Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Hugo Claus en William Faulkner
| |
1. OntstaanWat het ontstaan van As I Lay Dying betreft, heeft Faulkner een verhaal verteld, een doorwinterd schrijver waardig. In de herfst van 1929 schreef ik As I Lay Dying, zo zei hij, terwijl ik in de nachtpoeg werkte in de energie-productie-eenheid van de universiteit (‘the University powerplant’) van Oxford, Mississippi; het gezoem van de dynamo fascineerde mij zó dat ik eraan dacht er een te kopen voor thuis in mijn werkkamer; As I Lay Dying schrijven was ‘easy, real easy’, hoewel hij later in een interview voor Paris Review wel weer zal zeggen: ‘It was not easy. No honest work is’;Ga naar voetnoot2 ik zou zo een boek kunnen schrijven met beide handen op mijn rug gebonden, het kwam allemaal zo ineens tot stand zonder werk van mijn kant.Ga naar voetnoot3 Hoe dikwijls heeft hij niet gezegd: ‘it was a simple tour | |
[pagina 166]
| |
de force’.Ga naar voetnoot4 Van dat boek, waar hij zoveel van verwachtte, kende hij zogezegd het laatste woord al toen hij het eerste neerpende.Ga naar voetnoot5 Volgens zijn verhaal werkte hij toen in de nachtploeg vanaf zes uur 's avonds en moest hij met een kruiwagen kolen aanvoeren voor de grote boiler. Toen de andere arbeiders om elf uur gingen slapen, begon hij op een omgekeerde kruiwagen in de koolkelder te schrijven tot vier uur 's ochtends, wanneer ze de ovens moesten reinigen. Zo had hij elke nacht tegen vier uur weer een hoofdstuk klaar. Nu blijkt ook dat verhaal grotendeels inbeelding te zijn. Hij fungeerde daar in die stookkelder niet alleen als opzichter en twee zwarten versjouwden die kolen met de kruiwagen, terwijl hij zomaar kon toezien, maar zijn vrouw getuigde ook dat hij in een kraaknet pak naar zijn nachtwerk ging en even proper terugkwam met telkens een hoofdstuk dat hij haar liet zien.Ga naar voetnoot6 Hij heeft bovendien altijd volgehouden, o.m. in het voorwoord tot Sanctuary van 1931, dat hij het boek schreef in zes weken. Aan zekere Smith, een uitgever, die hem een voorschot uitkeerde, had hij een roman beloofd; toen hij zich dat herinnerde, greep hij zichzelf bij de kraag en schreef voor Smith een vluggertje, ‘6 weeks for it’, en kwam zijn belofte op het nippertje na.Ga naar voetnoot7 In feite schreef en herwerkte hij As I Lay Dying veel langer, en wel van 25 october 1929 tot 12 januari 1930.Ga naar voetnoot8 Meer nog: volgens zijn verhaal zou hij het boek niet alleen geschreven hebben in zes weken, maar ook ‘without changing a word’. Maar het manuscript en de versie van manuscript naar typoscript laten grondige herwerkingen zien, sommige hoofdstukjes verschoven van plaats in het manuscript en nog eens in de overgetikte versie.Ga naar voetnoot9 In interviews heeft Hugo Claus het Amerikaanse model Faulkner ook in die zin geïmiteerd dat hij zei De Metsiers in een maandGa naar voetnoot10 of in anderhalve maandGa naar voetnoot11 te hebben voltooid. Meer zelfs, ik heb het boek in drie weken geschreven, zal hij later nog zeggen.Ga naar voetnoot12 In Oostende zou hij | |
[pagina 167]
| |
