| |
| |
| |
De editie van oudere teksten uit de zuidelijke Nederlanden
Een status quaestionis
W. Waterschoot, Universiteit Gent
Op 14 juni 1933 hield Willem de Vreese, een van de meest eminente filologen die de Academie onder haar leden geteld heeft, een toespraak voor de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden met als titel ‘Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie’. Hij nam daarbij geen blad voor de mond en stelde onomwonden dat ‘sommige Nederlandsche philologen en historici, of die zich zelven daarvoor houden, voortgegaan [zijn] met het afleveren van uitgaven, die alle gezond verstand en allen wetenschappelijken zin trotseren [...]. Het is een waarheid als een koe, dat, om een tekstuitgave te kunnen maken, toch op zijn minst twee dingen nodig zijn: men moet de taal kennen, en men moet de handschriften kunnen lezen. Het meestendeel onzer tekstuitgevers hebben noch de eene gekend noch het andere gekund - de wél bekwame onder hen niet te na gesproken’Ga naar voetnoot1. Het probleem dat ons heden aanbelangt, de plaats van tekstedities in de toekomst van ons literair verleden, is dus niet pas gisteren opgedoken. Binnen het huidig tijdsbestek is het onmogelijk alle leemten en remediëringen op dat gebied aan te stippen. Ik beperk mij tot reeds oude verzuchtingen, recente verwezenlijkingen en actuele ontwikkelingen. Ook handel ik enkel over publicaties, bestemd voor gespecialiseerde lezers, studerenden en beroepsmatig geïnteresseerden.
Paradoxaal genoeg is de toestand het meest overzichtelijk voor het oudste Nederlands dank zij het zogenaamde ‘Corpus Gysseling’. Voluit heet dat ‘Bouwstoffen voor een woordarchief van de Nederlandse taal. Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300)’. De bedoeling hiervan
| |
| |
was alle bereikbare Middelnederlandse teksten vóór 1301 in het licht te geven die bewaard zijn in origineel of in dertiende-eeuws afschrift. Een eerste reeks, ‘Ambtelijke bescheiden’ verscheen in 1977 in negen delen, een tweede reeks, de ‘Literaire handschriften’ werd gepubliceerd in vijf delen tussen 1980 en 1985. Het geheel werd uitgegeven door de firma Nijhoffmet de financiële steun van een indrukwekkend aantal instellingen. De uitgave was diplomatisch, wat betekent dat de in de bron gegeven lettertekens nauwkeurig worden overgebracht in de tekens van de moderne drukletters die dezelfde functie hebben. Een diplomatische editie wil op geen enkele manier ingrijpen in de redactie van die tekst; wel worden de afkortingen doorgaans opgelost. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van een kritische editie, waarbij de tekstediteur ingrijpt in de redactie van de tekst; de kritische editie wil de gegevens van de bron overschrijden en een vroegere en/of betere staat van een tekst reconstrueren. Gysseling nam in zijn corpus enkel teksten en afschriften tot 1300 op. Daardoor is onze oudst bekende dichter, Hendrik van Veldeke, slechts fragmentair aanwezig: inderdaad zijn uit de dertiende eeuw slechts enkele restanten van zijn Eneasroman bewaard gebleven. De meest recente uitgave van dit werk hoort bij de Duitse filologie: Hans Fromm gaf in 1992 de tekst uit naar een Hoogduits handschrift c.1225. Hij stelt dat de reconstructie van de tekst in Oudlimburgs, als uitgevoerd in de kritische uitgave van G. Schieb en Th. Frings (1964-1970), niet tot het gewenst resultaat geleid heeftGa naar voetnoot2. Voor Veldekes Sint Servaes, de uitvoerigste middeleeuwse heiligenlegende in verzen binnen het Nederlandse
en Duitse taalgebied, hanteren wij de diplomatische editie van G. van Es (1950).
Hoe staat het met de auteurs en de teksten die tot de canon behoren en die men dus het meest verspreid via allerlei uitgaven mag verwachten? De persoon aan wie in de vakliteratuur gedurende de laatste jaren geen geringe aandacht besteed is, is Jacob van Maerlant. Ik wijs slechts op het zeer succesrijke werk van F. van Oostrom en op de studie van Petra Berendrecht over Maerlants omgang met zijn Latijnse bronnenGa naar voetnoot3. In hoeverre is daarnaast het omvangrijke oeuvre van de dichter beschikbaar? Zijn uitvoerigste werk, de ‘Spiegel Historiael’, is ooit tussen 1861 en 1879 uitgegeven door M. de Vries en E. Verwijs in een editie die een der best verzorgde van de 19e eeuw heet
| |
| |
te zijnGa naar voetnoot4. Zij werd dan ook anastatisch herdrukt in 1982 door HES te Utrecht. Een bloemlezing hieruit met woordverklaring werd door Van Oostrom bezorgd in 1994 in de reeks ‘Alfa’ van Amsterdam University Press. ‘Der naturen bloeme’ en de ‘Rijmbijbel’ werden door Gysseling in zijn corpus opgenomen. Van ‘Alexanders geesten’ en ‘Historie van Troyen’ zijn slechts edities uit de negentiende eeuw beschikbaar, respectievelijk van J. Franck (1882) en van N. de Pauw en E. Gaillard (1889-1891). ‘De historie van den grale’ en het ‘Boek van Merline’ zijn in 1980 diplomatisch uitgegeven door T. Sodmann naar een Middelnederduits handschrift, de codex-Burgsteinfurt. Onder Maerlants strofische gedichten hebben er een paar speciaal de aandacht getrokken: ‘Van den lande van over zee’, in facsimile uitgegeven door G. Stuiveling (1966) en de ‘Tweede Martijn’, een synoptische archiefeditie van Th. Mertens (1978). Van ‘Sinte Franciscus leven’ bestaat een oude, maar goed verzorgde uitgave van P. Maximilianus (1954).
Hoe staat het met de tweede grote naam, Hadewijch? J. van Mierlo bezorgde uitgaven van haar ‘Vizioenen’ (1924), ‘Strophische gedichten’ (1942), ‘Brieven’ (1947) en ‘Mengeldichten’ (1952). De strofische gedichten en brieven werden hertaald door M. Ortmanns, de strofische gedichten heruitgegeven door N. de Paepe in 1983. Na uitgaven van de ‘Visioenen’ door P. Mommaers (1979) en H. Vekeman (1980) verscheen recent (1996) ‘Vizioenen. Vertaald door Imme Dros. Met een inleiding en een teksteditie door F. Willaert’ in de reeks ‘Nederlandse Klassieken’ van uitgeverij Prometheus. In de inleiding van deze kritische editie zegt Willaert dat Van Mierlo het werk van Hadewijch ‘op een voortreffelijke manier’Ga naar voetnoot5 heeft uitgegeven.
