing heb ik erop gewezen dat het gebied van de Nederlandse klassieken er in het midden van de jaren tachtig desolaat bij lag. Sindsdien is er in dat voormalige woestijnlandschap gelukkig al veel meer van de grond gekomen. Er is de Monumentareeks van het Constantijn Huygens Instituut, met historisch-kritische en studieuitgaven, in de eerste plaats bedoeld voor wetenschappelijk gebruik. Er is aan de andere zijde van het spectrum de Griffioenreeks, opgezet door een zestal hoogleraren Nederlandse letterkunde, gesubsidieerd door het Prins Bernhard Fonds en uitgegeven bij Querido. De reeks biedt herspelde of vertaalde teksten van voor 1860, vaak van buiten de bekende canon. Al ongeveer veertig deeltjes, in een aantrekkelijke uitvoering voor een zeer schappelijke prijs, zijn inmiddels
| |
| |
daarin uitgebracht. Uitgeverij Prometheus/ Bert Bakker startte een mooie reeks klassieken, met onder meer een aantal van de meest populaire middeleeuwse teksten. De aantrekkelijkheid van deze reeks ligt mede in het systematisch bieden van parallelvertalingen, gemaakt door gerenommeerde moderne dichters, zoals Willem Wilmink. Amsterdam University Press kwam met de vooral op studenten gerichte Alfareeks. En ook voor het secundaire onderwijs worden nieuwe activiteiten ondernomen. Er is nu zelfs een videoverfilming van de Roman van Walewein beschikbaar, met begeleidend educatief materiaal. Naar mijn mening zitten de verschillende initiatieven elkaar niet in de weg, doordat er gemikt wordt op uiteenlopende publiekscategorieën en doordat de lacunes op het gebied van de beschikbaarheid van onze klassieken zo groot zijn, dat men nog jaren voort kan zonder elkaar voor de voeten te lopen. Een probleem is hoogstens dat de verschillende reeksen graag veel meer twintigste-eeuwse klassieken zouden opnemen, maar dat dit bemoeilijkt wordt doordat die niet vrij van rechten zijn. Op dat gebied ligt er een taak voor de verschillende literaire uitgevers in wier fondsen dergelijke titels een plaats hadden of hebben.
De vele vraagtekens in de aankondiging van dit symposium laten zien dat het uitgeven van de Nederlandse literaire klassieken als een zorgelijke zaak beschouwd wordt. We zullen er ook niet onderuit kunnen dat het een onderneming is die bij de ambitieuze aanpak die zij verdient, zichzelf in ons taalgebied financieel niet kan bedruipen. Dat is een structureel probleem. Hoewel het Nederlands met meer dan twintig miljoen sprekers tot de middelgrote talen behoort, blijft het taalgebied klein in vergelijking met dat van wereldtalen als Engels, Spaans, Frans of Duits. Met uitzondering van een enkele bestseller zijn de oplagen daardoor relatief beperkt, wat de produktie duur maakt. Slechts zeer weinig teksten uit de oudere literatuur komen zonder subsidie uit de kosten. Ik hoop aan de hand van de Nederlandse situatie duidelijk te hebben gemaakt dat het probleem niet onoplosbaar is, en dat bij een adequate aanpak rooskleuriger perspectieven gloren dan velen tot voor kort hadden verwacht.
|
|