een uitgever van gangster- en cowboyboeken, Dries Masure, al in 1948 tegen het lijf gelopen hebben die hem een voorschot van vijfhonderd frank beloofde voor het schrijven van een thriller naar Amerikaans recept. Claus zou dan een verhaal in mekaar boksen over de onderwereld van Chicago, maar halverwege het eerste hoofdstuk, zo luidt dat verhaal, heeft hij de tekst verscheurd en dan ‘in één maand’ voltooide hij De Metsiers.Ga naar voetnoot13 Of zou hij, aldus Joris Duytschaever in een andere versie, 2.000 F van een kleine West-Vlaamse uitgever gekregen hebben voor ‘een roman met Amerikaanse inslag’,Ga naar voetnoot14 en dat zou al De Metsiers geweest zijn? Toen er iets fout liep met de publicatie, zond hij de tekst in voor een literaire wedstrijd en kreeg hij meteen de Leo J. Krijnprijs. Dus reeds in de (later) al of niet gefingeerde verhalen rond het ontstaan van De Metsiers heeft de leerling de meester virtuoos nagebootst, incluis allerlei mist, mystificaties en understatements die horen bij slimme strategieën van bodybuilding, vooral wanneer je het geluk hebt gehad door ‘éminences grises’ van de kritiek te zijn uitgeroepen tot wonderkind van negentien jaar. In verband met het ontstaan van De Metsiers, oorspronkelijk De Metsiers of de Eendenjacht, mag nog een ander verhaal samengevat worden. In de eerste boekuitgave bij Manteau in 1951 staat de datering ‘september 1948’. En waarlijk, in het Gentse studentenblad Ons Verbond van november 1948 verschijnt in de rubriek Boekuil onder de titel Een jongere van groot formaat: Hugo Claus: De eendenjacht een zeer lovende aankondiging, ondertekend door zekere Anatole Ghekiere. Er staat een tekening bij afgedrukt met de vermelding: ‘Tekening door R. Cocteau - HUGO CLAUS (exclusief)’. Nu zijn volgens Hugo Claus zelf zowel de tekst van Anatole Ghekiere als de ‘Cocteau-achtige tekening’ van R. Cocteau van zijn hand.Ga naar voetnoot15 Dus van een gewiekste mystificatie gesproken... Met betrekking tot mijn onderzoek, op zoek naar Faulkner-connecties, vermeld ik de speciale beklemtoning van het incest als een in Vlaanderen nog niet behandeld thema, de karakterisering van de Moeder als een bijbelse figuur en de ‘onverbiddelijke eenzaamheid’ als hét leidmotief van de roman. Nog dichter bij ons onderwerp ligt de vermelding van de Amerikaanse ‘psycho-thrillers’, een genre dat bij ons niet eens bekend is, zo staat er. En allerbelangrijkst is hier het namen noemen: eerst de Amerikanen J. Cain en Hays (P. Rodenko zal in zijn recensie vooral J. Cain als bron citeren), dan een Sartriaans ‘Huis-clos’ op de gebarricadeerde Metsiers-hoeve, en bovenal, jawel Faulkner! Er staat letterlijk: ‘er is een beweging in Claus’ stijl, die doorheen ‘DE EENDENJACHT’ | |
[pagina 168]
| |
als ebbe en vloed is geworden. Dit versterkt door het exclusieve gebruik van het ‘monologue intérieur’ Céline? - Joyce? - Ik doe er beter aan het woord van Faulkner in ‘Mosquito's’ aan te halen: ‘De woorden zijn als eikels, elk onder hen zal geen boom voortbrengen, maar als je een voldoende hoeveelheid hebt, krijg je een boom’ En dan deze slotsom wat de relatie met Faulkner betreft: ‘De soberheid van Claus' stijl heeft niets gemeen met die van Faulkner, maar een herinnering wordt aan de grote Amerikaan opgeroepen, even, om het procédé van het “monologue” en ook om de onmeedogende, hallucinerende eenvoud van het drama zelf’ Dat is toch een niet te onderschatten aansporing tot nader textueel onderzoek! | |