Ruusbroec dan? Het Ruusbroec-genootschap heeft zijn werk uitgegeven in de periode 1932 tot 1934 en herdrukt tussen 1944 en 1948. Het betrof daar telkens een uitgave naar twee handschriften. In de periode 1976-1980 verscheen Ruusbroec in negen delen, hertaald in modern Nederlands. In 1981 kwamen de eerste twee delen van de ‘Opera Omnia’ van de pers, aangekondigd als het begin van een reeks in tien delen. In 1981 verschenen daarvan het ‘Boecsken der verclaringhe’ en ‘Vanden seven sloten’, beide bezorgd door G. de Baere. Het derde deel van de serie, ‘Die geestelike brulocht’, bezorgd door J. Alaerts, zag het licht in 1988. ‘Vanden blinkenden steen’, ‘Vanden
| |
| |
vier becoringhen’, ‘Vanden kerstenen ghelove’ en ‘Brieven’, uitgegeven door De Baere, Th. Mertens en H. Noë, vormden samen het tiende deel dat verscheen in 1991. Ruusbroecs ‘Opera Omnia’ zijn bedoeld als kritische uitgave van de Middelnederlandse tekst en voorzien van nieuwe Engelse vertalingen.
En Van den vos reynaerde, het meesterwerk van de West-Europese dierenepiek? Het wetenschappelijk onderzoek heeft jaren gesteund en steunt nu nog op het werk van W. Gs Hellinga, ‘Van den vos reynaerde. Teksten. Diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500’ (1952), waarin de betreffende versies synoptisch overzichtelijk naast elkaar waren afgedrukt. Helaas heeft Hellinga nooit zijn commentaar daarbij laten verschijnen. Terecht geprezen is de kritische editie van F. Lulofs (1983). De versie van de oudste codex, het Comburgse handschrift, kwam daarna nog tweemaal in de editoriale belangstelling. In 1991 verzorgde een groep neerlandici rond J. Janssens een facsimile editie van de desbetreffende bladen uit het handschrift en leverde daarbij een diplomatische transcriptie, woordverklaring en commentaar. Zeer recent is het hele Comburgse handschrift diplomatisch uitgegeven als onderdeel van een project dat hierna nog ter sprake komt.
Wenden wij ons na deze coryfeeën naar de verschillende literaire genres, dan trekt onder de rubriek ‘hoofse epiek’ het werk rond de grote Lancelotcompilatie alle aandacht. In een Brabantse codex uit c. 1320 zijn tien teksten samengevoegd tot wat B. Besamusca terecht kwalificeerde als ‘de schatkamer van de Middelnederlandse Arturliteratuur’Ga naar voetnoot6. Dit handschrift, meer dan 87.000 verzen groot, is mogelijk de tweede helft van een collectie, waarvan de eerste verdwenen band zo'n 93.500 verzen zou geteld hebben. In 1974 startte aan de Rijksuniversiteit Utrecht het Lancelot-project onder leiding van W.P. Gerritsen en uitgevoerd door leden van de sectie Middelnederlandse letterkunde van het toenmalige Instituut De Vooys. In 1978 nam de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen het project onder haar hoede. Zij belastte zich met de uitgave van de uit het project resulterende boeken in de reeks ‘Middelnederlandse Lancelotromans’. Tot nu toe zijn zes delen verschenen. De editie is kritisch; Gerritsen noemt haar ook ‘teksthistorisch’Ga naar voetnoot7 omdat zij een deel van de tekstgeschiedenis wil zichtbaar maken. Met het paleografisch/genetisch
| |
| |
apparaat, de woordverklaring en de toelichtingen is dit project zonder twijfel de meest ambitieuze, best onderbouwde en verststrekkende onderneming op het gebied van de Middelnederlandse teksteditie in onze tijd.
De ridderepiek kent nog meer mooie, recente successen zoals de diplomatische en ‘licht kritische’Ga naar voetnoot8 editie van ‘Flandrijs’ door K. de Graaf (1980), de diplomatische editie van het ‘Roelantslied’ door H. van Dijk (1981) en de Madelgijs-fragmenten door B. Duijvestijn (1983 en 1989). De relatief korte Arturroman ‘Ferguut’ is bepaald populair: na de editie van E. Rombauts, De Paepe en M.J.M. de Haan (1976), die niet ‘streng diplomatisch’Ga naar voetnoot9 heette, is er recent ‘Die riddere metten witten scilde. Oorsprong, overlevering en auteurschap van de Middelnederlandse Ferguut, gevolgd door een diplomatische editie en een diplomatisch glossarium’ door W. Kuiper (1989). Een combinatie van kritische naast diplomatische editie bood G. Claassens in zijn werk over de Middelnederlandse kruisvaartromans (1993).
De belangstellenden voor middeleeuwse lyriek wachten met ongeduld op een nieuwe uitgave van het Gruuthuse-handschrift na de editie van Charles Carton die nog als negende nummer van de tweede serie van de ‘Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen’ gedrukt werd (1849) en na de gedeeltelijke, niet onomstreden editie van K. Heeroma (1966).
Bij de didactiek moet allereerst op een onderneming gewezen worden die parallel staat naast het corpus Gysseling: de serie Verzameling van Middelnederlandse Bijbelteksten, gepubliceerd onder leiding van en voor een aanzienlijk deel door C.C. de Bruin. Tussen 1970 en 1984 verschenen daarvan negentien delen. Van de allegorische literatuur wacht nog veel op (her)uitgave. Uit de ‘Speghel der Wijsheit’ van Jan Praet publiceerde J. Reynaert het ‘Parlament van omoed ende hoverdije’ (1983). De minne-problematiek in ‘Van der feesten een proper dinc’ werd ontsloten door de editie, bezorgd door H. Vekeman (1981). Zeer veel is nog te doen rond de kronieken: die van Jan van Heelu over de slag van Woeringen lezen wij nog steeds in een editie van J.F. Willems uit 1836. Uit het werk van Jan van Boendale werd het relaas van de continentale veldtochten van de Engelse vorst Edward III uitgegeven als ‘Van den derden Eduwaert’ door J. Heymans (1983) en uit
| |
| |
Lodewijk van Velthems ‘Voortzetting van de Spiegel Historiael’ het verhaal van de Guldensporenslag door W. Waterschoot (1979).