2. StructuurHet meest opmerkelijke en het meest invloedrijke structurele aspect van As I Lay Dying is vanzelfsprekend de techniek van de meervoudige ikvertelling. Faulkner maakt gebruik van 59 monologen in evenveel hoofdstukken, die ik geen ‘interior monologues’ maar liever ‘ikvertellingen’ noem. Boven elk hoofdstuk staat de naam van de ikspreker, zoals later in De Metsiers. 43 hoofdstukken worden verteld door zeven leden van de Bundren-familie, onder wie ook de overleden Mother Addie het centrale hoofdstuk toegewezen krijgt. De rebelse zoon Darl vertelt er het meeste: 19. Hij lijkt zowat als het bewustzijn van het boek te fungeren met een bevoorrecht interpreterend en commentariërend personeel gezichtspunt en misschien treedt hij wel in naam van de ‘implied author’ op. Maar ook de naam van de zwakzinnige zoon Vardaman staat niet minder dan 10 keer boven een hoofdstuk. Beroemd is zijn hoofdstuk 19 dat uit vijf woorden bestaat. Hij herinnert zich een dode vis en zegt: ‘My mother is a fish’ - einde van het hoofdstuk. De 16 andere hoofdstukken komen op naam van non-Bundrens, van wie de predikant Whitfield zeker de belangrijkste is, maar andere buren, of veel toevalliger toeschouwers of voorbijgangers leveren hun nogal eens humoristisch, zelfs burlesk uitvergrotend commentaar, vanzelfsprekend uitsluitend in de ikvorm. Op het eind van de 59 vertellingen heeft de Bundren-familie in 10 dagen de 40 mijl met de vrachtwagen naar de begraafplaats in Jefferson in de hitte van Mississippi afgelegd. Bundrens zowel als non-Bundrens doen hun verhaal lang niet afstandelijk en zeker niet met auctoriële privilegies, zodat hun vertelwijzen niet alleen een geschiedenis buiten henzelf opbouwen maar ook de subjectiviteit van hun eigen gezichtspunt naar voren laten komen. De mengeling van rapporteren en getuigen verleent aan hun ‘discours’ wel iets van de inwendige monoloog. Elk ik vervult narratieve én psychologische | |
[pagina 169]
| |
en ideële functies. Zó complex komt de truc van de meervoudige ikvertelling in De Metsiers zeker niet over. Daar overweegt de narratieve functie veruit en de psychologische diversificatie, afhankelijk zowel van het innerlijke van de verteller of van zijn of haar gesteltenis op het moment van het vertellen, is er veel zwakker geprofileerd. Bij Faulkner is dat een echt geroezemoes van 15 onderscheiden discours. De chronologie van de vertelling als geheel, nu eens in de tegenwoordige tijd, dan in het preteritum, verloopt over het algemeen vrij lineair (over de 10 dagen van de boerderij thuis naar het mythische Jefferson), met een opmerkelijke, als het ware boventijdelijke triptiek precies in het midden van de roman, waar twee non-Bundren-commentatoren, de buurvrouw Cora en de predikant Whitfield de ene voor, de andere na Mother Addie hun zeg krijgen. Zo verrijst Addie echt in het centrum van de vertelling, zoals zij altijd in het centrum van de levens van de Bundrens als Moeder-godin heeft geregeerd. De laatste woorden van haar man, die in Jefferson een nieuwe jonge vrouw heeft gevonden, ‘Meet Mrs. Bundren’, maken de cirkel rond. De lineair-chronologische tijd van de tien dagen durende reis wordt aldus ook op het niveau van de cyclische mythische tijd gehesen. Nog eens, bij De Metsiers is de aansluiting bij de mythe nog veel meer rudimentair. Daar was Claus toen nog niet aan toe. De narratieve én psychologiserende effecten van de meervoudige ikvertelling kunnen in verband gebracht worden met de techniek van de ‘lampen’ of ‘reflectoren’ die Henry James ontwikkelde: lampen opgesteld rond een centraal object belichten dat object en ontvangen er zelf het weerkaatste licht van.Ga naar voetnoot16 Dat gebeurt rond en met Addie in deze roman: de Bundren-familie verkrijgt betekenis van en door haar. De 8 non-Bundrens compliceren de vertelling door een meervoudige belichting, van heroïserend tot grotesk, tot een tragiekomedie alsof in een overvol stamcafé