De Leidse hoogleraar F.P. van Oostrom heeft sinds 1989 een omvangrijk onderzoeksproject naar de Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen opgezet, dat zijn neerslag heeft gevonden in een imposante serie van achttien boeken tot nu toe. De reeks omvat zowel studies, dissertaties als de resultaten van het werk in themagroepen. De literatuur wordt hier vooral in en als onderdeel van de culturele context beschouwd, haar werking komt op het voorplan te staan en de filologische en editoriale praktijk verschuift naar achteren. Van Oostroms Amsterdamse collega H. Pleij neemt hetzelfde standpunt in. In zijn bijdrage ‘Over een cultuurhistorische benadering van Middelnederlandse teksten’ (1988) stelt hij in zijn bekende, kordate stijl: ‘Monumentale tekstedities, bestemd voor de eeuwigheid, zijn niet urgent. Natuurlijk blijft een wetenschappelijke tekstbehandeling (en het vermogen daartoe) een eerste vereiste, maar wel als hulpmiddel waarmee niet in de eerste plaats standaardedities worden vervaardigd maar wel praktische leesedities[...]. Hoe aantrekkelijk zou het niet zijn om te kunnen beschikken over betrouwbare, eenvoudig geannoteerde edities van complete bronnen zoals het handschrift-Van Hulthem. En wat zouden dergelijke ontsluitingen van bronnen enorm bevruchtend werken op het eigenlijke doel om tot cultuurhistorische plaatsbepalingen te komen’Ga naar voetnoot10. Het verwondert dan ook niet, dat het pleidooi van D. Hogenelst en W. van Anrooij in Dokumentaal 20 (1991) ten voordele van diplomatische edities zonder annotaties zulke weerklank
vondGa naar voetnoot11. Er is nu door uitgeverij Verloren een reeks ‘Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden’ op touw gezet, waarin reeds vier nummers verschenen zijn, met als laatste het complete Comburgse handschrift, uitgegeven door H. Brinkman en Janny Schenkel. Pure winst zijn het gemak en de overzichtelijkheid waarmee zo'n complete codex als één geheel gepresenteerd wordt. Maar daarnaast lijkt mij de vrees niet ongegrond dat zulke niet geannoteerde tekst verwordt tot citaat, illustratie, argument in uiteenzettingen en betogen waarin de tekst zelf niet tot zijn recht komt - of gewoon niet goed begrepen wordt.
| |
| |
Hiermee moet ik het kapittel Middeleeuwen sluiten en tot de volgende eeuwen overgaan, een overzicht dat veel korter zal uitvallen, niet door gebrek aan literatuur maar wel door gebrek aan inbreng uit het Noorden. Het zal u niet ontgaan zijn dat de overgrote meerderheid van de iniatieven en van de wetenschappelijke uitvoerders tot nu toe in Nederland moet gesitueerd worden. Zeer ruw gesteld zou men kunnen zeggen dat de middeleeuwse literatuur die ooit in het Zuiden geschreven werd, nu in het Noorden wordt uitgegeven.
In de zestiende eeuw denken wij in de eerste plaats aan de rederijkers en hun toneelwerk. Van ‘Elckerlijc’ bestaat thans een diplomatische editie met de variante versies naast elkaar, bezorgd door M. de Haan (1979). Voor de tekst van ‘Mariken van Nieumeghen’ is de gangbare tekst de editie van D. Coigneau (1982). De spelen in het bezit van de Haarlemse kamer de Pellicanisten werden compleet uitgegeven in facsimile met diplomatische transcriptie door W. Hüsken, B. Ramakers en F. Schaars in acht delen (1992-1998). Hiermee werd een goudmijn ontsloten. De Gentse spelen uit 1539 verschenen eindelijk in een geannoteerde uitgave van hun ‘oude’ uitgevers B. Erné en L. van Dis (1982), terwijl de teksten van het Antwerps landjuweel van 1561 nog steeds om een uitgave schreeuwen.
Bedenkelijk is de toestand voor de lyriek van de rederijkers. Van enkele auteurs zoals Anthonis de Roovere, Jan van den Dale en Jan van den Berghe bestaan redelijke uitgaven. Maar tal van verzamelhandschriften zijn nog niet of zonder annotatie uitgegeven. Voor Anna Bijns, het grootste literaire talent van hen allen, moeten wij ons behelpen met edities uit 1875, 1886 en 1900. Wel verscheen het eerste boek van haar refreinen in een facsimile editie, bezorgd door L. Roose (1987). Eveneens in facsimile, maar zonder verdere toelichting werd hét handboek van de rederijkerij verspreid, ‘De const van rhetoriken’ van Matthijs de Castelein (1986). Dank zij het jaarboek van de Gentse rederijkerskamer De Fonteine werd een uniek cultuurhistorisch document als het uitvoerige ‘Testament Rhetoricael’ (1561) van de Brugse rederijker Eduard de Dene diplomatisch uitgegeven. Dat jaarboek nam nog andere edities op: Cornelis van Ghisteles ‘Van Eneas en Dido’ door K. Iwema (1982-1983) en Jan Utenhoves spel ‘De Evangelische Leeraer’ door C.C. de Bruin (1989-1990). W. Braekman publiceerde een uitvoerige reeks artesteksten en incantatieliteratuur en zette twee bibliofiele reeksen met in hoofdzaak prozaromans in facsimile op stapel: ‘Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden’ (Sint-Niklaas, uitgeverij Danthe, 1980-1982, vijf delen) en ‘Vroege volksboeken uit de Nederlanden’ (Brugge, uitgeverij Marc van de Wiele,
| |
| |
1983-1986, zes delen). Van Jan Baptist Houwaert werd ‘De vier Wterste’ door F. van Vinckenroye uitgegeven (1965). De bundel waarin voor het eerst de nieuwe Franse dichtvormen zoals het sonnet en de ode gedemonstreerd werden, ‘Den hof en boomgaerd der poësien’ van Lucas d'Heere, was beschikbaar in 1969. Van de voornaamste Zuidnederlandse dichter uit de tweede helft van de zestiende eeuw, Jonker Jan van der Noot, is het merendeel van het werk heruitgegeven, echter niet de Franse en Duitse versies van zijn ‘Theatre’. Wel is rond zijn figuur boekhistorisch onderzoek verricht, en dat was een novum. Alle edities van gedrukte werken tot nu toe volstonden de tekst af te drukken naar een bestaand exemplaar. Het analytisch-bibliografisch onderzoek in de Angelsaksische wereld, in hoofdzaak rond de Shakespeare-filologie, had ondertussen aan het licht gebracht dat ook tussen exemplaren van eenzelfde druk varianten kunnen optreden, correcties op de pers, wat autopsie van alle bewaarde exemplaren vereiste. Voor de uitgave van Van der Noots ‘Poeticsche Werken’ (1975) is zo'n onderzoek geschied.