zes familieleden onder geleide van een dominee de doodskist van de moeder binnen zouden sjouwen - een veelgelaagd spektakel waar de lezer op de duur perplex bij staat, of bij grinnikt, of schaterlacht bij zo een lading van ironie. Ten lange leste confronteert As I Lay Dying de lezer met de onbetrouwbaarheid van ieders ‘waarheid’, dat wil zeggen: van ieders perceptie van ‘werkelijkheid’. Een zo met projectoren uit verschillende invalshoeken belichte vertelling kan alleen gefragmenteerde verhaalbrokken opleveren. Waar is de autoritiet in dergelijke veelstemmigheid van gezichtspunten | |
[pagina 170]
| |
die elkaar in suspens houden uit kracht van allerlei paradoxen, contrasten en zelfs contradicties? De Metsiers telt maar 25 hoofdstukken, verteld door slechts zes ikpersonen: drie Metsiers (de Moeder, Ana en Bennie) en drie niet-Metsiers (Mon, Jules en de Amerikaanse soldaat Jim Braddok). Bij Faulkner geven de vertellers de aflossingsstok na elk hoofdstukje voortdurend aan een ander door; bij Claus mag Mon zowel het eerste als het tweede vertellen. Een dominant gezichtspunt als dat van Darl ontbreekt hier. Kreeg Addie in As I Lay Dying maar één hoofdstuk toebedeeld (maar dan wel het kapitale hoofdstuk vlak in het midden), dan vertelt Moeder Marie er hier toch drie van de 25. Maar zij dirigeert, vaak ongezien en zonder woorden, het hele gebeuren op en rond de hoeve, niet vanuit haar kist zoals Mother Addie, maar vanuit haar nis van ongenaakbaarheid. Die Vlaamse plattelandsfamilie leeft gewoon volgens een matriarchaal gezagspatroon zoals die in Mississippi. Inhoudelijk is een opvallende Faulkner-parallel natuurlijk de incestrelatie tussen Ana en haar twee en een half jaar jongere halfbroer Bennie, die de buitenechtelijke zoon is van Moeder Marie Metsiers en de vroegere knecht Mon Verkindere, die na de vergiftiging van de oude Metsiers op de hoeve is blijven wonen. Dat gegeven was volgens de flaptekstliteratuur ongezien in Vlaanderen en ging tesamen met de ongebruikelijke porties geweld en sex gegarandeerd ophef maken. Bennie Metsiers roept zonder meer Benjy Compson uit The Sound and the Fury te binnen. Die Benjy, nog een stuk zwakzinniger dan Bennie, heeft een incestueuze verhouding met zijn zus Daddy, die ook ongehuwd zwanger is zoals Ana een kind verwacht van ‘het varken’ Vette Smelders. Dus dat motief moest Claus alvast niet aan As I Lay Dying ontlenen. Wonder boven wonder - zo blijkt uit het handschrift - schrapte Faulkner de vreemde relatie (hoewel niet helemaal incestueus...) tussen Darl en zijn zus Dewey Dell uit de definitieve versie!Ga naar voetnoot17 Gods wegen en die van de intertext zijn wonderbaar! In Een bruid in de morgen, een ‘extensie’ van De Metsiers, bracht Claus het incest-motief naar de stad, in de figuren van Thomas en Andrea,Ga naar voetnoot18 die allicht ook een en ander verschuldigd zijn aan Tennessee Williams. Een ander parallel is het motief van het uitgesloten-zijn van zowel de Bundrens als de Metsiers. De Bundrens vormen een zonderlinge clan, juist goed voor de argwaan, het onbegrip, de spot van hun omgeving en voor de stomverbaasde, zo al niet hilarische opmerkingen van de omstaanders die hen met de lijkkist voorbij zien zeulen. De Metsiers leven op hun afgezonderde hoeve ook zo trots in zichzelf besloten zonder | |
[pagina 171]
| |