Ik eindig mijn panorama van de zestiende-eeuwse Zuidnederlandse literatuur met twee ballingen. Dank zij de bemoeiingen van H. Miedema wordt het ‘Schilderboeck’ van Karel van Mander voorbeeldig ter beschikking van belangstellenden gesteld: eerst door de editie van het onderdeel ‘Den grondt der edel vry schilder-const’ (1973), daarna door commentaar bij de levens van antieke en Italiaanse schilders en thans door een uitvoerig geannoteerde Engelse vertaling naast de Nederlandse facsimile van de levens der Nederlandse en Hoogduitse schilders (1994-). Van Manders geestelijke liederenbundel ‘Bethlehem dat is het Broodhuys’ werd uitgegeven door P. Verkuyl (1985). Naast Van Mander noem ik Filips van Marnix van Sint-Aldegonde. Van zijn hoofdwerk, de ‘Bieëncorf der H. Roomsche kercke’, een zeldzaam hoogtepunt van zestiende-eeuws proza, bestaat slechts een bescheiden bloemlezing van W. Ornee en L. Strengholt. Wel wordt de internationaal beroemde briefwisseling van Marnix als humanist thans uitgegeven door A. Gerlo en R. de Smet (1990-).
De zeventiende en achttiende eeuw zijn, editoriaal gesproken, nog braakland. Een aantal tekstuitgaven voor deze periode danken wij nog steeds aan de Antwerpse uitgever E. de Bock, die in de periode van het interbellum de reeks ‘De Seven Sinjoren’ startte met de uitgesproken bedoeling literaire werken uit de zogenaamde vervalperiode van de Vlaamse letteren, van Willem Ogier tot de negentiende eeuw, opnieuw uit te geven. Aldus is een aantal teksten, waaronder toneelstukken van Ogier en het werk van Justus de Harduwijn, bekend gemaakt. De Harduwijns ‘De weerliicke liefden tot Roosemond’
| |
| |
in de editie van O. Dambre is voor het laatst herdrukt in 1978. Adriaan Poirters, de meest succesrijke schrijver van embleemliteratuur bij ons, is nauwelijks bereikbaar: de enige moderne editie van zijn hoofdwerk, ‘Het masker van de wereldt afgetrocken’, dateert uit 1935. De studie van Michiel de Swaen teert op de uitgave van diens ‘Werken’ door V. Celen, C. Huysmans en M. Sabbe (1928-1934). Wel heeft J. Smeyers De Swaens ‘De gecroonde leersse’ opnieuw uitgegeven (1989). Zeventiende-eeuwse lyrici als Daniël Bellemans en Jan David Heemssen raadplegen wij in de originele uitgaven. Het voornaamste levensteken voor de toneelliteratuur komt uit de Universiteit Antwerpen: daar geeft het Centrum voor de studie van het Nederlandse Renaissancedrama (thans Centrum voor Nederlandse Literatuurgeschiedenis) handschriftencahiers uit, waarin telkens twee stukken in diplomatische transcriptie aangeboden worden.
Voor de achttiende eeuw is dank zij het Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde aan de Facultés universitaires Saint-Louis onder leiding van J. Smeyers een begin gemaakt met de ontsluiting van het materiaal: werken van Jan Frans Cammaert, Jacobus de Ridder en Andries Stevens werden aldus uitgegeven. De enige tekst uit de late achttiende eeuw die tweemaal heruitgegeven werd, in 1938 (editie R. van Roosbroeck) en 1979 (editie J. Smeyers en J. van den Broeck), is het bekende geschrift van J.B.C. Verlooy, ‘Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden’.
Mijn verhaal zou onvolledig zijn wanneer ik mij zou beperken tot teksten en hun editeurs. Even essentieel zijn de uitgevende instanties. De Lancelotcompilatie werd uitgegeven door het Nederlands Bureau Basisvoorziening Tekstedities, dat opgegaan is in het Constantijn Huygens instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis. De Academie alhier heeft uitgaven van Houwaert en Van der Noot mogelijk gemaakt. Aan het Ruusbroecgenootschap zijn wij de ‘Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf’ verschuldigd. De artes-reeks van Braekman en Smeyers' cahiers van de achttiende-eeuwse Zuidnederlandse letterkunde verschijnen onder de auspiciën van respectievelijk de Katholieke Universiteit Brussel en de Facultés universitaires Saint-Louis. Veel danken wij aan Nederlandse uitgeverijen, die thans een zeer dynamisch beleid inzake tekstedities voeren. Prometheus/Bert Bakker geeft de reeks ‘Nederlandse Klassieken’ uit, waarin verschenen is: ‘De reis van sint Brandaan’, vertaald door Willem Wilmink en uitgegeven door Utrechtse neerlandici onder leiding van Gerritsen en Soetje Oppenhuis de Jong (1994), naast Willaerts editie van de Visioenen van Hadewijch (1996) en
| |
| |
‘De burggravin van Vergi’, verzorgd door Wilmink, Gerritsen en R. Jansen-Sieben (1997). De Amsterdam University Press heeft de reeks ‘Alfa’ opgezet waarin Van Oostrom een bloemlezing uit Maerlants ‘Spiegel Historiael’ verzorgde (1994). En volgende week worden te Utrecht de eerste drie delen van de reeks ‘Delta’ voorgesteld, een initiatief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden in samenwerking met Nederlandse uitgevers. Er zal een bloemlezing uit Maerlant door I. Biesheuvel bij zijn.
Als slot van dit overzicht kan ik enkel wijzen op tal van discrepanties. Er is veel werk verricht op het gebied van de Middeleeuwen, maar veel meer in het Noorden dan in het Zuiden. Er is veel minder tot stand gebracht voor de latere periodes. Dikwijls teren belangrijke uitgaven, ja soms hele reeksen op het werk en de inzet van één persoon. Het is meer dan tijd dat de Vlaamse Gemeenschap het - ik ben niet bang het woord te gebruiken - het puur idealisme van de Zuidnederlandse filologen te hulp komt.
| |
Literatuur
De tekstuitgaven zijn in principe opgenomen op naam van de editeurs. Indien meer dan drie tekstuitgevers opgegeven worden, komt het werk op het eerste substantief in de titel.