enig contact met het dorp Zedelgem waar ze niets mee te maken willen hebben. Ook de beide ingekwartierde Amerikanen, overgebleven na de bevrijding bij het einde van de Tweede Wereldoorlog, wantrouwen zij als indringers, hoewel Ana zich wel afgeeft met Jim Braddok. Op het bestaan van de Metsiers-clan drukt een onafwendbaar noodlot, fatale misrekeningen, moordpogingen en moordslag inbegrepen. Somberder dan de farce met de lijkstoet in As I Lay Dying kan het bezwaarlijk verzonnen worden, maar De Metsiers was toch een fatalistische ouverture die kon tellen en lang nazinderen zou. Op het niveau van de plot en de personages zijn er verder evenbeelden genoeg te vinden. De verhouding van dominee Whitfield met Addie keert terug in die van Mon met Moeder Metsiers. Whitfield is de vader van Addie's zoon Jewel, en Bennie is door Mon verwekt. Van al haar kinderen koestert Addie het meeste sympathie voor Jewel, zoals Moeder Metsiers zich ook moederlijker gedraagt tegenover Bennie, de zoon van Mon. Predikant Whitfield wordt nog eens gedoubleerd in de figuur van de goedgelovige Jules Goossens, die ook een relatie heeft gehad met Moeder Metsiers, waar destijds in het dorp zoveel over geroddeld werd. De abortus van Dewey Dell met alles daarop en daaraan, zoals het bezoek bij de drogist, verkrijgt een parallel in het bezoek van Ana, die zo'n drie maand zwanger is van Vette Smelders, aan de apotheker en in haar afspraak in de stad met de zieltjesmaakster, mevrouw Sassen. (Zo eindigt overigens De Metsiers met een even geladen en toekomstzwangere zin als As I Lay Dying: ‘En morgenmiddag moet ik naar mevrouw Sassen’). Darl steekt op hun tocht een schuur in brand, en Bennie steekt de schuren van Vermaerke in brand. | |
3. VerschillenHet opvallendste verschil tussen As I Lay Dying en De Metsiers betreft - paradoxaal genoeg in ons onderzoek - de intertextualiteit waarvan het gehalte veel hoger ligt bij Faulkner, allicht niet zo opmerkelijk in de confrontatie van een debutant van negentien jaar met een zeer belezen auteur die in 1929/30 al aan zijn vierde roman toe was. Faulkner noemde dat verhaal over nogal achterlijke boeren die zich tot in het groteske toe misdragen met het lijk van hun moeder, ‘a little bit on the esoteric side’.Ga naar voetnoot19 Hij zei dat hij die familie onderwierp aan de twee grootste mythische catastrofes die de mensheid kunnen treffen: water en vuur, ‘that's all. That was simple tour de force’.Ga naar voetnoot20 Maar er is intertextueel veel meer aan de hand dan die universele mythes van | |
[pagina 172]
| |
overstroming en verbranding. Valéry Larbaud zal de roman veel hoger inschatten dan als een ‘roman paysan’, en gelijk had hij. Faulkner copieert de overspelige relatie van Agamemnons vrouw Clytaimnestra met Aigisthus in de relatie van Mother Addie met predikant Whitfield, de vader van haar zoon Jewel. De titel van de roman is een citaat uit boek XI van de Odysseia, waar Agamemnon in de Hades aan Odysseus vertelt hoe Clytaimnestra hem doodde. Dat land van de doden wordt geregeerd door Demeter/Persephone, de godin van de aarde en de vruchtbaarheid - en daar zijn we, met de godin-Moeder Addie in het centrum, dichtbij James Frazer, The Golden Bough en Jessie Weston, From Ritual to Romance, de twee standaardwerken die ook T.S. Eliot en J. Joyce, aan wie Faulkner zoveel verschuldigd is, wel zullen geraadpleegd hebben. Het christendom is - al of niet via Eliot (The Waste Land) en Joyce (Ulysses) - duidelijk aanwezig in de figuur van de godin-Moeder en van de predikant als Christus-figuur, evenals van het begrafenisritueel. Die christelijke context is natuurlijk ook prominent in het Vlaamslandelijke milieu van De Metsiers. Naar Vlaamse aanknopingspunten analoog met Faulkner's ‘tall-tales’ of volksverhalen uit het diepe Zuiden in de Verenigde Staten, bij voorbeeld ‘burial tales’, hoefde Claus niet ver te zoeken. Die inbedding in de autochtone cultuur heeft Claus overigens als hét waarmerk van zijn oeuvre geassimileerd. Geleidelijk zal zijn werk zich gaan verankeren in twee overheersende mythes, die van de zondeval en die van Oidipoes, tegelijk meer en meer met Frazer én met Freud geconnoteerd, maar daar zijn we, zover ik dat kan zien, in De Metsiers nog niet aan toe. Bij Faulkner mengt de nogal grove humor van het Mississippi-volksverhaal zich moeiteloos universaliserend met het Griekse epos en met de christelijke mythes. Addie, die misschien zoals Adam uit aarde gemaakt werd, lijkt een omgekeerde versie van de Moeder-aarde-godin. Faulkner noemde zijn verblijf ‘Rowenoak’ naar een passage in Frazer en in de jaren 1920 discussieerde hij in New Orleans zowel over Frazer als over Eliot en Freud.Ga naar voetnoot21 Niet toevallig citeert Addie, wanneer ze aan haar frustraties als jonge vrouw terugdenkt, gewoon zonder te citeren het gekende vers uit The Waste Land ‘April is the cruellest month’. Darl Bundren, de meest profetische mythomaan onder de zonen Bundren, werd overigens in verband gebracht met de ziener Tiresias in The Waste Land.Ga naar voetnoot22 Faulkner vervlecht zijn burlesk Bundren-epos in de Westerse episch-mythische traditie. Hij vertelt een mythe en schept er een, met name die van de Zuiderse arme blanke, geprojecteerd op het grote scherm van Odysseus, | |
[pagina 173]
| |
Agamemnon, Demeter en Persephone, en van de christelijke verhalen. De binnenste buiten gekeerde Addie is werkelijk een ambigue, we zouden nu zeggen: postmodern-ironische Moeder-Godin, zoals overigens het hele groteske ritueel uitmunt door ambiguïteit. In plaats van de oude mythes te hertalen in moderne termen, zoals tal van ‘pasticheurs’ nu bezig zijn te doen, exploreert hij onze moderne tijd met mythische termen.Ga naar voetnoot23 Zover was Claus nog lang niet in 1948. De enige intertext die er hier werkelijk toe doet, is, naast misschien eventjes Sartre en Caldwell, niemand minder dan William Faulkner. Wat het christendom in De Metsiers betreft, is er natuurlijk de nogal geloofsgetrouwe Jules, een bleke afschaduwing van Father Whitfield, die Bennie tracht te winnen voor zijn geloof. De jongeman zegt zowaar dat hij ‘de beste Christen van de parochie’Ga naar voetnoot24 wil worden. Claus laat Jules ook even uit de Imitatio Christi citeren. Wanneer Eddie, de kompaan van Jim Braddok, op het eind Bennie neerschiet op de eendenjacht, valt de jongen ‘met opengespreide armen en benen, gekruisigd in het riet, het hoofd ver achterover’Ga naar voetnoot25 - een beslist niet originele icoon van het christendom of van de Christus-figuur, maar toch een overduidelijke hint om Bennie als Christus-achtig slachtoffer met Kalvarie te associëren, vooral omdat dat drama zich afspeelt met een allesbeheersende Moeder Marie met goddelijke trekken op de achtergrond. Met de afwezige Vader en de alomtegenwoordige Moeder zijn we de thematiek van de latere Hugo Claus toch al in de kiem genaderd. Doorheen alle Faulkner-poriën kroop het bloed toen al waar het (nog) niet gaan kon. Een ander opvallend verschil-met-toch-overeenkomsten ligt in het taalgebruik in beide romans. Claus is vanaf De Metsiers al een eigen mengtaal aan het uitproberen die zijn zegelmerk gaat worden en