J. Alaerts. Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht. Ingeleid door P. Mommaers. Vertaald door H. Rolfson. Onder leiding van G. de Baere; Tielt, Lannoo; Turnhout, Brepols; 1988 (Opera Omnia 3. Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf, deel XX,3). |
G. de Baere. Jan van Ruusbroec, Boecsken der verclaringhe. Ingeleid door P. Mommaers. Vertaald door Ph. Crowley en H. Rolfson; Tielt, Lannoo; Leiden, E.J. Brill; 1981 (Opera Omnia 1. Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf, deel XX, 1). |
G. de Baere. Jan van Ruusbroec, Vanden seven sloten. Vertaald door H. Rolfson; Tielt, Lannoo; Leiden, E.J. Brill; 1981 (Opera Omnia 2. Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf, deel XX,2). |
G. de Baere, Th. Mertens en H. Noë. Jan van Ruusbroec, Vanden blinkenden steen. Vanden vier becoringhen. Vanden kerstenen ghelove. Brieven. Inleiding door Th. Mertens en P. Mommaers. Vertaald in het Engels door A. Lefevere; Tielt, Lannoo; Turnhout, Brepols; 1991 (Opera Omnia 10. Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf, deel XX, 10). |
Beatrijs. Geschreven in de 2e helft van de 13e eeuw door een onbekend dichter, Zellik, Poketino, 1986. |
| |
| |
Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen, Amsterdam, Prometheus, 1996 (Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen XIV). |
Bart Besamusca. Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2 (vs.5531-10740). Met een inleidende studie over de vertaaltechniek, Assen-Maastricht, Van Gorcum, 1991 (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Middelnederlandse Lancelotromans V). |
Bart Besamusca en Ada Postma. Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 1 (vs. 1-5530, voorafgegaan door de verzen van het Brusselse fragment), met een verantwoording van de editie door W.P. Gerritsen en een beschrijving van de handschriften door Jan Willem Klein, Hilversum, Verloren, 1997 (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Middelnederlandse Lancelotromans IV). |
Helmut Birkhan. Die alchemistische Lehrdichtung des Gratheus filius philosophi in Cod. Vind. 2372. Zugleich ein Beitrag zur okkulten Wissenschaft im Spätmittelalter, Wien, Verlag der österreichischen Akademie der Wissenschaften, 1992 (Oesterreichische Akademie der Wissenschaften, philosophisch-historische Klasse, Sitzungsberichte, 591. Band, Schriftenreihe der Kommission für Altgermanistik). |
W.L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gecommentarieerd compendium van incantamenta tot einde 16de eeuw, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1997 (Reeks VI, nr. 127). |
Frank Brandsma. Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3 (vs. 10741-16263). Met een inleidende studie over de entrelacement-vertelwijze, Assen-Maastricht, Van Gorcum, 1992 (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Middelnederlandse Lancelotromans VI). |
Herman Brinkman. Het handschrift-Jan Phillipsz. Hs. Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, Germ. Qu. 557. Diplomatische editie, Hilversum, Verloren, 1995 (Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden II). |
Herman Brinkman en Janny Schenkel. Het Comburgse handschrift. Hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 222. Diplomatische editie, Hilversum, Verloren, 1997 (Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden IV). |
C.C. de Bruin (†). Een seer schoon Spel van zinnen ghemaeckt by mijn Heer Johan Wtenhove in Jaarboek van de koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica ‘De Fonteine’ te Gent, 1989-1990, p.21-99. |
| |
| |
C.C. de Bruin. Het Oude Testament. Eerste Stuk. Genesis-II Koningen, Leiden, E.J. Brill, 1977 (Verzameling van Middelnederlandse Bijbelteksten. Grote Reeks. Afdeling I: Het Oude Testament. Eerste Stuk). |
Matthijs de Castelein, De const van rhetoriken, Oudenaarde, Theater Pax Vobis, 1986. |
G.H.M. Claassens. De Middelnederlandse kruisvaartromans, Amsterdam, Schiphouwer en Brinkman, 1993 (Thesaurus 4). |
Dirk Coigneau. Mariken van Nieumeghen. Ingeleid en toegelicht, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1982 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
Dirk Coigneau. Mariken van Nieumeghen, ingeleid en toegelicht, Hilversum, Verloren, 1996 (Middelnederlandse Tekstedities 3). |
O. Dambre. Justus de Harduwijn, ‘De weerliicke liefden tot Roosemond’. Ingeleid en met aantekeningen voorzien, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1956 (Zwolse Drukken en Herdrukken). Tweede, herziene en bijgewerkte druk: Culemborg, Tjeenk Willink-Noorduijn, 1972 (Teksten en Studies). Tweede herziene en bijgewerkte druk/ tweede oplage: Culemborg, Tjeenk Willink/ Noorduijn, 1978 (Teksten en Studies). |
O. Dambre. Bloemlezing uit Justus de Harduwijns ‘Goddelicke Lof-Sanghen’ (Ghendt, 1620) in nieuwe volgorde toegelicht, Zutphen, W.J. Thieme & Cie, s.d. (Klassiek Letterkundig Pantheon 196). |
Gilbert Degroote. Jan van den Dale, Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en glossarium, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1944 (Uitgave van de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen, Tweede Reeks, nr. 2). |
G.R.W. Dibbets en W.M.H. Hummelen. Abrahams Offerhande. Tekstuitgave met inleiding en aantekeningen in Jaarboek van de koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica ‘De Fonteine’ te Gent, 1993-1994, p.9-148. |
L.M. van Dis en B.H. Erné. De Spelen van Zinne vertoond op het Landjuweel te Gent van 12-23 Juni 1539. Uitgegeven en toegelicht. Deel I: Tekst; Groningen-Batavia, J.B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij; Antwerpen, De Sikkel; 1939 (De Seven Sinjoren). |
B.W.Th. Duijvestijn. De Antwerpse Madelgijsfragmenten, Antwerpen, Stadsbibliotheek, 1983 (Publikaties van de Stadsbibliotheek en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven 4). |
B.W.Th. Duijvestijn. Madelgijs. De Middelnederlandse fragmenten en de overeenkomstige Hoogduitse verzen, Brussel, Paleis der Academiën, 1989 (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang 51, nr. 130). |
| |
| |
H. van Dijk. Het Roelantslied. Studie over de Middelnederlandse vertaling van het Chanson de Roland, gevolgd door een diplomatische uitgave van de overgeleverde teksten, Utrecht, HES, 1981. |
B.H. Erné en L.M. van Dis (†). De Gentse Spelen van 1539. Uitgegeven en toegelicht, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1982 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