hem bijvoorbeeld voor een lezer uit Nederland onmiddellijk als ‘Vlaming’ herkenbaar maakt. Faulkner gaat evenwel nog veel verder in het gebruik van het Zuidelijk dialect, grammaticaal en lexicaal. Daarin heeft Claus het voorbeeld maar zeer omzichtig nagevolgd. As I Lay Dying biedt bovendien meer stilistische variaties in de bijdragen van de 15 ik-vertellers. De eigenheid van de vertellers wordt er zichtbaarder in geprofileerd, wat ook meer reflecties en retarderende uitweidingen met zich brengt dan in het overigens zoveel korter, maar ook gedrongener De Metsiers. Faulkner permitteert zich in dat opzicht veel meer dan de negentienjarige debutant. | |
[pagina 174]
| |
4. Plagiaat?Nu zit u natuurlijk al lang te wachten op het antwoord op mijn hamvraag tot slot: is dit nu plagiaat, of niet? Wel, ik wil me nog wat op de vlakte houden tot ikzelf wat meer in het reine ben gekomen met het concept ‘plagiaat’, dat tegenwoordig zo bezwaard verschijnt, zo het althans nog welvoeglijk geacht wordt het nog te gebruiken. Ik ga me over de plagiaatskwestie vooralsnog niet uitspreken. Voorlopig noem ik de afhankelijkheidsrelatie tussen De Metsiers en As I Lay Dying ouderwets gewoon een geval van ‘creatieve imitatie’. Ik vermeld alleen de uitspraak daaromtrent van Hans van Straten in diens boek Opmars der plagiatoren. Handleiding voor de praktijk. Daarin schreef hij een verdict van ongeveer twee bladzijden onder de titel De Mississippi stroomt door Vlaanderen (Hugo Claus), precies over De Metsiers. De conclusie uit een wel zeer onzorgvuldig onderzoek luidt: ‘Plagiaat, maar ik geef toe: wel knap plagiaat’.Ga naar voetnoot26 Hij schrijft in 1993 zonder blozen dat Faulkner wel voortdurend als bron genoemd werd, maar dat, zover hij weet, geen criticus er ooit achter gekomen is welk boek Claus heeft geïnspireerd. Het voorbeeld van De Metsiers is volgens hem zonder meer The Sound and the Fury. Dat zit al van 99% scheef, tot daar, maar Van Straten noemt Jules de zoon van de Moeder Metsiers, en Ana is de dochter van Vette Smelders... Dergelijke miskleun, getuigend van zo'n professionele slordigheid, zou strafrechtelijk vervolgd moeten kunnen worden. Dat is alles wat ik daar voorlopig over kwijt wil. Ik moet hier wel Hugo Claus zelf nog eens aan het woord laten. In Het Verdriet van België, eerste uitgave in 1983, heeft zijn alter ego Louis Seynaeve zijn boek Het verdriet van België, in het Engels al genoemd The sorrow of Belgium, aangeboden aan Het Laatste Nieuws.Ga naar voetnoot27 Een tiental bladzijden verder, helemaal tegen het eind van het boek duikt Johan Vergijsen op, ‘ambassadeur van het cultureel tijdschrift Mercurius’,Ga naar voetnoot28 die zich ook aan Louis Seynaeve voorstelt als ‘voorzitter van de Pen-Club’ in een sjiek etablissement ‘Canterburry’. Nu staat daar, helemaal in de codetaal van Claus' ‘geheimschrift’, het volgende: ‘Nu heeft de redactie van Mercurius besloten, nu ja, de redactie van Mercurius stelt vóór om uw werkstuk op te nemen. Maar vergeef ons ons wantrouwen. Leest ge Engels? Ja? Dat dacht ik al. Nu denken sommigen onder ons... Niet ondergetekende. Niet onze voorzitter, want die heeft een razend fijne neus... | |
[pagina 175]
| |