G.A. van Es. Sint Servaes legende. Naar het Leidse handschrift uitgegeven met medewerking van G.I. Lieftinck en A.E Mirande, Antwerpen, Standaard-boekhandel, 1950. |
Hans Fromm. Heinrich von Veldeke, Eneasroman. Die Berliner Bilderhandschrift mit Uebersetzung und Kommentar. Mit den Miniaturen der Handschrift und einem Aufsatz von Dorothea und Peter Diemer, Frankfurt am Main, Deutscher Klassiker Verlag, 1992 (Bibliothek deutscher Klassiker 77. Bibliothek des Mittelalters Band 4). |
Aloïs Gerlo en Rudolf de Smet. Marnixi epistulae. De briefwisseling van Marnix van Sint-Aldegonde. Een kritische uitgave. Pars I (1558-1576), Brussel, University Press, 1990 (Interuniversitair Instituut voor Studie van de Renaissance en het Humanisme). |
Aloïs Gerlo en Rudolf de Smet. Marnixi epistulae. De briefwisseling van Marnix van Sint-Aldegonde. Een kritische uitgave. Pars II (1577-1578), Brussel, University Press, 1992 (Interuniversitair Instituut voor Studie van de Renaissance en het Humanisme). |
Aloïs Gerlo en Rudolf de Smet. Marnixi epistulae. De briefwisseling van Marnix van Sint-Aldegonde. Een kritische uitgave. Pars III (1579-1581), Brussel, University Press, 1996 (Interuniversitair Instituut voor Studie van de Renaissance en het Humanisme). |
W.P. Gerritsen. Lantsloot vander Haghedochte. Fragmenten van een Middelnederlandse bewerking van de Lancelot en prose. Uitgegeven met inleiding en commentaar. Met medewerking van A. Berteloot, F.P. van Oostrom en P.G.J. van Sterkenburg, Amsterdam, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 1987 (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Middelnederlandse Lancelotromans II). |
Kees de Graaf. Flandrijs. Fragmenten van een Middelnederlands riddergedicht, Groningen, Wolters-Noordhoff/Bouma's Boekhuis, 1980 (Neerlandica Traiectina 26). |
Maurits Gysseling. Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300) m.m.v. en van woordindices voorzien door Willy Pijnenburg, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff. Reeks I: ambtelijke bescheiden (1977). Reeks II: literaire handschriften (1980-1985) (Bouwstoffen voor een Woordarchief van de Nederlandse Taal). |
| |
| |
M.J.M. de Haan. De spiegel der Zaligheid van Elkerlijk naar de bewaarde bronnen uitgegeven met medewerking van B.J. van Delden, Leiden, Vakgroep Nederlandse Taal- & Letterkunde, 1979 (Publikaties van de Vakgroep Nederlandse Taal- & Letterkunde, nr. 7). |
Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1932-1933, Leiden, E.J. Brill, 1933. |
Het Geraardsbergse handschrift. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 837-845. Diplomatische editie door Marie-José Govers (eindredactie), Mariken Goris, Peter van Heusden, Anda Schippers, Gerard Sonnemans en Wilma Wissink, met een codicologische beschrijving door Hans Kienhorst, Hilversum, Verloren, 1994 (Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden I). |
W. Gs Hellinga. Van den vos reynaerde. I Teksten. Diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1952. |
K. Heeroma, Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Uitgegeven met medewerking van C.W.H. Lindenburg. Eerste deel, Leiden, E.J. Brill, 1966 (Leidse Drukken en Herdrukken uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, Grote Reeks IV). |
J.G. Heymans. Van den derden Eduwaert. Uitgegeven met een inleiding over de Brabantse historiografie tussen ca. 1270 en ca. 1350, Nijmegen, Alfa, 1983 (Tekst en Tijd 10). |
D. Hogenelst en W. van Anrooij, ‘Pleidooi voor tekstedities van verzamelhandschriften’ in Dokumentaal 20 (1991), p.69-71. |
Jozef Huyghebaert. Karel Broeckaert, Jellen en Mietje. Inleiding, tekstuitgave, woordverklaring, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis/ Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde, 1992 (Cahier nr. 7). |
K. Iwema. Cornelis van Ghistele ‘Van Eneas en Dido’. Twee amoureuze spelen uit de zestiende eeuw, uitgegeven met inleiding en aantekeningen in Jaarboek van de koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica ‘De Fonteine’ te Gent, 1982-1983, p.103-243. |
Ria Jansen-Sieben. De borchgravinne van Vergi, naar Handschrift-Van Hulthem en het Gentse fragment uitgegeven. Derde, vermeerderde uitgave met een letterkundige uitleiding door F.P. van Oostrom, Utrecht, HES, 1985. |
Ria Jansen-Sieben. De burggravin van Vergi. Een middeleeuwse novelle. Vertaald door Willem Wilmink, in samenwerking met een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Ingeleid door W.P. Gerritsen. Met een uitgave van de Middelnederlandse tekst, Amsterdam, Prometheus/Bert Bakker, 1997 (Nederlandse Klassieken). |
| |
| |
[Jozef Janssens]. Van den Vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift [met medewerking van] Veerle Uyttersprot, Jo de Vos, Rik van Daele, Jo van Eetvelde, Leuven, Davidsfonds, 1991. |
Hans Kienhorst en Gerard Sonnemans. Het Tübingse Sint-Geertruihandschrift. Hs. Tübingen, Universitätsbibliothek, Me.IV.3. Diplomatische editie, Hilversum, Verloren, 1996 (Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden III). |
C. Kruyskamp. Jan van den Berghe, Dichten en spelen, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1950 (Uitgave van de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen, Tweede Reeks, nr. 4). |
Willem Kuiper. Die riddere metten witten scilde. Oorsprong, overlevering en auteurschap van de Middelnederlandse Ferguut, gevolgd door een diplomatische editie en een diplomatisch glossarium, Amsterdam, Schiphouwer en Brinkman, 1989 (Thesaurus 2). |
Kåre Langvik-Johannessen en Werner Waterschoot. Joannes Franciscus Cammaert, Straf ende dood van Balthassar, koning der Chaldeen, benevens de krooninge van Darius, koning van Meden, bly-eyndig treurspel, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis/ Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde, 1991 (Cahier nr. 6). |
Kåre Langvik-Johannessen en Werner Waterschoot. Jacobus de Ridder, Het bloedig moord-thonneel in Don Renory met inleiding over het Europese gruwelspel, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis/ Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde, 1994 (Cahier nr. 11). |
H.J. Leloux. Het Zutphens Liedboek, ms. Weimar Oct 146. Van een historische achtergrond voorzien door F.W.J. Scholten, Zutphen, De Walburg Pers, 1985. |
Orlanda Soei Han Lie. The Middle Dutch Prose Lancelot. A study of the Rotterdam Fragments and their place in the French, German, and Dutch Lancelot en prose tradition, Amsterdam, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 1987 (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Middelnederlandse Lancelotromans III). |
F. Lulofs. Beatrijs. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen. Zesde herziene druk, Leiden, Martinus Nijhoff, 1983 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
F. Lulofs. Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven, met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen. Met een ten geleide van W.P. Gerritsen, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1983. |
J.J. Mak. Anthonis de Roovere, De gedichten naar alle tot dusver bekende handschriften en oude drukken uitgegeven, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1955. |
| |
| |
Philips van Marnix van St. Aldegonde, Het Boeck der Psalmen Davids. Ingeleid door Jef Sterck en Ad den Besten. Fotografische heruitgave, Antwerpen, Gert-Jan Buitink, 1985. |
P. Maximilianus. Jacob van Maerlant, Sinte Franciscus leven. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht, Zwolle, W.J.E. Tjeenk Willink, 1954 (Zwolse Drukken en Herdrukken 7). |
Theo Meder. Beatrijs, een middeleeuws Maria-mirakel. Vertaald door Willem Wilmink. Met een inleiding en een teksteditie. Amsterdam, Prometheus/Bert Bakker, 1995 (Nederlandse Klassieken). |
Th. Mertens. Den anderen merten. Synoptische archiefeditie van Jacob van Maerlant's tweede Martijn, Nijmegen, Alfa, 1978. |
Hessel Miedema. Karel van Mander, Den grondt der edel vry schilder-const, uitgegeven en van vertaling en commentaar voorzien, Utrecht, Haentjens Dekker & Gumbert, 1973. |
Hessel Miedema. Karel van Mander, The Lives of the Illustrious Netherlandish and German Painters. With an Introduction and Translation, edited, Doornspijk, Davaco, 1994... |
Cyriel Moeyaert. De Rijmwerken van Andries Steven van Kassel (ca. 1676-1747). Een bloemlezing, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis/ Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde, 1996 (Cahier nr. 14). |
Paul Mommaers. De brieven van Hadewijch; Averbode, Altiora; Kampen, Kok; 1990. |
Paul Mommaers. De visioenen van Hadewijch. Middelnederlandse tekst, vertaling en kommentaar; Nijmegen, B. Gottmer; Brugge, Emmaüs; 1979 (Spiritualiteit 15). |
F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte. Onderzoekingen over een Middelnederlandse bewerking van de Lancelot en prose, Amsterdam, Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij, 1981 (Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Middelnederlandse Lancelotromans I). |
Frits van Oostrom, Maerlants wereld, Amsterdam, Prometheus, 1996. |
Frits van Oostrom. Jacob van Maerlant, Spiegel historiael. Bloemlezing, Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994 (Alfa). |
W.A. Ornee en L. Strengholt. Philips van Marnix van St. Aldegonde, Den byencorf der H. Roomsche kercke. Bloemlezing, samengesteld, ingeleid en geannoteerd, Zutphen, W.J. Thieme & Cie, 1974 (Klassiek Letterkundig Pantheon 179). |
M. Ortmanns. Hadewijch, Van liefde en minne. De strofische gedichten hertaald, Tielt, Lannoo, 1982. |
M. Ortmanns-Cornet. Hadewijch, Brieven. Hertaald. Ingeleid door Herwig Arts, Brugge, Tabor, 1986. |
| |
| |
M. Ortmanns. Hadewijch, Van liefde en minne. De Strofische Gedichten. Hertaald. Ingeleid door P. Mommaers, Tielt-Bussum, Lannoo, 1982. |
N. de Paepe. Hadewijch, Strofische Gedichten. Middelnederlandse tekst en omzetting in modern Nederlands met een inleiding, Leiden, Martinus Nijhoff, 1983 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
Karel Porteman en Werner Waterschoot. Jan van der Noot, Verscheiden Poetixe Wercken (Keulen, 1572). Het voorwerk. Ingeleid, uitgegeven en toegelicht, Leuven/Amersfoort, Acco, 1990 (Leuvense Studiën en Tekstuitgaven. Nieuwe Reeks 9). |
De reis van sint Brandaan. Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw. Vertaald door Willem Wilmink. Ingeleid door W.P. Gerritsen. Met een uitgave van de Middelnederlandse tekst naar het Comburgse handschrift door een werkgroep van Utrechtse neerlandici onder leiding van W.P. Gerritsen en Soetje Oppenhuis de Jong (eindredactie), Amsterdam, Prometheus/Bert Bakker, 1994 (Nederlandse Klassieken). |
J. Reynaert. Jan Praets Parlament van omoed ende hoverdije. Met een inleiding tot de ‘Speghel der Wijsheit’, Nijmegen, Alfa, 1983 (Tekst en Tijd 9). |
Roman van den riddere metter mouwen. Opnieuw naar de bewaarde bronnen uitgegeven. Met letterkundige inleiding door M.J.M. de Haan en L. Jongen en annotaties en emendaties door B.C. Damsteegt en M.J. van der Wal. Met medewerking van Annemarie Meesen, Utrecht, HES, 1983. |
E. Rombauts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan. Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen, Culemborg, Tjeenk Willink/Noorduijn, 1976 (Teksten en Studies). Tweede, herziene druk, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1982 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
Rob. van Roosbroeck. J.B.C. Verlooy, Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden. Met een inleiding, Antwerpen, De Sikkel, 1938 (De Seven Sinjoren). |
Lode Roose. Anna Bijns, Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel... constige refereinen (1528). Facsimile-uitgave naar het Heber-Serrure exemplaar (Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel). Bezorgd en toegelicht. Met een nawoord door Marnix Gijsen (†); Leuven-Amersfoort, Acco; Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I; 1987. |
Gabriele Schieb en Theodor Frings. Henric van Veldeken, Eneide. I Einleitung - Text. Herausgegeben von Gabriele Schieb und Theodor Frings, Berlin, Akademie-Verlag, 1964; II Untersuchungen von Gabriele Schieb unter Mitwirkung von Theodor Frings, Berlin, Akademie-Verlag, 1965; III Wörterbuch von Gabriele Schieb mit Günter Kramer und Elisabeth Mager, Berlin, Akademie-Verlag, 1970 (Deutsche Texte des Mittelalters, Band LVIII, LIX, LXII). |
| |
| |
Jozef Smeyers. Michiel de Swaen, De gecroonde leersse, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis/ Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde, 1989 (Cahier nr. 3). |
J. Smeyers en J. van den Broeck. Jan Baptist Chrysostomus Verlooy, Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden (1788), ingeleid en toegelicht; Den Haag, Martinus Nijhoff; Noorduijn, Tjeenk Willink; 1979 (Klassieken Nederlandse Letterkunde). |
W.A.P. Smit. Jan van der Noot, Het Bosken en Het Theatre. Met medewerking van W. Vermeer, Amsterdam-Antwerpen, Wereldbibliotheek, 1953 (Onze Oude Letteren) (Anastatische herdruk: Utrecht, HES, 1979, Utrechtse Herdrukken XVIII). |