Op de volgende bladzijde zegt zekere Claessens, Julien aan Louis Seynaeve dat hij diens bijdrage in drukproef gelezen heeft, noemt die ‘Veelbelovend’ en is ‘Uiterst tevreden nieuw bloed in Mercurius te zien’.Ga naar voetnoot30 Is het ongepast dit ‘geheimschrift’ als volgt te decoderen? Hugo Claus las heel vroeg Engels. Hij kende die boekjes in het Engels ten gerieve van de Engelstalige, vooral Amerikaanse bevrijders, zoals er ook nog twee rondlopen in De Metsiers. Hij heeft die bestelwagentjes met die romans en romannetjes zien rondreizen en heeft er ook in gesnuisterd. Het tijdschrift Mercurius, dat Diogenes had kunnen heten, zoals oorspronkelijk bedacht door August Vermeylen, Herman Teirlinck en Gaston Eyskens, is het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Daar heeft hij het ‘werkstuk’ De Metsiers aangeboden. In de redactie van het NVT moet toen heel wat te doen geweest zijn rond mogelijke ‘beïnvloedingen’, zoals gebleken is uit de reacties van Hubert Lampo in Volksgazet. De hoofdstukken XI tot XXV van De Metsiers of De eendenjacht verschenen als ‘Slot’ van de roman in het eerste nummer van de jaargang 1950-51 van het NVT in september 1950. Drie maand later, in december 1950, weigerde Piet van Aken de overduidelijke overeenkomsten van onderwerp, plot en ‘stijlprocédé’ (de ‘monologue intérieur’) tussen De Metsiers en The Sound and the Fury en As I Lay Dying af te doen als ‘plagiaat’.Ga naar voetnoot31 En Herman Teirlinck himself had ‘dubbelzinnige ambachtskunstjes’, ‘die onwillekeurig naar Amerikaanse bronnen verwezen’, menen te ontdekken in dat ‘merkwaardige boek’ van een negentienjarige, en zo kon hij zich ‘een tijdlang van een onverkwikkelijke achterdocht niet bevrijden’.Ga naar voetnoot32 Toen hij achteraf kennismaakte met de jeugdige schrijver, verademde hij: ‘Reeds op het eerste zicht van de demonische engel, die mij werd voorgesteld, verdween alle argwaan’.Ga naar voetnoot33 Hij stemde dan toe in de publicatie in het NVT. We mogen Johan Vergijsen, wie dat ook kan zijn, wel op zijn woord nemen: de redactie koesterde ‘wantrouwen’. Zie je wel, hij leest Engels. Nee, niet de genaamde Johan Vergijsen, ook niet ‘onze voorzitter’, want die heeft, | |
[pagina 176]
| |
paradoxaal of ironisch genoeg ‘een razend fijne neus’ voor die dingen, maar ‘sommigen’ in de redactie denken, nu ja, denken aan plagiaat. Wie kan allemaal lezen en controleren wat er verschijnt? Is de redactie van mening dat die achttienjarige kerel een passage, wat zeg ik, een héél boek geplunderd heeft? De grootste erudiet zou zich bij de neus laten nemen door een gewiekste plunderaar. En Johan Vergijsen met ook al zijn ‘fijne neus voor die dingen’..., heeft die iets geroken? En wat denkt die, nu die Hugo Claus voor zich bezig ziet? Wordt hier in dat cryptische geheimschrift voor goede verstaanders subtiel gesuggereerd dat de auteur van De Metsiers het héle boek As I Lay Dying geplunderd heeft? En wordt meteen in een publicatie van 1983 fijntjes gesuggereerd dat grote erudieten, van het kaliber van een Vestdijk bij voorbeeld, zich in 1950/51 domweg bij de neus hebben laten nemen? Sommigen onder u zullen zich herinneren dat ik mijn vorige lezing over ‘Louis Paul Boon en William Faulkner’ zeer voorzichtig heb besloten met de hypothese van een afhankelijkheidsrelatie, misschien alleen maar betreffende een romantechnisch parallel, en dan nog via of zelfs afhankelijk van Piet van Aken of - wie weet - van een Japanse film uit 1950. Wat Hugo Claus betreft, kan ik stelliger afronden: wanneer hijzelf in interviews over zijn afhankelijkheid t.o.v. de grote Amerikaan ietwat aanstellerig beweerde: ‘Ach wat, Vestdijk, wat een domkop, allemaal Faulkner’, dan heeft hij toen, zo schat ik dat voorzichtig in, voor 95% de waarheid gesproken.Ga naar voetnoot34 |
|