Timothy Sodmann. Jacob van Maerlant, Historie van den grale und Boek van Merline. Nach der Steinfurter Handschrift herausgegeben, Köln-Wien, Böhlau Verlag, 1980 (Niederdeutsche Studien 26). |
Yolande Spaans en Ludo Jongen. Het leven van Lutgard. Bloemlezing uit het Kopenhaagse handschrift. Samengesteld, vertaald en ingeleid, Hilversum, Verloren, 1996 (Middelnederlandse Tekstedities 3). |
De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst. Symposium Antwerpen 22-24 september 1988. Onder redactie van F.P. van Oostrom en Frank Willaert, Hilversum, Verloren, 1989 (Middeleeuwse Studies en Bronnen XIV). |
Garmt Stuiveling, Van den lande van ouer zee. Facsimile-uitgave naar het enig bewaard gebleven handschrift. Ingeleid en toegelicht, Amsterdam, Menno Hertzberger & Co, 1966 (Ad Fontes. Facsimile-uitgaven van Zeldzame Nederlandse Letterkundige Werken). |
C.M. Stutvoet-Joanknecht. Der Byen Boeck. De Middelnederlandse vertalingen van Bonum universale de apibus van Thomas van Cantimpré en hun achtergrond, Amsterdam, VU Uitgeverij, 1990. |
Trou Moet Blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’ onder redactie van W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers, F.A.M. Schaars, Assen, Quarto, Deel 1 (1992) - Deel 8 (1998). |
H. Vekeman. Van der feesten een proper dinc. Temperamentvolle vriendschap tussen hof en hemel. Tekstuitgave en interpretatie, Nijmegen, Alfa, 1981 (Tekst en Tijd 3). |
H.W.J. Vekeman. Het visioenenboek van Hadewijch. Uitgegeven naar handschrift 941 van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Gent. Met een hertaling en commentaar; Nijmegen, Dekker & Van de Vegt; Brugge, Orion; 1980. |
P.E.L. Verkuyl. Karel van Mander, Bethlehem dat is het Broodhuys, Groningen, Wolters-Noordhoff/Bouma's Boekhuis, 1985. |
| |
| |
F. van Vinckenroye. J.B. Houwaert, De vier Wterste. Tekstuitgave met inleiding, verklarende aantekeningen en glossarium, Gent, Secretariaat van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal-en Letterkunde, 1965 (Vle Reeks, Bekroonde Werken, nr.95). |
Willem de Vreese, Over handschriften en handschriftenkunde. Tien codicologische studiën bijeengebracht, ingeleid en toegelicht door P.J.H. Vermeeren, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1962 (Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies). |
[Matthijs de Vries en Eelco Verwijs]. Jacob van Maerlant, Spiegel Historiael, met de fragmenten der later toegevoegde gedeelten, bewerkt door Philip Utenbroeke en Lodewijc van Velthem, Utrecht, HES, 1982 (Anastatische herdruk van de uitgave Leiden, E.J. Brill, 1861-1879). |
W. Waterschoot. Lodewijk van Velthem, De Guldensporenslag. Een fragment uit de Voortzetting van de Spiegel Historiael uitgegeven met een inleiding en aantekeningen, Den Haag, Martinus Nijhoff-Tjeenk Willink/Noorduijn, 1979 (Klassieken Nederlandse Letterkunde). |
W. Waterschoot. Lucas d'Heere, Den hof en boomgaerd der poësien. Met inleiding en aantekeningen, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1969 (Zwolse Drukken en Herdrukken). |
W. Waterschoot. Ter Liefde der Const. Uit het Schilder-Boeck (1604) van Karel van Mander. Uitgegeven met een inleiding, aantekeningen en commentaar, Leiden, Martinus Nijhoff, 1983 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
Werner Waterschoot, De Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen, Wildert, De Carbolineum Pers, 1990. |
Werner Waterschoot. De ‘Poeticsche Werken’ van Jonker Jan van der Noot. Analytische bibliografie en tekstuitgave met inleiding en verklarende aantekeningen, Gent, Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1975 (Leonard Willemsfonds nr.4). |
Werner Waterschoot, De Seven Sinjoren, Wildert, De Carbolineum Pers, 1993. |
W. Waterschoot en D. Coigneau. Eduard de Dene, Testament Rhetoricael. Uitgegeven met de medewerking van A. Schauteet in Jaarboek van de koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica ‘De Fonteine’ te Gent, 1975 (Deel II), 1976-1977 (Deel II), 1978-1979 (Deel II) (Uit het Seminarie voor Nederlandse literatuurstudie van de Rijksuniversiteit te Gent, Rederijkersstudiën X, XII, XIV). |
Frank Willaert. Hadewijch, Visioenen. Vertaald door Imme Dros. Met een inleiding en een teksteditie, Amsterdam, Prometheus/Bert Bakker, 1996 (Nederlandse Klassieken). |
C.A. Zaalberg. The Olympia Epics of Jan van der Noot, Assen, Van Gorcum & Comp., 1956 (Neerlandica Traiectina III). |
|
-
voetnoot1
-
Willem de Vreese, ‘Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie’ in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1932-1933, Leiden, 1933, p. 30-31. Ook in Willem de Vreese, Over handschriften en handschriftenkunde. Tien codicologische studiën bijeengebracht, ingeleid en toegelicht door P.J.H. Vermeeren, Zwolle, 1962, p. 142-143 (Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies).
-
voetnoot2
-
Hans Fromm. Heinrich von Veldeke, Eneasroman. Die Berliner Bilderhandschrift mit Uebersetzung und Kommentar, Frankfurt am Main, 1992, p. 745 (Bibliothek deutscher Klassiker 77).
-
voetnoot3
-
Frits van Oostrom, Maerlants wereld, Amsterdam, 1996; Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen, Amsterdam, 1996 (Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen XIV).
-
voetnoot4
-
Frits van Oostrom. Jacob van Maerlant, Spiegel historiael. Bloemlezing, Amsterdam, 1994, p. 12 (Alfa).
-
voetnoot5
-
Frank Willaert. Hadewijch, Visioenen. Vertaald door Imme Dros. Met een inleiding en een teksteditie, Amsterdam, 1996, p. 7 (Nederlandse Klassieken).
-
voetnoot6
-
Bart Besamusca en Ada Postma. Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 1, Hilversum, 1997, p. 8 (Middelnederlandse Lancelotromans IV).
-
voetnoot7
-
Besamusca en Postma. Lanceloet... met een verantwoording van de editie door W.P. Gerritsen, p. 37.
-
voetnoot8
-
Kees de Graaf. Flandrijs. Fragmenten van een Middelnederlands riddergedicht, Groningen, 1980, p. 152 (Neerlandica Trajectina 26).
-
voetnoot9
-
E. Rombauts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan, Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen, 's-Gravenhage, 1982, p. 6 (Nijhoffs Nederlandse Klassieken).
-
voetnoot10
-
Herman Pleij, ‘Over een cultuurhistorische benadering van Middelnederlandse teksten: flirten met Dracula?’ in De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst. Symposium Antwerpen 22-24 september 1988. Onder redactie van F.P. van Oostrom en Frank Willaert, Hilversum, 1989, p. 20.
-
voetnoot11
-
D. Hogenelst en W. van Anrooij, ‘Pleidooi voor tekstedities van verzamelhandschriften’ in Dokumentaal 20 (1991), p.69-71.
|